Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w83 1/3 blz. 23-25
  • Zestig jaar als verkondiger van het „goede nieuws”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Zestig jaar als verkondiger van het „goede nieuws”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1983
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vroege invloeden
  • Mijn levensweg bepalen
  • Ervaringen als openbaar spreker
  • Veranderingen van toewijzing
  • Toen de wereld zich weer in een oorlog stortte
  • Vrijheid om het „goede nieuws” bekend te maken
  • Ik zette koers naar een nieuwe wereld
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2007
  • Meer dan vijftig jaar „Kom over”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
  • Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1986
    Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1986
  • Mijn doel in het leven nastreven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1983
w83 1/3 blz. 23-25

Zestig jaar als verkondiger van het „goede nieuws”

Zoals verteld door Martin Wenderqvist

HET was een onvergetelijk ogenblik. Het gebeurde tijdens een hevige sneeuwstorm. Wij stonden met ongeveer twaalf mensen rond het open graf en zongen een lied. Vervolgens sprak ik een paar woorden over een weerzien als de tijd van moeilijkheden over de aarde voorbij is.

De jonge vader viel op zijn knieën, pakte de kleine witte doodkist op en legde die voorzichtig in de aarde. Bijna iedereen had tranen in de ogen toen wij door het bos naar het huis terugliepen. Die avond bleven wij bij elkaar voor een bespreking en allen werden getroost door de gedachten die ik uit Gods Woord wist aan te halen. — Joh. 5:28, 29; Rom. 15:4.

Het troosten van de nabestaanden tijdens het leiden van een begrafenisdienst is iets wat ik al meer dan 600 maal in verschillende plaatsen in Zweden en Finland heb gedaan in de zestig jaar dat ik een verkondiger ben van het goede nieuws van Gods koninkrijk. Maar laat ik voordat ik u meer vertel over de ervaringen die ik heb meegemaakt, eerst eens uitleggen hoe ik een bedienaar van het evangelie werd.

Vroege invloeden

Op een dag in 1908, toen mijn vader van zijn werk in Stockholm naar huis terugkeerde, vond hij in de trein een traktaat van vier bladzijden. Dat traktaat was getiteld „Waar zijn de doden?” en was uitgegeven door de Internationale Vereniging van Bijbelonderzoekers. Mijn ouders geloofden beiden in de bijbel en door het lezen van dit traktaat kwamen zij ertoe Gods Woord grondiger te gaan bestuderen.

Spoedig daarna namen mijn ouders contact op met de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden. Samen gingen zij vergaderingen bijwonen die elke zondag in een kleine zaal in Stockholm werden gehouden, met nog zo’n vijftig andere aanwezigen. In augustus 1912 was Charles Taze Russell, de president van het Wachttorengenootschap, de voornaamste spreker op een congres in Stockholm, dat door ruim honderd Bijbelonderzoekers uit heel Zweden werd bijgewoond. Hoewel ik als tienjarige niet veel begreep van wat er werd gezegd, maakte alles wat ik zag diepe indruk op me.

Na de middelbare school doorlopen te hebben, ging ik werken bij een kleermakersbedrijf in Västeras en in die periode begon ik ernstig na te denken over de problemen van het leven; ’s avonds zat ik vaak in de bijbel te lezen. Het jaar daarop, in 1920, nam ik met de kleine bijbelstudiegroep in de stad voor het eerst deel aan de bekendmaking van het „goede nieuws van het koninkrijk” aan anderen. — Matth. 24:14.

Later dat jaar bracht A. H. Macmillan van het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn, New York, een bezoek aan Zweden en hield de lezing „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven”. Met z’n tienen werkten we hard om het thema aan te kondigen, en de zaal was tot de nok toe gevuld met 350 personen. Velen konden er niet meer in. Daarom nam ik een stapel brochures over hetzelfde onderwerp, ging naar buiten en gaf enkele honderden personen een exemplaar van de lezing om die thuis te lezen!

Mijn levensweg bepalen

Ik sprak er met broeder Macmillan over dat ik in de volle-tijdbediening wilde gaan, maar hij scheen niet zoveel vertrouwen te hebben in de voornemens van een achttienjarige. Hij zei in feite: „Je moet nog heel wat leren.” Niettemin werd ik het jaar daarop als volle-tijdprediker aangesteld. Samen met nog een broeder vertrok ik naar mijn toewijzing op Gotland. In die tijd waren er op dat eiland geen Koninkrijksverkondigers.

Mijn eerste getuigenisdag in Visby begon met een bezoek aan een rouwkamer. Zou ik het wagen naar binnen te stappen en de brochure Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven aan te bieden? De eigenaar kon wel bang zijn werkeloos te worden! Hij nam de publikatie echter onmiddellijk. Er was zelfs zoveel vraag naar de brochure dat wij soms om meer moesten telegraferen. Wij kortten de titel af tot „Miljoenen” en telegrafisten waren verbaasd als zij de boodschap moesten overseinen, „Zend onmiddellijk 500 Miljoenen”!

Toen een van de sprekers van het Genootschap in januari 1922 ziek werd, werd mij gevraagd zijn lezing in een aantal plaatsen te houden. Ik protesteerde dat ik niet zo bekwaam was in het spreken in het openbaar, maar ik kreeg de spreektoewijzingen toch, te beginnen in Flen. Daar was een zuster erin geslaagd een paar honderd toehoorders bijeen te krijgen voor de lezing ’s avonds. De aanwezigen — overwegend oudere mannen en vrouwen met veel levenservaring — hadden tijdens de lezing een gespannen en sceptische uitdrukking op hun gezicht. Zij hadden een heel andere spreker verwacht dan zo’n jochie van 20 jaar! Na mijn lezing in een andere stad stapten er echter een aantal bejaarde mannen naar voren en schudden mij de hand, me bedankend voor wat zij hadden gehoord. Dat was erg aanmoedigend voor me.

Verscheidene jaren bleef ik zo rondreizen als spreker en mijn reisschema stond samen met dat van de gewone reizende vertegenwoordigers van het Genootschap in De Wachttoren. Wij reizigers waren vooral welkom bij de kolonisten in Lapland. Veel hedendaagse Getuigen zijn afkomstig uit dat bergachtige gebied en op congressen begroeten sommigen van hen me en zeggen dat zij hun eerste openbare lezing hebben gehoord toen ik jaren geleden het huis van hun ouders bezocht.

Ervaringen als openbaar spreker

In de jaren twintig werden onze bijbellezingen over het algemeen door veel personen bijgewoond en aandachtig beluisterd. Op een keer echter stond er een bekende persoonlijkheid op en riep: „Leugens. Bedrog. Kom mee. Laten we gaan!” Maar hij was teleurgesteld toen slechts drie of vier personen hem naar buiten volgden.

Bij een andere gelegenheid marcheerde er een groep jonge mensen de zaal in onder het zingen van „De Internationale” (destijds een communistisch lied). Zij gingen op de voorste rij zitten, klaarblijkelijk met de bedoeling mij te irriteren en de vergadering te verstoren. Nadat ik over problemen had gesproken die vooral in die streek actueel waren, ging ik verder met de lezing „Wie zal de wereld vrede brengen?” Het duurde niet lang of de jongeren zetten één voor één hun pet af en begonnen aandachtig te luisteren. Later vertrokken zij rustig en sommigen bleven zelfs even bij de boekentafel staan om naar onze lectuur te informeren.

Toen ik op een keer terugkeerde van een bezoek aan het eiland Seskarö in de Botnische Golf bleek er op de steiger een politieagent op me te staan wachten. Hij nam me mee naar het bureau, waar de commissaris zei dat ik was beschuldigd van het houden van een politieke toespraak met vermoedelijk communistische tendensen. Hij voegde eraan toe: „U hebt gezegd dat de hele maatschappij omvergeworpen zal worden en dat een nieuwe leider, Jehovah geheten, de macht zal overnemen.” Natuurlijk werd de zaak opgehelderd toen ik uitlegde dat Jehovah Gods naam is en dat zijn koninkrijk in de lezing was besproken.

Veranderingen van toewijzing

Tot 1925 bleef ik „invallen” als rondreizend spreker, waarna ik op het bijkantoor van het Genootschap ging werken. En in 1934 trouwde ik. Wat heb ik de loyale steun van mijn vrouw, Elna, altijd gewaardeerd! Ook zij had enkele jaren op het bijkantoor van het Genootschap gewerkt.

In de jaren dertig heb ik eens vele kilometers gelopen om mensen te bezoeken die in de eenzame huisjes langs de noordelijkste spoorweg van Zweden woonden, boven de poolcirkel. Deze spoorwegmensen kregen niet vaak bezoek en wilden daarom dat wij lang bleven en de problemen van het leven met hen bespraken.

Toen de wereld zich weer in een oorlog stortte

Zweden slaagde erin niet in de Tweede Wereldoorlog betrokken te raken, maar de razernij rond dat conflict gaf de kerkelijke leiders een gelegenheid om te proberen ons werk te belemmeren. Een Zweedse bisschop uitte de valse bewering dat de Getuigen bereid waren „op een bevel van Jehovah in de komende oorlog tegen Satan ten strijde te trekken” en al Gods vijanden met wapengeweld om te brengen. Na de oorlog wilden onze tegenstanders liever niet herinnerd worden aan de agitatie waarvoor zij in die jaren verantwoordelijk waren geweest.

Ik was een van degenen die een aantal keren voor militaire dienst werden opgeroepen. Na veroordeeld te zijn, werden wij weer op vrije voeten gesteld totdat de politie orders kreeg ons naar de gevangenis te brengen. Op een keer zou ik net een begrafenisdienst houden voor een familielid toen twee politieagenten de zaal binnenkwamen, waar ongeveer honderd mensen bijeenwaren.

De agenten kwamen op me af en zeiden dat ik onder arrest stond en onmiddellijk met hen mee moest komen. Maar de zoon van de overledene wenkte hen tactvol terzijde en fluisterde: „U moet begrijpen dat u deze bijeenkomst zo niet kunt verstoren. De voorganger moet zijn taak hier volbrengen voordat hij weg kan. Wat zouden de familieleden en bekenden anders denken?”

Hierop trokken de politiemannen zich terug, parkeerden de boevenwagen achter de koeiestal en wachtten op me. Zij verklaarden, enigszins met hun figuur verlegen, dat zij hun orders hadden en me vóór de avond naar de gevangenis in Linköping moesten brengen.

Vrijheid om het „goede nieuws” bekend te maken

Iemand die zijn vrijheid enige tijd kwijt is geweest, waardeert het als hij weer mensen kan ontmoeten en met hen over het „goede nieuws” kan praten, hetzij vanaf het podium of van deur tot deur.

Na ruim zestig jaar het „goede nieuws” verkondigd te hebben, ben ik dankbaar voor de vele zegeningen die het afwerpt zich in de gelederen van Jehovah’s toegewijde aanbidders te bevinden, ook al heb ik niet meer dezelfde lichaamskracht als vroeger. Samen met mijn vrouw en vol dankbaarheid jegens de Almachtige, sta ik ook vaak stil bij de waardevolle omgang die wij hebben met nederige en rechtgeaarde mensen die vol verwachting uitzien naar de langverwachte wereldregering waarin de Vredevorst regeert. — Jes. 9:6, 7.

[Inzet op blz. 24]

De jonge vader viel op zijn knieën, pakte de kleine witte doodkist op en legde die voorzichtig in de aarde

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen