Vragen van lezers
● Indien kinderen in het gezin van ouderlingen of dienaren in de bediening „van losbandigheid te beschuldigen” zijn, waardoor wordt dan bepaald of het gezinshoofd de gemeente in een aangestelde hoedanigheid kan blijven dienen?
De schrift toont heel duidelijk aan dat gehuwde mannen die in de gemeente dienst verrichten, een voorbeeldig gezinshoofd moeten zijn. Wij lezen: „De opziener moet daarom . . . iemand [zijn] die op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn eigen huisgezin heeft, die kinderen met alle ernst in onderworpenheid heeft; (immers, indien iemand zijn eigen huisgezin niet weet te leiden, hoe zal hij dan voor Gods gemeente zorg kunnen dragen?)” (1 Tim. 3:2, 4, 5) „Dienaren in de bediening moeten mannen van één vrouw zijn, en op een voortreffelijke wijze de leiding over kinderen en hun eigen huisgezin hebben.” — 1 Tim. 3:12.
De gemeente verwacht terecht van ouderlingen, dienaren in de bediening en hun respectieve gezinnen dat zij een voortreffelijk voorbeeld stellen in het leiden van een christelijk leven. (Vergelijk 1 Timótheüs 4:12; 1 Petrus 5:3.) Zou dit niet langer het geval zijn, dan zou dit een schadelijke uitwerking op het geestelijke welzijn van de gemeente hebben. Indien de kinderen van ouderlingen en dienaren in de bediening bijvoorbeeld laks zijn in het toepassen van schriftuurlijke beginselen, kan dit andere kinderen in de gemeente ertoe aanmoedigen net zo’n gedrag aan de dag te leggen en hun verkeerde gedrag te verontschuldigen. (Vergelijk 1 Korinthiërs 8:9-13; 10:31, 32.) De situatie wordt zelfs nog ernstiger wanneer kinderen van ouderlingen en dienaren in de bediening zich aan ernstig kwaaddoen schuldig maken.
Wanneer zulke kinderen dus schande over het gezin en de gemeente brengen, moet het lichaam van ouderlingen vaststellen of de vader ervoor in aanmerking komt als ouderling of als dienaar in de bediening gehandhaafd te blijven. Of hij persoonlijk van mening is dat hij ondanks ontwikkelingen in zijn gezin dienst kan blijven verrichten, dient geen invloed uit te oefenen op de beslissing die door het lichaam van ouderlingen genomen zal worden.
Wil het voor een man mogelijk zijn dienst te blijven verrichten, dan moeten er duidelijke bewijzen zijn dat hij de bekwaamheid bezit zijn gezin de noodzakelijke geestelijke hulp te geven en dat hij in dit opzicht niet ernstig nalatig is geweest. Een waakzame vader kan problemen in zijn gezin gewoonlijk bespeuren voordat ze uit de hand lopen. Als iemand die weet hoe hij zijn gezin moet leiden, kan hij stappen doen om onwenselijke situaties in zijn gezin in de hand te houden. Hoewel zijn kinderen verkeerde dingen kunnen doen, dient hij ertoe in staat te zijn hen de noodzakelijke leiding en het noodzakelijke strenge onderricht te geven, zodat zij geen ’losbandige’ personen worden. — Tit. 1:6.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een kind, ondanks de prijzenswaardige krachtsinspanningen van een vader om het gezin in geestelijk opzicht te helpen, toch de weg der waarheid verlaat of tot kwaaddoen vervalt. Zijn andere kinderen geven door hun christelijke levenswijze misschien juist een heel goed voorbeeld, waardoor wordt aangetoond dat zij een goede opleiding van hun ouders hebben ontvangen. Indien daarentegen nog thuis wonende minderjarige kinderen de een na de ander in grote geestelijke moeilijkheden geraken wanneer zij een zekere leeftijd bereiken, en daardoor smaad brengen over het gezin en de gemeente, rijst er ernstige twijfel over de vraag of de vader ’op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn gezin heeft’. Er moet dan zorg worden betracht dat men de situatie niet tracht te rechtvaardigen door eenvoudig naar schriftuurlijke voorbeelden te wijzen van personen die niet goed bleven handelen, met inbegrip van Esau, de zonen van Samuël, en dergelijke (Gen. 25:27-34; 26:34, 35; 1 Sam. 8:2, 3, 5). Er moet in gedachten gehouden worden dat de meesten van degenen naar wie in de bijbel wordt verwezen als personen die de verkeerde weg opgingen, volwassenen waren, die volledig in staat waren hun eigen beslissingen te nemen. Zij waren niet aan dezelfde soort van autoriteit en leiding onderworpen als minderjarige kinderen in een huisgezin, en dit zijn nu juist degenen die wij hier beschouwen.
Met het oog op het geestelijke gevaar waaraan de gemeente wordt blootgesteld wanneer de kinderen van ouderlingen of dienaren in de bediening zich aan werkelijk ernstig kwaaddoen schuldig maken, dienen mannen wier kinderen hierbij betrokken zijn, volledig met het lichaam van ouderlingen samen te werken wanneer zij de feiten te weten trachten te komen. Zij dienen zulk ernstig kwaaddoen van de zijde van hun kinderen niet te bagatelliseren of te trachten het te verbergen in een poging hun positie te kunnen behouden. Ook zullen zij het vermijden te hard tegen de kinderen op te treden (Ef. 6:4). Deze vaders zullen er oprecht belangstelling voor hebben hun eigenzinnige kinderen in geestelijk opzicht te helpen naarmate de omstandigheden dit mogelijk maken. Zij zullen zich allereerst bezorgd maken om de geestelijke toestand van hun gezin en niet of zij in een officiële functie dienst kunnen blijven verrichten. — Vergelijk 1 Timótheüs 5:8.
Indien ernstig kwaaddoen door kinderen in het gezin dus aanleiding geeft tot serieuze twijfels in de gemeente over de vraag of een man op een voortreffelijke wijze de leiding heeft over zijn gezin, dient hij niet als een ouderling of als een dienaar in de bediening dienst te blijven verrichten. Vooral wanneer de man als een ouderling dienst verricht en zijn medeouderlingen toelaten dat hun oordeel en beslissing dermate door vriendschap of sentimentaliteit wordt beïnvloed dat zij schriftuurlijke beginselen negeren, kan zijn aanblijven als ouderling, hoewel hij onbevoegd is, geestelijk schadelijk voor de gemeente zijn. Dit komt doordat het respect voor het gehele lichaam van ouderlingen hierdoor ondermijnd kan worden. Andere kinderen in de gemeente kunnen dit als een verontschuldiging aangrijpen om zich aan kwaaddoen schuldig te maken. Het is daarom goed in gedachten te houden dat de bekwaamheden die de man als spreker of als organisator bezit, of zijn prettige persoonlijkheid, niet de punten zijn waar het om gaat. De bepalende factor is of hij zich op een voortreffelijke wijze van zijn taak als vader kwijt. Alleen in dat geval mag hij dienst blijven verrichten. Wanneer dit inderdaad het geval is, zal het lichaam van ouderlingen het natuurlijk moeten vermijden zich al te kritisch op te stellen wanneer zij zijn gezinssituatie aan een onderzoek onderwerpen.