Hoe staat u tegenover rassenverschillen?
RASSENVERSCHILLEN — wat hebben ze de mensheid gekweld! Maar staat u hier eens een ogenblik bij stil: Vormen de verschillen het werkelijke probleem? Of is het veeleer de wijze waarop mensen op de verschillen reageren?
Sommigen hebben deze reactie als een schadelijk politiek werktuig gebruikt. Adolf Hitler merkte bijvoorbeeld eens tegenover de Duitse politicus Hermann Rauschning op:
„Ik weet heel goed . . . dat er in de wetenschappelijke zin van het woord niet zoiets als ras bestaat. . . . Als politicus heb ik een opvatting nodig die het mogelijk maakt de [bestaande] ordening tot een eind te brengen . . . Met behulp van het rassenidee zal het nationaal-socialisme [nazisme] zijn revolutie naar het buitenland uitdragen en een nieuw wereldbestel scheppen.”
Met andere woorden, Hitler wist dat hij slechts de reacties van de mensen op het rassenonderscheid in bepaalde banen behoefde te leiden om zijn politieke doeleinden te bereiken.
ENKELE ONDERZOEKENDE VRAGEN
Hoe staat het met u? Laat u zich ook door het bevooroordeelde gepraat over rassenverschillen meeslepen? Zou het u ertoe kunnen brengen mensen niet meer op grond van hun eigen verdiensten te beoordelen? Beschouwt u het hoge misdaadcijfer en de onzindelijke toestanden in veel „getto”-gebieden als een bewijs van de inferioriteit van een bepaald ras?
Of heeft uw vooroordeel een subtielere vorm aangenomen? Lijkt het misschien oppervlakkig gezien dat u geen rassenvooroordeel koestert, terwijl u zich in uw hart toch toegeeflijk vindt wanneer u vriendelijk bent geweest voor iemand van een ander ras? Wanneer u een bericht over een slechte daad hoort, identificeert u de overtreder dan onmiddellijk aan zijn ras?
Indien u aan de andere kant gelooft dat u een slachtoffer van vooroordeel bent, betaalt u dan met gelijke munt door van uw zijde vooroordeel te ontwikkelen? Gelooft u dat de enige reden waarom u wordt onderdrukt op rasverschil kan worden teruggevoerd? Hebt u geen slechte persoonlijke gewoonten die verbeterd zouden kunnen worden om meer respect van anderen te genieten?
HOE DE MENSELIJKE VERSCHEIDENHEID IS ONTSTAAN
Het is duidelijk dat wij een beter begrip van de rassenverschillen nodig hebben om onze reacties in toom te kunnen houden. Een onderzoek naar de oorsprong van deze verschillen zal ons helpen op een realistische en moreel juiste wijze te reageren in plaats van ons door extremisme te laten meeslepen.
U zou nu redelijkerwijs de vraag kunnen stellen: ’Waar zijn al de rassen, met hun duidelijk onderscheiden kenmerken, die zo verschillend zijn van elkaar, dan vandaan gekomen? Welke verklaring kunt u geven voor de lange Scandinaviërs met hun lichte huid en blonde haar, of de gedrongen Eskimo’s met hun dikke, zwarte haar, platte neus en schuine ogen, of de donkere negers met hun korte kroeshaar en volle lippen?’
In antwoord hierop kan worden gezegd dat wetenschappelijke onderzoekingen hebben aangetoond dat de verschillen tussen de levende schepselen hoofdzakelijk een kwestie van genetica is (genen zijn minutieus kleine deeltjes die de erfelijkheid bepalen). Het potentieel tot verscheidenheid is eigen aan alle levende schepselen, met inbegrip van de mens. De zoöloog E. Mayr merkte op: „Over ’zuivere’ rassen te spreken, is pure onzin. Variabiliteit is inherent aan elke natuurlijke populatie.”
Laten wij nu, om beter te begrijpen hoe de rassen uit deze variabiliteit zijn ontstaan, eens een illustratie gebruiken: Wist u dat tuinbouwkundigen erin zijn geslaagd bepaalde variaties in planten, zoals uitzonderlijke grootte, te isoleren? Zij kunnen vervolgens stammen van die planten ontwikkelen die alle hetzelfde kenmerk hebben.
Veronderstel nu eens, om deze illustratie op de mens van toepassing te brengen, dat een groep mensen geografisch van de rest van de menselijke familie wordt geïsoleerd, net zoals een tuinbouwkundige een plantenstam waarmee hij werkt, isoleert. Bepaalde kenmerken onder die mensen zouden in het verdere nageslacht sterker op de voorgrond treden of „dominant” worden. Uiteindelijk zou er een nieuw — hoewel nog steeds menselijk — „ras” tot ontwikkeling komen.
Dat het ontstaan van rassen in de werkelijkheid precies zo in zijn werk is gegaan, wordt zowel wetenschappelijk als historisch bevestigd. Professor S. A. Barnett, die als zoöloog aan de Australische Nationale Universiteit is verbonden, definieert ras als „een groep die een gemeenschappelijk stel genen bezit en zich als gevolg van geografische isolering van andere groepen is gaan onderscheiden”.
Geleerden kunnen er alleen maar naar gissen hoe deze „geografische isolering” tot stand is gekomen. Maar er is één historische bron die met alle beschikbare feiten overeenkomt.
Laten wij onze aandacht eens op de tijd richten toen er nog geen rassen bestonden. Er kon volgens het historische verslag van de mensheid worden gezegd dat „zij allen één volk met één taal” waren (Genesis 11:6 volgens The Jerusalem Bible). In overeenstemming hiermee zegt professor L. C. Dunn, hoogleraar in de zoölogie, dat er „een tijd geweest kan zijn dat het mensengeslacht in werkelijkheid één huwelijksgemeenschap vormde, aangezien alle rassen zelfs in deze tijd vele gemeenschappelijke genen hebben, alsof zij ze van een gemeenschappelijke bron hebben ontvangen”.
Er werd echter een poging in het werk gesteld de mensheid, wegens religieus-politieke belangen, aan één plaats te binden. (Zie Genesis 11:1-9.) Dit plan mislukte. Zou deze poging gelukt zijn, dan zou de mens zich niet snel over de aarde hebben verspreid. Maar de Schepper had een ander voornemen met de mensheid. Hij had dit niet lang voordien tot uitdrukking gebracht: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde.” — Gen. 9:1; zie ook 1:28.
Zou dit voornemen verwezenlijkt worden? Ja, en wel op een heel doeltreffende wijze. De Schepper zorgde er plotseling voor dat de mensen verschillende talen spraken, zodat zij elkaar niet meer konden verstaan. Welke betere manier zou er geweest kunnen zijn om hen uiteen te doen gaan?
Stelt u zich eens voor wat er gebeurd moet zijn: Aangezien de mensen niet meer in staat waren als één volk met elkaar van gedachten te wisselen, trokken kleine groepjes, die nu door de taalbarrière geïsoleerd waren geraakt, weg om op zichzelf te wonen. Naarmate zij steeds verder uiteengingen, begon afstand een extra communicatiebarrière te vormen. Het verslag over deze gebeurtenissen licht ons erover in dat „Jehovah hen vandaar over de gehele oppervlakte der aarde [verstrooide]” (Gen. 11:8). Aangezien zij nu als gevolg van hun verblijfplaats en hun taal van elkaar geïsoleerd waren, vermenigvuldigden de nakomelingen van elke groep zich en ontwikkelden zij de onderscheiden kenmerken van hun „ras”.
Een vraag die in dit verband zou kunnen rijzen, is de volgende: „Zijn de rassen zo verschillend van elkaar geworden, dat elk ras een aparte ’species’ is geworden?” Zoöloog Mayr geeft hier het volgende commentaar op:
„Alle verschillende soorten van levende mensen op de oppervlakte van de aarde behoren tot één species. . . . De verschillende mensenrassen verschillen in feite minder van elkaar dan de subspecies van veel . . . dieren. Toch hebben enkele misleide personen . . . hem in vijf of zes afzonderlijke species verdeeld door kunstmatige criteria te gebruiken als een blanke, gele, rode of zwarte huidkleur. Zulk een verdeling is geheel en al in strijd met de biologische opvatting over species.” (Wij cursiveren.)
Zo kunnen wij dus zien hoe buitengewoon nauwkeurig het bijbelse verslag met de bekende feiten overeenstemt. Zoals de apostel Paulus in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening duidelijk aan de inwoners van Athene uiteenzette, heeft God „uit één mens elke natie van mensen gemaakt”. Of, zoals The New English Bible het stelt: „Hij heeft uit één stamvader elk mensenras geschapen, ten einde op het gehele oppervlak van de aarde te wonen.” — Hand. 17:22-26.
BESTAAT ER VERBAND TUSSEN HET UITERLIJK EN DE MENTALE VERMOGENS?
Sommige mensen beweren dat er een direct verband bestaat tussen het uiterlijk en de mentale vermogens van de mens. Daarom zijn zij van mening dat degenen die een uiterlijk hebben dat met „inferieure” mentale vermogens gepaard gaat, van de anderen afgescheiden moeten worden. Zij nemen aan dat hierdoor de genetische verzwakking van het „superieure” ras zal worden voorkomen.
Professor Mayr noemt de bewering dat er „een verband [zou bestaan] tussen een bepaalde kleur van de ogen of het haar en bepaalde kenmerken van het verstand of het karakter” echter een „drogreden”. „Alle beschikbare bewijzen spreken het bestaan van zulk een [verband] tegen.”
Wat toont het bewijsmateriaal in werkelijkheid aan met betrekking tot de verscheidenheid in de rassen? Is een bepaald ras „superieur” aan een ander ras? T. Dobzhansky, van de Rockefeller universiteit in New York, zegt:
„Het treffende feit doet zich voor — dat zelfs niet door de racisten verheeld kan worden — dat de rassenverschillen gemiddeld veel kleiner zijn dan de variaties binnen elk ras. Met andere woorden, grote hersenen en hoge I.Q.’s komen onder mensen van elk ras voor en liggen in hun respectieve grootte en hoogte ver boven het gemiddelde van eigen en ander ras.”
Wat kunnen wij uit het voorgaande opmaken? Het volgende: Indien sommige personen betogen dat bepaalde mensen wegens een zogenaamd „inferieur” mentaal vermogen of beschavingspeil afgescheiden moeten worden, zou het dan niet veel consequenter zijn alle mensen — ongeacht tot welk ras zij behoren — af te scheiden die niet aan bepaalde vastgestelde „maatstaven” voldoen, in plaats van hen alleen maar op grond van hun kleur af te zonderen? Zij zouden dan gedwongen zijn velen van hun eigen ras af te scheiden, en wegens precies dezelfde redenen waarom zij anderen wensen af te scheiden! Is dat wat zij werkelijk willen?
De kwestie die wij allen onder de ogen moeten zien, is of wij bereid zijn ons in deze aangelegenheid aan Gods zienswijze te onderwerpen. Hoe treffend bracht de apostel Petrus dit niet onder woorden: „Nu besef ik pas goed”, zo zei hij, „dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat, maar dat uit elk volk ieder die Hem vreest en het goede doet, Hem welgevallig is” (Hand. 10:34, 35, Sint-Willibrordvertaling). Zult u ’mensen uit elk volk, of van elk ras, die het goede doen’ aanvaarden? Dat is toch in feite waar het hier om gaat, niet waar?
WAARDERING HEBBEN VOOR DE VERSCHEIDENHEID IN RASSEN
Alles om ons heen getuigt van een overvloedige verscheidenheid. Hoe zou u het vinden als dit niet het geval was? Zou u het prettig vinden elke dag hetzelfde voedsel te eten? Hoe zou het zijn als er maar één dier- of boomsoort in de bossen zou zijn? Stelt u zich eens voor dat alle bloemen dezelfde kleur zouden hebben. Zou u het fijn vinden in zo’n wereld te leven?
Wij leven niet in zo’n wereld omdat onze Schepper uit liefde in de levende schepping het vermogen tot variatie heeft gelegd. Deze variatie verschaft een nimmer eindigende prikkel tot verrukking van onze zintuigen. Ze verleent volheid aan het leven. Moet dit nu anders zijn wanneer het op verscheidenheid onder mensen aankomt? Kunt u zich voorstellen hoezeer men door een gebrek aan waardering voor verscheidenheid Degene beledigt die deze verscheidenheid geschapen heeft?
Professor Dobzhansky zette dan ook uiteen: „Genetische verscheidenheid is een zegen, geen vloek. Elke maatschappij . . . heeft een groot aantal beroepen en roepingen waarvoor gegadigden nodig zijn.”
Het is interessant dat er een maatschappij van mensen is die de verscheidenheid onder mensen werkelijk waardeert. Zij staan bekend als Jehovah’s getuigen. Zij vinden deze verscheidenheid stimulerend en nuttig. Binnen deze maatschappij vinden alle mensen, ongeacht hun ras, voldoeninggevend werk en de gelegenheid hun bekwaamheden ten volle te gebruiken. Zij verheugen zich over de interessante verscheidenheid in persoonlijkheden, cultuur, taal, kleding, huizen en voedsel onder mensen van alle rassen.
Als zij naar het buitenland reizen om internationale congressen van Jehovah’s getuigen bij te wonen, weten zij dat zij volledig door hun christelijke broeders in welk land maar ook geaccepteerd zullen worden. Zij staan op grond van wederzijdse liefde en wederzijds respect op gelijke voet met elkaar. Een schrijver over religieuze onderwerpen G. Norman Eddy, merkte het volgende over de Getuigen op:
„Ik ben getroffen door hun oprechte grote achting voor mensen van alle rassen. In tegenstelling tot sommigen die lippendienst verrichten met betrekking tot de leer van raciale broederschap, verwelkomen de Getuigen allen in hun maatschappij — zelfs voor het vervullen van uitzonderlijk hoge posities — zonder op kleur of gelaatstrekken te letten.”
Jehovah’s getuigen beseffen dat iedereen in zijn leven verbeteringen moet aanbrengen, ongeacht tot welk ras hij behoort. Zij werken dus individueel aan verbeteringen, op grond van christelijke beginselen. Indien iemand slordig is of slechte taal gebruikt, indien hij weinig respect voor anderen of de wet bezit, indien hij hevig drinkt of zich niet van zijn gezinsverplichtingen kwijt, moet hij de noodzakelijke veranderingen aanbrengen om in overeenstemming met christelijke maatstaven te leven. Hij ’doet een nieuwe persoonlijkheid aan’, waartoe iedereen van elk ras in staat is als hij dat wil. — Kol. 3:9, 10; Rom. 13:1; 2 Thess. 3:10.
Het „nieuwe wereldbestel” dat Adolf Hitler, met zijn „rassenidee”, wilde „scheppen”, zou steriel en kaal zijn geweest, bestuurd door de grillen van uitsluitend zijn „superras”. In tegenstelling hiermee gebruikt God in zijn wijsheid alle hoedanigheden van de mensheid om een evenwichtige, liefdevolle en nuttige organisatie te vormen. Waarom zou u niet in de vreugde van Jehovah’s getuigen delen door met waardering op raciale verscheidenheid te reageren?
[Illustratie op blz. 741]
’Alle mensen stammen van Adam en Eva af’, zegt de bijbel. „Alle volken der aarde vormen één familie en hebben een gemeenschappelijke oorsprong”, erkennen geleerden