Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w68 15/7 blz. 446-447
  • Vragen van lezers

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vragen van lezers
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1968
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1994
  • Schuld, schuldenaar
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Schulden, schuldenaar
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Nadert de schuldenlast het gevaarpunt?
    Ontwaakt! 1977
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1968
w68 15/7 blz. 446-447

Vragen van lezers

● Het afgelopen jaar ben ik enigszins in financiële moeilijkheden gekomen en aangezien ik uw publikaties lees, heb ik mij afgevraagd of het juist zou zijn een faillissement aan te vragen. Zegt de bijbel hier iets over? — H.P., V.S.

De bijbel bespreekt natuurlijk niet de moderne wetten betreffende faillissementen; hij geeft te kennen dat personen die hun schulden niet betaalden, in de gevangenis werden geworpen (Matth. 18:23-34). Maar door middel van wat hij te zeggen heeft, kunnen wij enig idee krijgen van de wijze waarop christenen deze aangelegenheid dienen te bezien. Laten wij derhalve eerst eens beschouwen wat een „faillissement” volgens de huidige wetten is. Dan kunnen wij onderzoeken wat de bijbel met betrekking tot dit onderwerp te zeggen heeft en kunnen wij vaststellen welke raad hij geeft.

Vele moderne naties hebben faillissementswetten. Ofschoon deze van plaats tot plaats kunnen verschillen, hebben ze gewoonlijk een tweeledig doel: Ten einde zakenmensen of schuldeisers te beschermen tegen iemand die enorme schulden maakt en vervolgens weigert deze, zoals hij was overeengekomen, terug te betalen, kunnen de schuldeisers hem tegen zijn wil in failliet of bankroet laten verklaren en zijn bezit laten verkopen of als betaling verdelen. Aan de andere kant werkt de wet ter bescherming van een eerlijke schuldenaar die ongewild in een positie terechtkomt waarin hij onmogelijk aan de eisen van zijn schuldeisers kan voldoen; het wordt hem toegestaan zich vrijwillig failliet te verklaren. Wanneer dit gebeurt, worden zijn bezittingen gebruikt als gedeeltelijke betaling aan zijn schuldeisers, maar hij kan bepaalde dingen behouden, mogelijkerwijs zijn huis bijvoorbeeld. Het wordt hem dan toegestaan opnieuw in het leven te beginnen, zonder de dreiging van meer druk van de zijde van vroegere schuldeisers en zonder de angst nog meer verliezen te lijden.

Deze wetten hebben dus ten doel in de handel of bij financiële transacties beide partijen te beschermen. Dat er een zekere bescherming nodig is, wordt zelfs door de oorsprong van het woord „bankroet” geïllustreerd. Dit is afgeleid van de Italiaanse woorden die „gebroken bank” betekenen, hetgeen verwijst naar de Middeleeuwse gewoonte om de banken of toonbanken van een koopman die in gebreke was gebleven zijn schulden te betalen, stuk te slaan. Nog strenger was het onder de Romeinse wet van de Twaalf Tafels, volgens welke de schuldeisers als laatste toevlucht het lichaam van de schuldenaar in stukken konden snijden, waarbij elk een evenredig deel nam.

Hoe tegengesteld hieraan waren de barmhartige wetten die Jehovah aan Israël gaf! Wanneer er leningen werden gedaan aan mede-Hebreeën die arm waren geworden, werd er geen rente gevraagd (Lev. 25:35-38). Wanneer een schuldeiser voor een schuld een onderpand ging halen, kon hij niet het huis in rennen en grijpen wat hij wilde; de schuldenaar was degene die het onderpand verschafte. De schuldeiser kon niet de handmolen of de molensteen van de man nemen; die had hij nodig voor zijn levensonderhoud. En indien zijn mantel als onderpand werd genomen, moest die hem ’s avonds teruggegeven worden opdat hij erin zou kunnen slapen en warm zou blijven (Deut. 24:6, 10-13; Ezech. 18:5-9). Het is waar dat een Israëliet die zich helemaal niet van zijn geldelijke verplichtingen kon kwijten, zijn overgeërfde land tijdelijk zou kunnen verliezen en zichzelf in slavernij zou moeten verkopen, maar het land werd hem in het Jubeljaar teruggegeven. Degene die zich in slavernij verkocht, mocht niet tot slavendienst worden vernederd, maar diende als een eerzame, gehuurde arbeider te worden behandeld. Wanneer dan het zevende jaar van zijn dienst kwam — of het Jubeljaar, indien dit het eerst aanbrak — werd hij vrijgelaten en werd hij van het nodige voorzien om een nieuw leven te beginnen. — Lev. 25:39-41; Deut. 15:12-15.

Deze vriendelijke behandeling van de zijde van de schuldeisers zou de schuldenaars er zeker toe moeten bewegen alles te doen wat zij konden om dit met vriendelijkheid te beantwoorden door hun schulden te betalen. In verband met het geven van hun woord of het doen van geloften werden de joden ertoe aangemoedigd na te denken voordat zij overeenkwamen iets te doen; wanneer de gelofte dan gedaan werd, kon ze waarschijnlijk ook gehouden worden (Pred. 5:1, 3-6 2, 4-7; Deut. 23:21-23). Indien iemand had ingestemd een schuld op een bepaalde manier of op een vastgestelde datum af te lossen, diende hij er hard aan te werken zijn woord te houden, zelfs indien hij zich tot op het moment van afbetaling bepaalde gemakken of luxeartikelen moest ontzeggen. God liet zien dat het voor degenen die geld schuldig waren even belangrijk was hun schulden te betalen als voor de schuldeisers om te vermijden hebzuchtig te zijn. Jehovah beschrijft de man die hij goedkeurt namelijk als iemand die, al ’heeft hij tot zijn schade gezworen, het niet verandert; hij leent zijn geld niet op woeker’. — Ps. 15:4, 5.

Jammer genoeg negeerden hebzuchtige joodse schuldeisers soms de barmhartige en zorgzame geest van Gods wet. Hardvochtige schuldeisers maakten van mannen, vrouwen en kinderen verachtelijke slaven en begonnen mettertijd degenen die hun schulden niet konden betalen in de gevangenis te werpen. — 2 Kon. 4:1; Ezech. 18:12, 13; Amos 8:4-6; Matth. 5:25, 26.

Zo is het ook thans; soms worden schuldeisers heel erg onredelijk in de wijze waarop zij schuldenaars behandelen. Het kan zijn dat een christen voor enkele onvoorziene gebeurtenissen komt te staan waardoor het hem onmogelijk wordt gemaakt zijn verplichtingen na te komen (Pred. 9:11). Misschien zou hij zijn schulden kunnen betalen indien hem meer tijd werd gegeven. Het zou van de zijde van de schuldeisers redelijk zijn wanneer zij zouden proberen degene die ten gevolge van tegenslag, zoals ziekte of een ongeval, niet in staat is aan zijn financiële verplichtingen te voldoen, tegemoet te komen. Op die manier zouden zij toch hun betaling krijgen. Maar indien zij de schuldenaar meedogenloos in het nauw drijven en trachten hem aan armoede over te leveren door een beroep op de wet te doen, zou hij zich noodgedwongen zelf tot de wet kunnen wenden. Ten einde zich te beschermen, zou hij kunnen verklaren dat hij failliet is, hetgeen ook werkelijk het geval is. Zij zouden hem ertoe dwingen de aangelegenheid te behandelen op de enige manier die zij schijnen te erkennen, namelijk door gebruikmaking van de faillissementswetten.

Het zou echter onjuist zijn wanneer een christen onnodig en als een gemakkelijke manier om uit een onplezierige situatie te geraken, zijn toevlucht zou nemen tot een faillissement, of zijn situatie nu veroorzaakt is door zijn eigen gebrek aan overleg of omdat enkele gebeurtenissen zich ten kwade hebben gekeerd. Voor christenen, die zeggen: „Wij vertrouwen dat wij een eerlijk geweten hebben, daar wij ons in alle dingen eerlijk wensen te gedragen”, zou dit in moreel opzicht geen eerlijke handelwijze zijn (Hebr. 13:18). De christen dient zijn schuldeisers te behandelen evenals hij zelf door iemand die hem geld schuldig was, behandeld zou willen worden (Matth. 7:12). Indien iemand een schuld heeft, behoort hij ernstige pogingen in het werk te stellen deze te betalen. Bedenk dat God degene goedkeurt die, al ’heeft hij tot zijn schade gezworen, het niet verandert’. — Ps. 15:4.

Sommigen hebben, zelfs nadat zij wettelijk van hun schulden waren bevrijd, toch gewetensvol een morele drang gevoeld om te trachten de vervallen schulden af te betalen, indien de vroegere schuldeisers althans betaling wilden aanvaarden. Zoals in vele aangelegenheden komt ook hierin het christelijke geweten in het beeld. Een ieder kan beslissen wat hij zelf zal doen, ernaar strevend altijd een goed geweten te behouden. — 1 Tim. 1:5.

Dit alles dient de nadruk te leggen op de belangrijkheid grondig over een zakelijke aangelegenheid na te denken voordat men een overeenkomst aangaat, en te leven overeenkomstig de middelen die men bezit. Een geïnspireerde spreuk zegt: „De plannen van den vlijtige strekken tot louter overvloed, maar al wie overijlt, komt slechts tot gebrek” (Spr. 21:5). Jezus sprak zelfs over de wijsheid van de man die van plan is een toren te bouwen en die er eerst voor gaat zitten om de kosten te berekenen ten einde er zeker van te zijn dat hij genoeg geld zal hebben om de zakelijke onderneming af te maken (Luk. 14:28-30). Iedereen dient persoonlijk te beslissen of hij schulden zal maken en hoeveel. Maar hoeveel materiële dingen heeft iemand nodig om in zijn noodzakelijke levensbehoeften te voorzien en om tevredenheid in het leven te vinden? Zou het van de „wijsheid van boven” getuigen om, ten gevolge van een verlangen naar materiële luxe, in een gevaarlijke financiële situatie te geraken? (Jak. 3:17; Luk. 12:15-21). Hoeveel beter is het om te geloven en te handelen in overeenstemming met Paulus’ woorden: „Wanneer wij . . . voedsel en kleding hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn”! — 1 Tim. 6:8.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen