Wat bedoelde de wijze man?
KONING Salomo behoorde tot de wijste mannen die ooit hebben geleefd. Hij zei naar waarheid: „Ikzelf ben ten zeerste toegenomen in wijsheid, meer dan al wie zich vóór mij in Jeruzalem bevond, en mijn eigen hart heeft heel veel wijsheid en kennis gezien” (Pred. 1:16). Toen Salomo zei dat zijn ’eigen hart heel veel wijsheid en kennis had gezien’, bedoelde hij klaarblijkelijk dat hij over meer beschikte dan slechts een hoofd vol met kennis. Zijn wijsheid en kennis hadden zijn hart bereikt en waren een deel van hem geworden. Hij waardeerde de waarde ervan en werd ertoe bewogen zijn kennis en wijsheid te gebruiken.
Salomo liet geen middel onbeproefd om wijsheid te verwerven. Hij merkt hierover op: „Ik zette mijn hart erop wijsheid te zoeken en na te vorsen in verband met alles wat er onder de hemel is gedaan. . . . Ik nu gaf mijn hart om wijsheid te kennen en om waanzin te kennen, en ik heb dwaasheid leren kennen” (Pred. 1:13, 17). Salomo werd ertoe bewogen zich er ijverig en met heel zijn hart op toe te leggen grondig met wijsheid bekend te geraken. Hij beperkte zich er niet alleen toe na te gaan wat wijsheid is, maar hij onderzocht ook waanzin en dwaasheid. Hij merkte zorgvuldig op hoe andere mensen een waanzinnige en dwaze handelwijze volgden. Op grond van wat Salomo zag, trok hij deugdelijke conclusies over de wijze waarop men problemen kan vermijden.
Wat leerde hij door zijn grondige onderzoek van alle aspecten van wereldlijke kennis en wijsheid? „Ook dit [is] een najagen van wind. . . . Want in de overvloed van wijsheid is een overvloed van ergernis, zodat hij die kennis vermeerdert, smart vermeerdert.” — Pred. 1:17, 18.
Een fundamentele reden hiervoor is, zoals Salomo uiteenzette, het volgende: „Dat wat krom wordt gemaakt, kan niet recht worden gemaakt, en dat wat ontbreekt, kan onmogelijk worden geteld” (Pred. 1:15). Iemand die in wereldse kennis toeneemt, wordt zich pijnlijk bewust van het feit dat veel ’kromme’ dingen in dit onvolmaakte samenstel niet recht te maken zijn. Ze kunnen noch door de tijd noch door de omstandigheden worden veranderd. Er zijn in de menselijke aangelegenheden zelfs zoveel gebrekkige dingen, dat ze niet geteld kunnen worden. Hoe groter derhalve iemands kennis en wijsheid, des te meer is hij zich ervan bewust hoe beperkt zijn gelegenheden zijn om de dingen ten goede te veranderen. Hij heeft een korte levensduur en ongunstige omstandigheden in een onvolmaakte mensenmaatschappij tegen. Dit leidt tot ergernis en frustratie.
Godvruchtige wijsheid levert echter niet zulke negatieve resultaten op maar bouwt hoop, geloof en vertrouwen op. Een dergelijke wijsheid wordt als volgt in de Schrift beschreven: „De wijsheid van boven is allereerst zuiver, vervolgens vredelievend, redelijk, bereid tot gehoorzamen, vol van barmhartigheid en goede vruchten, geen partijdig onderscheid makend, niet huichelachtig” (Jak. 3:17). Aan wat voor soort van wijsheid schenkt u de meeste aandacht — aan de soort die frustratie teweegbrengt of aan godvruchtige wijsheid, de soort die u kan helpen thans reeds het meest van het leven te genieten?