Jonathan — ’een man uit duizend’
DE WIJZE koning Salomo merkte op: „Eén man uit duizend heb ik gevonden” (Pred. 7:28). Dit toont aan dat een ideale man zeldzaam is. Slechts weinigen vallen op door morele uitnemendheid. Jonathan, de zoon van koning Saul, was iemand met wie dit wel het geval was. Hij was moedig, loyaal en onzelfzuchtig. Als er ooit een man is geweest die met recht gevoelens van jaloezie, rivaliteit of afgunst had kunnen koesteren, was Jonathan dat wel. Hij toonde echter grote genegenheid en trouw jegens de persoon die minder nobele mannen nu juist als een ernstige bedreiging voor hun positie zouden hebben beschouwd.
Reeds in het begin van de regering van zijn vader onderscheidde Jonathan zich als een dappere strijder. Met een duizendtal slecht bewapende mannen overwon hij het gewapende Filistijnse garnizoen te Geba (1 Sam. 13:1-3). Jonathan moet toen op zijn minst twintig jaar geweest zijn, daar dat de minimumleeftijd voor Israëlitische soldaten was. — Num. 1:3.
Later sloegen Jonathan en zijn wapendrager met Gods hulp ongeveer twintig vijandelijke Filistijnen neer. Deze daad opende voor de Israëlieten de weg naar een overwinning op hun vijanden. Tijdens deze veldtocht veronachtzaamde Jonathan onwetend de onbezonnen eed die zijn vader had gezworen. Wilde Saul de volledige consequenties van deze eed nakomen, dan moest zijn zoon terechtgesteld worden. Jonathan deinsde niet uit vrees terug, maar zei tot zijn vader: „Hier ben ik! Laat mij sterven!” Het volk echter, dat besefte dat Jehovah met Jonathan was geweest, kocht hem los. — 1 Sam. 14:1-45.
Bijna twintig jaar later doodde David de Filistijnse reus Goliath. Davids moedige daad, die hij vol vertrouwen in Jehovah’s reddende macht had verricht, trof Jonathans hart. De bijbel bericht: „De ziel van Jonathan [werd] nauw verbonden . . . aan de ziel van David, en Jonathan kreeg hem lief als zijn eigen ziel” (1 Sam. 18:1). Als bewijs van zijn vriendschap gaf Jonathan zijn kleren, zijn zwaard, zijn boog en zijn gordel aan David. — 1 Sam. 18:4.
Toen David zich later als aanvoerder van de Israëlitische strijdkrachten bijzonder moedig had betoond in de strijd tegen de Filistijnen, begroetten de vrouwen de terugkerende overwinnaars met gezang en dansen. Zij zongen: „Saul heeft zijn duizenden verslagen, en David zijn tienduizenden” (1 Sam. 18:5-7). Dit zette Saul tot nog grotere jaloezie aan, en hij begon David met zeer veel wantrouwen te bezien. Toen zijn poging om David met een speer te doden, mislukte, stemde Saul er later in toe dat Michal, zijn dochter, hem ten huwelijk werd gegeven, op voorwaarde dat David het bewijs zou verschaffen dat hij honderd vijandige Filistijnen had gedood. Saul was er volledig van overtuigd dat David door de hand van de vijand zou sneuvelen. David keerde echter terug met tweehonderd voorhuiden van de Filistijnen — een bewijs dat hij er zovelen had neergeslagen. Dit leidde er alleen maar toe dat Saul David nog meer ging vrezen en nog erger ging haten. — 1 Sam. 18:8-29.
Jonathan liet echter niet toe dat de jaloerse haat van zijn vader een eind maakte aan zijn vriendschap met David. Toen Saul openlijk te kennen gaf dat hij David ter dood wilde laten brengen, kwam Jonathan tussenbeide en kreeg hij zijn vader zover te beloven dat hij zijn vriend niet zou doden. Later werd David echter gedwongen voor zijn leven te vluchten, aangezien Saul opnieuw een speer naar hem wierp. De koning zond ook mannen naar Davids huis om het ’s nachts te bewaken, met de bedoeling dat zij hem ’s morgens ter dood zouden brengen. Die nacht slaagde David erin via een raam van zijn huis te ontsnappen. — 1 Sam. 19:1-12.
Daarna werkte Jonathan met David samen in een poging vast te stellen hoe zijn vader eigenlijk over zijn vriend dacht. Saul werd woedend en voer tegen zijn zoon uit met de woorden: „Gij zoon van een weerspannige dienstmaagd, weet ik niet heel goed dat gij de zoon van Isaï kiest tot uw eigen schande en tot schande van de schaamdelen van uw moeder? Want al de dagen dat de zoon van Isaï op de aardbodem leeft, zullen gij en uw koningschap niet stevig bevestigd worden. Laat hem nu derhalve bij mij brengen, want hij is ter dood gedoemd.” Toen Jonathan protesteerde, slingerde zijn woedende vader de speer naar hem. — 1 Sam. 20:1-33.
Vervolgens had Jonathan op een van tevoren afgesproken plaats een ontmoeting met David. De mannen verzekerden elkaar opnieuw van hun vriendschap en hun trouw (1 Sam. 20:35-42). Het is inderdaad opmerkelijk dat zo’n vriendschap ontstond en voortduurde. Jonathan was de rechtmatige erfgenaam van de troon, en hij wist dat het koningschap uiteindelijk in handen van David zou komen. Bovendien was hij ongeveer dertig jaar ouder dan David. Toch kon Jonathan zich in Davids successen verheugen en met hem wenen wanneer hij bedroefd was. Ongetwijfeld werd David door de vriendschap van Jonathan geholpen een juiste achting voor de koning te behouden, zodat hij geen gebruik maakte van gelegenheden om hem kwaad te doen. Terwijl David meedogenloos door Saul werd achtervolgd, had Jonathan de gelegenheid zijn vriend te versterken. Over één zo’n gelegenheid lezen wij: „Jonathan, de zoon van Saul, stond nu op en ging naar David te Choresa, om zijn hand te versterken met betrekking tot God. Voorts zei hij tot hem: ’Wees niet bevreesd; want de hand van mijn vader Saul zal u niet vinden, en gíj zult koning zijn over Israël, en ík zal na u de tweede worden; en ook mijn vader Saul is dat bekend.’” — 1 Sam. 23:16, 17.
Wat was het nobel van Jonathan dat hij er tevreden mee was de tweede plaats in het koninkrijk in te nemen! Jonathan kon zulk een onzelfzuchtige toewijding tonen omdat hij David als Jehovah’s keus voor het koningschap aanvaardde en hem om zijn voortreffelijke eigenschappen liefhad.
Jonathan werd echter geen tweede in het koninkrijk, maar stierf samen met zijn vader in de strijd (1 Sam. 31:2). De dood van Saul en Jonathan was voor David de aanleiding een klaaglied te componeren, „De boog” genaamd. Aanvankelijk werd dit klaaglied een onderdeel van de verzameling gedichten, gezangen en geschriften die het boek van Jasjar vormden. Daarna werd „De boog” in het geïnspireerde verslag van Twee Samuël opgenomen. De compositie zelf moest aan de zonen van Juda worden geleerd. — 2 Sam. 1:17-27.
Wanneer wij de wonderbaarlijke vriendschapsband beschouwen die er tussen David en Jonathan bestond, kunnen wij gemakkelijk begrijpen waarom David in „De boog” zulke bewoordingen gebruikte. In zijn klaaglied bracht hij het volgende tot uitdrukking: „Ik ben benauwd om u, mijn broeder Jonathan, gij waart mij zeer aangenaam. Uw liefde was mij wonderlijker dan de liefde van vrouwen” (2 Sam. 1:26). Jonathan was werkelijk ’een man uit duizend’.