Gods Woord is levend
De onwankelbare liefde van een meisje
EEN onwankelbare liefde tussen een man en een vrouw is werkelijk iets moois. Wanneer die liefde blijft bestaan, ondanks dat er uit andere bronnen enorme druk wordt uitgeoefend om zo’n diepe genegenheid te verbreken, worden zelfs degenen die dit gadeslaan erdoor geroerd.
Neem nu eens het geval van een oosters meisje uit Sunem, of Sulem. Zij wordt verliefd op een knappe herder. In een poging de Sulammitische voor verleiding te behoeden, verhinderen haar broers dat zij de uitnodiging van haar geliefde om op een verrukkelijke lentedag met hem te gaan wandelen, aanneemt. Zij dragen haar op de wijngaarden tegen de plunderingen door kleine vossen te beschermen. — Hoogl. 1:6; 2:8-15.
Dan komt koning Salomo in koninklijke pracht zijn kamp opslaan in de buurt van het huis van de Sulammitische. Dit heeft tot gevolg dat hij haar opmerkt terwijl zij zich van haar taak kwijt. Wegens haar schoonheid wordt zij in het kamp van de koning gebracht en begint hij haar het hof te maken. — Hoogl. 6:11, 12; 1:2-4.
Is de Sulammitische onder de indruk? Wankelt zij in haar liefde? Neen. Zonder zich te schamen, geeft zij uiting aan haar verlangen naar haar geliefde herder. Salomo is echter niet bereid haar te laten gaan en blijft haar overstelpen met liefdesbetuigingen en belooft schitterende sieraden voor haar te laten maken. Maar de Sulammitische spreekt over haar onvergankelijke liefde voor haar herder. Later heeft zij een ontmoeting met haar herder, en beiden genieten van elkaars liefkozende woorden. — Hoogl. 1:7-17; 2:1, 2.
Wanneer koning Salomo naar Jeruzalem terugkeert, neemt hij de Sulammitische mee. Hier in de stad vindt de herder een manier om haar te ontmoeten (Hoogl. 3:6-11; 4:1-5). Nadat al Salomo’s pogingen om de liefde van de Sulammitische te winnen, zijn mislukt, staat hij haar uiteindelijk toe naar huis te gaan (Hoogl. 8:5a). Wat een overwinning voor de Sulammitische!
Dit plattelandsmeisje valt beslist op als een prachtig voorbeeld van trouwe liefde, een liefde waarvan zij niet af te brengen was. Ook de ware leden van Christus’ geestelijke bruid, evenals zijn „andere schapen”, bezitten zo’n liefde voor hun „voortreffelijke herder”. — Vergelijk Johannes 10:14, 16; 2 Korinthiërs 11:2; Efeziërs 5:25-32.