Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w76 1/10 blz. 604-606
  • Paulus spoort de Galáten aan: ’Staat vast in de christelijke vrijheid’

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Paulus spoort de Galáten aan: ’Staat vast in de christelijke vrijheid’
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • VRIJHEID MAG NIET MISBRUIKT WORDEN
  • EEN GEDRAG DAT VRIJE CHRISTENEN BETAAMT
  • Koester uw vrijheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1964
  • Vrijheid
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Paulus’ brief aan de Galáten — een boodschap van goed nieuws
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1983
  • Bijbelboek nummer 48 — Galaten
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
w76 1/10 blz. 604-606

Paulus spoort de Galáten aan: ’Staat vast in de christelijke vrijheid’

DE SCHEPPER, de Soevereine Heer Jehovah, is een God van vrijheid. Hij heeft al zijn met verstand begiftigde schepselen vrij geschapen en heeft zich voorgenomen dat zij vrij zullen blijven. Daarom lezen wij: „Jehovah . . . is de Geest, en waar de geest van Jehovah is, daar is vrijheid.” — 2 Kor. 3:17.

Toen Jezus, de Zoon van God, naar de aarde kwam, trof hij Gods volk in een drievoudige slavernij aan. Zij verkeerden in slavernij aan overgeërfde zonde. Als gevolg hiervan verkeerden zij in slavernij aan de Wet, omdat zij niet in staat waren deze volledig te houden. En verder hadden hun religieuze leiders hen door hun tradities en willekeurige uitleg van de Wet in slavernij gebracht. Het goede nieuws dat Jezus predikte, hield derhalve tevens ’vrijlating voor de gevangenen’ in. Hij zei dan ook tot zijn volgelingen: „Indien gij in mijn woord blijft, zijt gij werkelijk mijn discipelen, en gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken.” — Joh. 8:31-36; Matth. 23:4; Luk. 4:17, 18.

Als een voortreffelijke navolger van Christus, predikte ook de apostel Paulus het goede nieuws van vrijheid. Hij zette uiteen dat christenen op basis van Christus’ slachtoffer ’waren vrijgemaakt van de zonde’ en dat op Gods bestemde tijd de gehele schepping „vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben” (Rom. 6:18; 8:21). Paulus had het goede nieuws van vrijheid onder andere ook gepredikt tot de leden van de gemeenten in de Romeinse provincie Galátië, welke gemeenten Paulus tijdens zijn eerste zendingsreis zelf had opgericht. Aangezien sommige judaïsten zijn geestelijke „kinderen” weer in slavernij brachten door erop te staan dat zij besneden moesten worden, schreef Paulus hun tussen 50 en 52 G.T. een krachtige brief. — Gal. 4:19.

Destijds hield Paulus naar alle waarschijnlijkheid hetzij in Korinthe of in Antiochië (in Syrië) verblijf. Dat hij deze brief inderdaad heeft geschreven, staat onomstotelijk vast. Niet alleen wordt Paulus in de brief zelf als de schrijver genoemd, maar ook de woordkeus en de tot uitdrukking gebrachte emoties zijn specifiek van hem. Het is een van de eerste bijbelboeken die hij schreef, hetzij kort vóór of kort na de twee brieven aan de christenen in Thessaloníka. In deze gehele brief treden Paulus’ krachtige gevoelens met betrekking tot het onderwerp van christelijke vrijheid duidelijk op de voorgrond.

Paulus begint zijn brief aan de Galáten door te beklemtonen dat hij een apostel is, „noch vanwege mensen noch door bemiddeling van een mens, maar door bemiddeling van Jezus Christus en God”. Onmiddellijk komt hij tot de kern van zijn betoog: Hij verbaast zich dat zij zich zo snel hebben laten afbrengen van het goede nieuws dat hij hun gepredikt heeft. Vervolgens verklaart hij dat „ook al zouden wij of een engel uit de hemel” of „wie het ook is” hun iets als goed nieuws bekendmaken buiten hetgeen hij had bekendgemaakt, „hij zij vervloekt”. Hij had het goede nieuws dat hij hun had bekendgemaakt, niet via een mens ontvangen maar „door middel van een openbaring door Jezus Christus”. — Gal. 1:1-12.

Voor het geval zij mochten denken dat Paulus een vreemdeling met betrekking tot het judaïsme was, vertelt hij hun, in een korte autobiografische uiteenzetting, over zijn grote ijver voor de joodse traditie en zijn vooruitgang daarin, toen hij „de gemeente van God tot het uiterste bleef vervolgen en verwoesten”. Toen God hem riep om het goede nieuws aan de heidenen bekend te maken, ging hij „niet terstond te rade . . . bij vlees en bloed”, dat wil zeggen, hij ging niet onmiddellijk andere discipelen van Jezus raadplegen, maar hij vertrok naar Arabië. Na drie jaar ging hij inderdaad naar Jeruzalem om er een kort bezoek te brengen, maar hij zag alleen Petrus en Jezus’ halfbroer Jakobus (Gal. 1:13-19). Jaren later ging hij weer naar Jeruzalem, maar louter op grond van een openbaring (Hand. 15:2-21). Destijds zagen de „pilaren” van de gemeente hoe God Paulus gebruikte om tot de heidenen te prediken, en daarom kwamen zij overeen dat hij dit zou blijven doen, terwijl zij tot de besnedenen, de joden, zouden blijven prediken. Toen de apostel Petrus hierna evenwel wegens mensenvrees schipperde ten aanzien van de christelijke vrijheid, „weerstond [Paulus] hem van aangezicht tot aangezicht” en bestrafte hij hem in aanwezigheid van hen allen. — Gal. 2:1-14.

Vervolgens herinnert Paulus de Galatische christenen eraan dat zij niet wegens het houden van de Wet rechtvaardig waren verklaard, maar wegens hun geloof in Jezus Christus. Welnu, indien er werken van de Wet werden vereist, was Christus tevergeefs gestorven. Paulus uit nu zijn verontwaardiging over het feit dat zij deze stap terug hebben gedaan: „O onverstandige Galáten, . . . Hebt gij de geest ontvangen ten gevolge van werken der wet of ten gevolge van een horen door geloof?” Waren zij thans in staat krachtige werken te doen omdat zij trachtten de wet van Mozes te onderhouden, of omdat zij als gevolg van hun geloof in Jezus Christus Gods heilige geest hadden ontvangen? Vervolgens verwijst hij naar de Hebreeuwse Geschriften om zijn argument duidelijk te maken: ’Abraham stelde geloof in God en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend.’ Ja, „de rechtvaardige zal wegens geloof leven”. Aan de andere kant bevinden degenen die trachten de Wet te houden, zich onder een vloek, aangezien zij het niet volledig kunnen vermijden de Wet te overtreden. — Gal. 3:1-14.

Jezus Christus heeft bevrijding van de vloek van de Wet gebracht door aan de terechtstellingspaal te sterven en het voor personen van de natiën mogelijk te maken de beloofde zegen via Abrahams zaad te ontvangen. Toch, zo gaat Paulus verder, kleefde er geen kwaad aan de Wet. Ze diende onder andere „om overtredingen openbaar te maken”, en ze diende ook als een leermeester die de joden naar Christus leidde. In Christus is vrijheid, want ’er is noch jood noch Griek, noch slaaf noch vrije, noch man noch vrouw’. — Gal. 3:16-29.

Wanneer Paulus zijn thema van vrijheid vervolgt, merkt hij op dat zij, voordat zij christenen werden, als baby’s waren. Zij „bleven . . . als slaven onderworpen aan de elementaire dingen die tot de wereld behoren”. Maar nu Christus is gekomen, heeft hij degenen die onder de Wet waren, bevrijd opdat zij in plaats van slaven te zijn, vrij zouden worden. Waarom wilden zij nu weer terugkeren naar slavernij en nauwgezet dagen, maanden, vaste tijden en jaren onderhouden? En is hij, Paulus, hun vijand geworden omdat hij hun de waarheid vertelt? — Gal. 4:1-16.

Om zijn argument toe te lichten, verwijst Paulus naar Abraham en de twee zonen die Abraham bij Sara en Hagar had. Het Wetsverbond, dat op de berg Sinaï werd aangegaan, is te vergelijken met de dienstmaagd Hagar, die ’overeenkomt met het tegenwoordige Jeruzalem, want zij is met haar kinderen in slavernij’. Het Abrahamitische verbond is daarentegen te vergelijken met Sara, en zij komt overeen met ’het Jeruzalem dat boven is, dat vrij is, en dat is onze moeder’, dat wil zeggen, de moeder van de gezalfde christenen. — Gal. 4:21-31.

Na dit punt uiteengezet te hebben, bereikt Paulus wat het hoogtepunt van zijn brief genoemd zou kunnen worden: „Voor zulk een vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt. Staat daarom vast en laat u niet wederom een slavenjuk opleggen.” Als zij zich laten besnijden, snijden zij zich niet alleen af van Christus, waardoor zij zijn onverdiende goedheid verbeuren, maar zijn zij verplicht de gehele Wet te houden. „Gij liept goed”, zo zegt hij hun, waarna hij hieraan toevoegt : „Wie heeft u verhinderd de waarheid te blijven gehoorzamen?” Wie zich hieraan schuldig maakt, zal zijn oordeel dragen, ongeacht wie hij is. Paulus heeft zelfs zo’n geprononceerde mening over zulke verdraaiers van het goede nieuws dat hij zegt: „Ik wenste dat de mannen die u trachten omver te werpen, zich ook maar lieten ontmannen.” — Gal. 5:1-12.

VRIJHEID MAG NIET MISBRUIKT WORDEN

Paulus was zich ten volle bewust van de implicaties en het risico waarmee het goede nieuws van vrijheid gepaard ging, want hij wist hoe de gevallen menselijke natuur geneigd zou zijn zelfzuchtig voordeel van de christelijke vrijheid te trekken. Hij waarschuwt daarom onmiddellijk: „Gij werdt natuurlijk tot vrijheid geroepen, broeders; gebruikt deze vrijheid alleen niet als een aanleiding voor het vlees, maar dient elkaar als slaven door middel van de liefde. Want de gehele Wet wordt in één gezegde vervuld, namelijk: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’” — Gal. 5:13, 14.

EEN GEDRAG DAT VRIJE CHRISTENEN BETAAMT

Paulus toont christenen aan dat zij een hulpmiddel hebben waardoor zij geholpen worden hun vrijheid niet te misbruiken: „Blijft door geest wandelen en gij zult in het geheel geen vleselijke begeerte volvoeren.” Wat zijn die vleselijke begeerten? Paulus noemt ze de „werken van het vlees” en noemt er zestien op, met inbegrip van hoererij, onreinheid en losbandig gedrag, waaraan hij „en dergelijke” toevoegt. Hij waarschuwt dat „wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven”. In tegenstelling tot dit alles noemt hij de vruchten van de geest op, zoals „liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid, zelfbeheersing”. Het spreekt vanzelf dat ’tegen zulke dingen geen wet is’; er is geen grens gesteld aan de hoeveelheid christelijke vruchten van de geest die wij mogen voortbrengen! — Gal. 5:16-23.

Nog iets wat Paulus zwaar op het hart schijnt te drukken, is de noodzaak dat christenen op hun onderlinge verhoudingen letten. Hij is er derhalve niet tevreden mee hen eraan te herinneren dat zij hun naaste als zichzelf moeten liefhebben, maar waarschuwt: „Maar als gij elkaar blijft bijten en verslinden, past er dan voor op dat gij niet door elkaar wordt verdelgd.” En hij voegt hier nog aan toe: „Laten wij niet egotistisch worden, onderlinge wedijver aanwakkerend, elkaar benijdend.” — Gal. 5:14, 15, 26.

In deze trant gaat Paulus in het zesde hoofdstuk van zijn brief verder. Als iemand een misstap doet voordat hij zich ervan bewust is, laten degenen die hiertoe bekwaam zijn, hem dan helpen door hem terecht te brengen. Christenen moeten elkaars lasten dragen en aldus de wet van Christus vervullen. Steeds weer opnieuw geeft hij praktische waarschuwingen: „Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten . . . Laten wij het derhalve niet opgeven te doen wat voortreffelijk is, want te rechter tijd zullen wij oogsten indien wij het niet moe worden. Laten wij daarom dus, zolang de tijd voor ons er nog gunstig voor is, het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof.” — Gal. 6:7-10.

Voordat Paulus zijn brief besluit, voelt hij zich nogmaals gedwongen tot de kwestie van slavernij aan de Wet terug te keren. Hij ontmaskert de beweegredenen van degenen die de Galatische christenen opnieuw in slavernij willen brengen aan het door de Wet gestelde vereiste van de besnijdenis. Zij doen dit om een reden tot roemen te hebben, om zich een innemend voorkomen te geven in het vlees en vervolging te vermijden. Maar werkelijk, „noch besnijdenis noch onbesnedenheid is iets, maar een nieuwe schepping is iets”. „En allen die volgens deze gedragsregel ordelijk zullen wandelen, op hen zij vrede en barmhartigheid, ja, op het [geestelijke] Israël Gods.” — Gal. 6:12-16.

Ja, in de brief aan de Galáten zien wij Paulus’ grote bezorgdheid voor zijn geestelijke „kinderen” en zijn krachtige rechtvaardige verontwaardiging tegen degenen die hen van hun vrijheid zouden willen beroven. Ten einde hen te herstellen, verwijst hij naar zijn eigen geloofsbrieven, naar de rede en naar de Schrift en geeft hun vervolgens voortreffelijke raad met betrekking tot hun gedrag, opdat zij Gods koninkrijk mogen beërven. Dit alles vormt een voortreffelijke uiteenzetting van bijbelse waarheden en beginselen en een krachtige aansporing voor christenen in deze tijd.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen