Een profetisch raadsel vervuld
EEN raadsel stimuleert het denken. Het kan een veel diepere indruk op de geest maken dan de vermelding van louter feiten. Zo heeft de Allerhoogste zijn profetische woord met betrekking tot het koninklijke huis van David klaarblijkelijk duidelijk in de geest van de toehoorders willen griffen door het bij monde van Ezechiël in de vorm van een raadsel te verschaffen.
Dit raadsel wordt in Ezechiël hoofdstuk 17 aangetroffen. Wij lezen: „De grote arend, groot van vleugels, met lange wieken, vol veren die een verscheidenheid van kleuren hadden, kwam naar de Libanon en nam vervolgens de boomtop van de ceder. Hij plukte zelfs de top van zijn jonge scheuten af en bracht hem daarop naar het land Kanaän; in een stad van handelaars plaatste hij hem. Bovendien nam hij iets van het zaad van het land en zette het in een zaaiveld. Als een wilg aan uitgestrekte wateren, als een wilgeboom plaatste hij het. Toen sproot het uit en werd geleidelijk een weelderig groeiende wijnstok, laag van hoogte, geneigd zijn loof naar binnen te keren; en wat zijn wortels aangaat, die kwamen er geleidelijk onder. En het werd ten slotte een wijnstok en bracht scheuten voort en zond ranken uit.
En er kwam nog een grote arend, groot van vleugels en met grote wieken, en zie! deze zelfde wijnstok strekte zijn wortels hongerig naar hem uit. En zijn loof stak hij naar hem uit opdat die hem zou bevloeien, weg van de tuinbedden waar hij was geplant. Op een goed veld, aan uitgestrekte wateren, was hij reeds overgeplant, ten einde grote takken voort te brengen en vrucht te dragen, om een majestueuze wijnstok te worden.” — Ezech. 17:3-8.
Daarna werden met betrekking tot deze wijnstok de volgende vragen gesteld: „Zal het gelukken? Zal niet iemand zelfs zijn wortels uitrukken en zelfs zijn vrucht schubbig maken? En moeten niet al zijn vers geplukte spruiten verdorren?” Het antwoord: „Hij zal verdorren. Noch door een grote arm noch door een talrijk volk zal hij van zijn wortels opgeheven hoeven te worden.” Vervolgens worden er meer vragen gesteld en daarna beantwoord: „En zie! zal het, alhoewel hij overgeplant is, gelukken? Zal hij niet volkomen verdorren, ja, zoals wanneer de oostenwind hem aanraakt? Op de tuinbedden van zijn spruit zal hij verdorren.” — Ezech. 17:9, 10.
Wat betekende het raadsel eigenlijk? Hoe werd het vervuld? En welk nut heeft dit voor ons in deze tijd? Dit zijn vragen die een antwoord verdienen.
Wij worden niet in het onzekere gelaten over de betekenis van het raadsel. De geïnspireerde verklaring staat eveneens in de Schrift opgetekend. In Ezechiël 17:12 wordt de „grote arend” die naar „de Libanon” kwam als volgt geïdentificeerd: „De koning van Babylon kwam naar Jeruzalem en nam toen zijn koning en zijn vorsten en bracht hen bij zich in Babylon.”
De „koning van Babylon”, Nebukadnezar, was als een „grote arend” onder wiens uitgestrekte vleugels veel onderworpen volken kwamen. Deze „grote arend” kwam naar „de Libanon”, dat wil zeggen Jeruzalem. Wegens haar verheven ligging en haar gebouwen waarin veel cederhout was verwerkt, kon deze stad passend als „de Libanon” worden aangeduid. Bovendien was de regering in handen van een bestuurder uit de koninklijke geslachtslijn van David te Jeruzalem als een hoge ceder. De top van deze ceder — die koning Jojachin en zijn vorsten afbeeldde — werd door koning Nebukadnezar afgeplukt en in Babylonische ballingschap weggevoerd. Met de uitdrukkingen ’naar het land Kanaän brengen’ en ’in een stad van handelaars plaatsen’, wordt in het raadsel op het wegvoeren in Babylonische ballingschap geduid. Dit is zo omdat de uitdrukking „Kanaäniet” eeuwen voordien de betekenis van „handelaar” of „koopman” had gekregen. (Vergelijk Job 41:6, waar „Kanaänieten” met „handelaars” is weergegeven.) Als een groot handelscentrum was Babylon inderdaad „een stad van handelaars”.
Over wat Nebukadnezar met „iets van het zaad” deed, wordt vervolgens in de uitleg gezegd: „Verder nam hij iemand van het koninklijk zaad [Zedekía, de oom van koning Jojachin] en sloot een verbond met hem en bracht hem tot een eed; en de voornaamsten van het land nam hij weg, opdat het koninkrijk van geringe betekenis zou worden, niet in staat zichzelf te verheffen, opdat het door zijn verbond te onderhouden, in stand zou blijven.” — Ezech. 17:13.
Aldus plantte Nebukadnezar Zedekía als een „wilg”, door hem tot een ondergeschikte koning te maken. Als zodanig zou Zedekía slechts een plaatselijke soeverein zijn die van Babylon afhankelijk was. In het vroegere gebied van het koninkrijk Juda groeien wilgen in de vorm van struiken of kleine bomen. De positie van Zedekía was als zo’n wilg, vergeleken bij de verheven positie die de koningen van de koninklijke geslachtslijn van David eens hadden ingenomen.
Zedekía was niet met deze positie ingenomen. Hij begon naar een andere „grote arend” uit te zien die hem zou kunnen helpen zich van het Babylonische juk los te maken. Wie was deze „grote arend”? Er wordt ons gezegd: „Hij [Zedekía] rebelleerde ten slotte tegen hem [Nebukadnezar] door zijn boodschappers naar Egypte te zenden, opdat het hem paarden en een talrijk volk zou geven.” — Ezech. 17:15.
Zolang Zedekía onderworpen bleef aan Nebukadnezar, was zijn koningschap zeker. Zijn positie was als die van een laaggroeiende weelderige wijnstok, die in overvloedige mate van water werd voorzien. De situatie zou echter veranderen. Door zich tot een andere „grote arend”, de Egyptische farao Hofra, te wenden, lokte Zedekía rampspoed uit. Hij wekte de woede van de krachtiger arend, koning Nebukadnezar, op. De Babylonische strijdkrachten zouden als een verzengende oostenwind tegen hem optrekken, waarna hij als wijnstok onder de intense hitte zou verdorren.
Verklarend wat Zedekía wegens zijn opstand zou overkomen, zegt het profetische woord: „Midden in Babylon, zal hij sterven. En door een grote krijgsmacht en door een talrijke vergadering zal Farao hem niet doeltreffend maken in de oorlog.” — Ezech. 17:16, 17.
Alles wat in het profetische raadsel te kennen werd gegeven, is Zedekía overkomen. In het elfde jaar van Zedekía’s regering sloegen de Babylonische legers een bres in de muren van Jeruzalem. Zedekía en zijn krijgslieden vluchtten ’s nachts, maar werden in de woestijnvlakten van Jericho door een Chaldeeuwse krijgsmacht achterhaald. Zedekía werd gevangengenomen en te Ribla voor Nebukadnezar geleid. Daar werden Zedekía’s zonen voor zijn ogen afgeslacht, waarna hij blind werd gemaakt, met koperen ketens werd geboeid en naar Babylon werd gevoerd, waar hij in het huis van verzekerde bewaring stierf. — 2 Kon. 25:2-7; Jer. 52:6-11.
Wij moeten niet de fout maken de vervulling van het profetische raadsel louter als dode geschiedenis te bezien. In verband met dit raadsel werd namelijk nòg een kenmerk vermeld dat een grote zegen voor ons kan zijn. Wij lezen: „Dit heeft de Heer Jehovah gezegd: ’Ikzelf zal ook stellig iets van de hoge boomtop van de ceder nemen en zetten; van de top van zijn loten zal ik een tedere loot afplukken en ik wil ze zelf overplanten op een hoge en verheven berg . . . en ze zal stellig grote takken dragen en vrucht voortbrengen en een majestueuze ceder worden.’” — Ezech. 17:22, 23.
Dit wees vooruit naar de tijd dat een erfgenaam van het koninklijke huis van David, de Messías of Christus, Jezus, als koning zou regeren. Hij zou als een verheven ceder worden die wereldomvattende heerschappij zou uitoefenen. Psalm 72:7, 8 zegt profetisch over zijn heerschappij: „In zijn dagen zal de rechtvaardige uitspruiten, en overvloed van vrede, totdat de maan niet meer is. En hij zal onderdanen hebben van zee tot zee en van de Rivier tot de einden der aarde.”
Wij kunnen Christus’ heerschappij nu reeds kiezen door acht te slaan op zijn uitnodiging om zijn discipelen te worden: „Komt allen tot mij die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart” (Matth. 11:28, 29). Hebt u in overeenstemming met die uitnodiging gehandeld? Alleen dan kunt u het vermijden u evenals koning Zedekía uit de oudheid rampspoed op de hals te halen.