Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w96 1/11 blz. 22-27
  • Meer dan vijftig jaar „Kom over”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Meer dan vijftig jaar „Kom over”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Antwoorden op mijn vragen
  • Onder arrest
  • De doodstraf
  • Activiteiten na de oorlog
  • Niet meer alleen
  • Jehovah’s rijke zegen
  • Dienen onder Jehovah’s liefdevolle hand
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
  • Mijn doel in het leven nastreven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
  • Ik gaf Jehovah wat hem toekomt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
  • Geduldig op Jehovah wachten vanaf mijn jeugd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
w96 1/11 blz. 22-27

Meer dan vijftig jaar „Kom over”

ZOALS VERTELD DOOR EMMANUEL PATERAKIS

Negentien eeuwen geleden ontving de apostel Paulus een ongewone uitnodiging: „Kom over naar Macedonië en help ons.” Bereidwillig aanvaardde Paulus deze nieuwe gelegenheid om „het goede nieuws bekend te maken” (Handelingen 16:9, 10). Hoewel de uitnodiging die ik ontving niet zo ver teruggaat, is het toch meer dan vijftig jaar geleden dat ik erin toestemde naar nieuwe gebieden ’over te komen’ in de geest van Jesaja 6:8: „Hier ben ik! Zend mij.” Mijn veelvuldige reizen hebben mij de bijnaam Eeuwige Toerist bezorgd, maar mijn activiteiten hadden weinig met toerisme gemeen. Meer dan eens ben ik, als ik op mijn hotelkamer aankwam, neergeknield om Jehovah te danken voor zijn bescherming.

IK BEN op 16 januari 1916 in Hierápetra op Kreta geboren in een zeer religieus orthodox gezin. Vanaf mijn kinderjaren nam Mama mij en mijn drie zusjes op zondag altijd mee naar de kerk. Wat mijn vader betreft, die bleef liever thuis om de bijbel te lezen. Ik was dol op mijn vader — een eerlijke, goede en vergevensgezinde man — en zijn dood, toen ik negen jaar was, heeft een diepe uitwerking op mij gehad.

Ik kan mij herinneren dat ik toen ik vijf was op school een tekst las die luidde: „Alles om ons heen verkondigt het bestaan van God.” Toen ik opgroeide, was ik hier absoluut van overtuigd. Daarom verkoos ik op elfjarige leeftijd een opstel te schrijven met als thema Psalm 104:24: „Hoe talrijk zijn uw werken, o Jehovah! Gij hebt ze alle in wijsheid gemaakt. De aarde is vol van uw voortbrengselen.” Ik werd gefascineerd door de wonderen der natuur, zelfs door zulke eenvoudige dingen als zaadjes die met vleugeltjes waren toegerust opdat ze door de wind uit de schaduw van de ouderboom weggedragen zouden worden. De week nadat ik mijn opstel ingeleverd had, las mijn onderwijzer het voor de hele klas voor, en daarna voor de hele school. In die tijd verzetten de onderwijzers zich tegen communistische ideeën, en zij waren blij mijn verdediging van Gods bestaan te horen. Wat mij betreft, ik was gewoon blij uiting te geven aan mijn geloof in de Schepper.

Antwoorden op mijn vragen

Mijn eerste ontmoeting met Jehovah’s Getuigen, in het begin van de jaren ’30, staat mij nog levendig voor de geest. Emmanuel Lionoudakis had in alle steden en dorpen van Kreta gepredikt. Ik nam verscheidene brochures van hem aan, maar de brochure die echt mijn aandacht trok, was die met de titel Waar zijn de Dooden? Ik had zo’n ziekelijke angst voor de dood dat ik niet eens de kamer waar mijn vader was gestorven, wilde binnengaan. Terwijl ik deze brochure telkens en telkens weer las en vernam wat de bijbel over de toestand van de doden leert, voelde ik mijn bijgelovige angst verdwijnen.

Eenmaal per jaar, in de zomer, bezochten de Getuigen ons dorp en brachten mij meer lectuur om te lezen. Beetje bij beetje groeide mijn begrip van de bijbel, maar ik bleef de Orthodoxe Kerk bezoeken. Het boek Bevrijding echter betekende een keerpunt. Het toonde duidelijk het verschil aan tussen Jehovah’s organisatie en die van Satan. Van toen af aan begon ik een geregelder studie te maken van de bijbel en alle lectuur van het Wachttorengenootschap die ik maar te pakken kon krijgen. Aangezien Jehovah’s Getuigen in Griekenland verboden waren, studeerde ik heimelijk ’s nachts. Maar ik was zo enthousiast over wat ik leerde, dat ik het niet kon laten er met iedereen over te praten. Het duurde niet lang of de politie begon belangstelling voor mij te krijgen en mij op alle uren van de dag en de nacht geregelde bezoeken te brengen op zoek naar lectuur.

In 1936 bezocht ik voor het eerst een vergadering, ruim honderd kilometer ver weg in Iráklion. Ik was zo blij dat ik de Getuigen ontmoette. De meesten van hen waren eenvoudige mannen, merendeels boeren, maar zij hielpen mij ervan overtuigd te raken dat dit de waarheid is. Daar op die vergadering droeg ik mij aan Jehovah op.

Mijn doop is een gebeurtenis die ik nooit zal vergeten. Op een nacht in 1938 werden twee van mijn bijbelstudenten en ik door broeder Lionoudakis in het aardedonker naar het strand gebracht. Na een kort gebed uitgesproken te hebben, dompelde hij ons onder in het water.

Onder arrest

De allereerste keer dat ik uit prediken ging, was nogal avontuurlijk, om het zachtjes uit te drukken. Ik ontmoette een oude schoolkameraad die priester was geworden, en wij hadden een heel fijn gesprek met elkaar. Maar na afloop legde hij uit dat hij mij in gehoorzaamheid aan het bevel van de bisschop moest laten arresteren. Terwijl wij in het kantoor van de burgemeester op de komst van de politie uit het naburige dorp zaten te wachten, verzamelde zich buiten een menigte. Daarom pakte ik een Grieks Nieuw Testament dat in het kantoor lag en begon een toespraak voor hen te houden, gebaseerd op Mattheüs hoofdstuk 24. Eerst wilden de mensen niet luisteren, maar de priester kwam tussenbeide. „Laat hem uitspreken”, zei hij. „Het is onze bijbel.” Ik heb anderhalf uur kunnen spreken. Zo werd mijn eerste dag in de bediening tevens de gelegenheid voor mijn eerste openbare toespraak. Aangezien de politie nog niet was komen opdagen toen ik uitgesproken was, besloten de burgemeester en de priester mij door een groep mannen de stad uit te laten jagen. Bij de eerste bocht in de weg zette ik het zo hard als ik kon op een lopen om de stenen die zij wierpen te ontwijken.

De volgende dag werd ik op mijn werk gearresteerd door twee politieagenten in gezelschap van de bisschop. Op het politiebureau kon ik hun uit de bijbel getuigenis geven, maar aangezien mijn bijbelse lectuur niet het door de wet vereiste stempel van de bisschop droeg, werd ik beschuldigd van proselitisme en het verspreiden van verboden lectuur. In afwachting van de berechting werd ik vrijgelaten.

Mijn berechting vond een maand later plaats. In mijn verdediging wees ik erop dat ik niets anders deed dan gehoorzamen aan Christus’ gebod om te prediken (Mattheüs 28:19, 20). De rechter antwoordde sarcastisch: „Beste jongen, Degene die dat gebod gaf, werd gekruisigd. Helaas ben ik niet gemachtigd jou een dergelijke straf op te leggen.” Een jonge advocaat die ik niet kende, stond echter op om mij te verdedigen en zei dat het hof, nu er zoveel communisme en atheïsme heerste, blij moest zijn dat er jonge mannen waren die bereid waren het Woord van God te verdedigen. Vervolgens kwam hij naar mij toe en wenste mij hartelijk geluk met mijn geschreven verdediging, die in mijn dossier zat. Onder de indruk van mijn jeugdige leeftijd, bood hij aan mij gratis te verdedigen. In plaats van de minimumstraf van drie maanden kreeg ik slechts tien dagen gevangenis en een boete van 300 drachmen. Dergelijke tegenstand sterkte mij alleen maar in mijn vaste besluit Jehovah te dienen en de waarheid te verdedigen.

Een andere keer dat ik was gearresteerd, viel het de rechter op met hoeveel gemak ik de bijbel aanhaalde. Hij vroeg de bisschop zijn kantoor te verlaten, met de woorden: „U hebt uw plicht gedaan. Ik zal mij verder wel met hem bezighouden.” Vervolgens pakte hij zijn bijbel, en wij hebben de hele middag over Gods koninkrijk gepraat. Zulke voorvallen moedigden mij aan om ondanks moeilijkheden door te gaan.

De doodstraf

In 1940 werd ik opgeroepen voor militaire dienst en schreef ik een brief om uit te leggen waarom ik er niet mee kon instemmen in het leger te gaan. Twee dagen later werd ik gearresteerd en door de politie hevig geslagen. Toen werd ik naar het front in Albanië gestuurd, waar ik voor de krijgsraad kwam omdat ik weigerde te vechten. De militaire autoriteiten gaven mij te verstaan dat het hun minder kon schelen te weten of ik gelijk of ongelijk had dan wat voor indruk mijn voorbeeld op de soldaten zou kunnen maken. Ik werd ter dood veroordeeld, maar door een juridische fout werd dit vonnis tot mijn grote opluchting omgezet in tien jaar dwangarbeid. De volgende paar maanden van mijn leven bracht ik in een militaire gevangenis in Griekenland door onder zeer moeilijke omstandigheden, waarvan de fysieke gevolgen mij nog altijd plagen.

De gevangenis maakte echter geen eind aan mijn prediking. Verre van dat! Het was gemakkelijk gesprekken te beginnen, omdat velen zich afvroegen waarom een burger in een militaire gevangenis zat. Een van deze gesprekken met een oprechte jonge man leidde tot een bijbelstudie op de binnenplaats van de gevangenis. Achtendertig jaar later kwam ik deze man op een grote vergadering weer tegen. Hij had de waarheid aanvaard en diende als gemeenteopziener op het eiland Lefkás.

Toen Hitlers legers in 1941 Joegoslavië binnenvielen, werden wij naar een gevangenis verder in het zuiden, in Preveza, overgebracht. Tijdens de reis werd ons konvooi door Duitse bommenwerpers aangevallen, en wij gevangenen kregen geen eten. Toen het beetje brood dat ik had op was, bad ik tot God: „Als het uw wil is dat ik van de honger sterf nadat u mij van de doodstraf hebt gered, moge dan uw wil geschieden.”

De volgende dag riep een officier mij tijdens het appèl terzijde en toen hij gehoord had waar ik vandaan kwam, wie mijn ouders waren en waarom ik in de gevangenis zat, zei hij mij hem te volgen. Hij nam mij mee naar de officiersmess in de stad, bracht mij naar een tafel met brood, kaas en geroosterd lamsvlees en zei dat ik mijzelf maar moest bedienen. Maar ik legde uit dat aangezien de andere zestig gevangenen niets hadden, mijn geweten mij niet toestond te eten. De officier antwoordde: „Ik kan niet iedereen te eten geven! Jouw vader is heel edelmoedig geweest jegens de mijne. Ik heb een morele verplichting aan jou, maar niet aan de anderen.” „In dat geval ga ik maar weer terug”, antwoordde ik. Hij dacht even na en gaf mij toen een grote zak om zoveel mogelijk voedsel in te stoppen.

Bij mijn terugkeer in de gevangenis zette ik de zak neer en zei: „Heren, dit is voor u.” Toevallig was ik er de avond tevoren van beschuldigd dat ik verantwoordelijk was voor de benarde omstandigheden van de andere gevangenen, omdat ik niet wilde meedoen aan hun gebeden tot de Maagd Maria. Maar een communist had het voor mij opgenomen. Toen hij het voedsel zag, zei hij tegen de anderen: „Waar blijven jullie nou met je ’Maagd Maria’? Jullie zeiden dat wij door de schuld van deze man zouden sterven, maar hij is het die ons eten brengt.” Toen draaide hij zich naar mij om en zei: „Emmanuel! Kom een dankgebed uitspreken.”

Kort daarop joeg de opmars van het Duitse leger de gevangenbewakers op de vlucht, waarbij zij ons vrijlieten. Alvorens mij eind mei 1941 richting Athene te begeven, ging ik naar Patras om andere Getuigen te zoeken. Daar kon ik wat kleren en schoenen krijgen en mijn eerste bad in meer dan een jaar nemen. Tot het einde van de bezetting werd ik geregeld door de Duitsers aangehouden terwijl ik aan het prediken was, maar zij hebben mij nooit gearresteerd. Een van hen zei: „In Duitsland schieten wij Jehovah’s Getuigen neer. Maar hier zouden wij willen dat al onze vijanden Getuigen waren!”

Activiteiten na de oorlog

Alsof Griekenland nog niet genoeg strijd had beleefd, werd het van 1946 tot 1949 nog verder verscheurd door een burgeroorlog, die duizenden levens heeft geëist. De broeders hadden veel aanmoediging nodig om sterk te blijven in een tijd waarin alleen al het bezoeken van vergaderingen tot arrestatie kon leiden. Verscheidene broeders werden om hun neutrale standpunt ter dood veroordeeld. Maar desondanks reageerden veel mensen gunstig op de Koninkrijksboodschap, en wij hadden elke week een of twee dopelingen. Vanaf 1947 werkte ik overdag op het kantoor van het Genootschap in Athene en ’s avonds als reizende opziener om de gemeenten te bezoeken.

In 1948 smaakte ik de vreugde uitgenodigd te worden voor de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in de Verenigde Staten. Maar er was een probleem. Wegens mijn vroegere veroordelingen kon ik geen paspoort krijgen. Een van mijn bijbelstudenten was echter goede maatjes met een generaal. Dank zij deze leerling had ik binnen slechts enkele weken mijn paspoort. Maar ik was ongerust toen ik niet lang voordat ik zou vertrekken, gearresteerd werd omdat ik De Wachttoren verspreidde. Een politieagent bracht mij naar het hoofd van de veiligheidspolitie in Athene, die tot mijn opperste verbazing een van mijn buren bleek te zijn! De agent legde uit waarom ik gearresteerd was en overhandigde hem het pakje tijdschriften. Mijn buurman haalde een stapel Wachttorens uit zijn bureau en zei tegen mij: „Ik heb de laatste uitgave nog niet. Mag ik een exemplaar hebben?” Wat was ik opgelucht de hand van Jehovah in zulke aangelegenheden te zien!

De zestiende klas van Gilead, in 1950, was een verrijkende ervaring. Na afloop werd ik toegewezen aan Cyprus, waar ik er weldra achter kwam dat de tegenstand van de geestelijken al even fel was als in Griekenland. Dikwijls werden wij geconfronteerd met menigten religieuze fanatici die door orthodoxe priesters tot razernij waren opgezweept. In 1953 werd mijn visum voor Cyprus niet hernieuwd, en ik kreeg een toewijzing in Istanbul (Turkije). Ook hier was mijn verblijf van korte duur. De politieke spanningen tussen Turkije en Griekenland betekenden dat ik ondanks goede resultaten in het predikingswerk naar een andere toewijzing moest vertrekken — Egypte.

Toen ik in de gevangenis zat, dacht ik vaak aan Psalm 55:6, 7. David gaf daar uiting aan het verlangen naar de woestijn te vluchten. Het was nooit in mijn hoofd opgekomen dat ik mij op een dag nu juist daar zou bevinden. In 1954 bereikte ik na een vermoeiende reis van verscheidene dagen per trein en nijlboot eindelijk mijn bestemming — Khartoem, in Soedan. Het enige wat ik wilde, was een douche nemen en naar bed gaan. Maar ik vergat dat het middag was. Ik brandde mij aan het water, dat in een vat op het dak was opgeslagen, en maandenlang heb ik een tropenhelm moeten dragen tot mijn hoofdhuid genezen was.

Dikwijls voelde ik mij daar geïsoleerd, alleen midden in de Sahara, anderhalfduizend kilometer van de dichtstbijzijnde gemeente, maar Jehovah steunde mij en gaf mij de kracht om door te gaan. Soms kwam er aanmoediging uit de meest onverwachte hoeken. Op een dag ontmoette ik de directeur van het museum van Khartoem. Hij was een ruimdenkend mens, en wij hadden een fijn gesprek. Toen hij vernam dat ik van Griekse afkomst was, vroeg hij mij of ik hem het genoegen wilde doen naar het museum te gaan om enkele inscripties te vertalen op artefacten die in een zesde-eeuwse kerk waren gevonden. Na vijf uur in een stoffige kelder te hebben doorgebracht, vond ik een schotel met Jehovah’s naam, het Tetragrammaton, erop. Stel u mijn vreugde eens voor! In Europa is het niet ongewoon de goddelijke naam in kerken tegen te komen, maar midden in de Sahara is dat heel uitzonderlijk!

Na het internationale congres in 1958 kreeg ik de toewijzing om als zoneopziener de broeders in 26 landen en gebieden in het Midden- en Nabije Oosten en rond de Middellandse Zee te bezoeken. Dikwijls wist ik niet hoe ik mij uit een penibele situatie moest redden, maar Jehovah verschafte altijd een uitweg.

Ik kwam altijd onder de indruk van de zorg die Jehovah’s organisatie aan de dag legt voor Getuigen die in bepaalde landen geïsoleerd zitten. Bij één gelegenheid ontmoette ik een Indonesische broeder die in een olieveld werkte. Hij was naar het schijnt de enige Getuige in het land. In zijn kastje had hij publikaties in achttien verschillende talen, die hij aan zijn collega’s gaf. Zelfs hier, waar alle buitenlandse religies streng verboden waren, vergat onze broeder zijn verantwoordelijkheid om het goede nieuws te prediken niet. Het maakte indruk op zijn collega’s te zien dat er een vertegenwoordiger van zijn religie was gestuurd om hem te bezoeken.

In 1959 bezocht ik Spanje en Portugal. Beide landen stonden in die tijd onder militaire dictatuur, en het werk van Jehovah’s Getuigen was ten strengste verboden. In één maand kon ik meer dan honderd vergaderingen leiden om de broeders aan te moedigen het ondanks de moeilijkheden niet op te geven.

Niet meer alleen

Meer dan twintig jaar had ik Jehovah als ongehuwde in de volle-tijddienst gediend, maar plotseling was ik mijn voortdurende gereis zonder vaste woonplaats moe. Omstreeks die tijd ontmoette ik Annie Bianucci, een speciale pionierster in Tunesië. In 1963 zijn wij getrouwd. Haar liefde voor Jehovah en de waarheid, haar toewijding aan de bediening in combinatie met haar kunst van onderwijzen en haar talenkennis bleken een ware zegen in ons zendings- en kringwerk in Noord- en West-Afrika en in Italië.

In augustus 1965 werden mijn vrouw en ik toegewezen aan Dakar in Senegal, waar ik het voorrecht had het plaatselijke bijkantoor te organiseren. Senegal was een land dat opviel door religieuze verdraagzaamheid, die ongetwijfeld te danken was aan de president, Léopold Senghor, een van de weinige Afrikaanse staatshoofden die aan Malawi’s president Banda hebben geschreven als steunbetuiging aan Jehovah’s Getuigen tijdens de verschrikkelijke vervolging die in de jaren ’70 in Malawi plaatsvond.

Jehovah’s rijke zegen

Toen ik in 1951 van Gilead naar Cyprus vertrok, reisde ik met zeven koffers. Toen ik naar Turkije vertrok, had ik er nog maar vijf. Maar omdat ik zoveel reisde, moest ik mij gewennen aan de grens van twintig kilo bagage, met inbegrip van mijn ordners en mijn kleine schrijfmachine. Op een dag zei ik tegen broeder Knorr, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap: „Je beschermt mij tegen materialisme. Je leert mij te leven met twintig kilo en het gaat prima.” Nooit heb ik het gevoel gehad dat ik iets te kort kwam omdat ik niet veel spullen had.

Mijn voornaamste probleem tijdens mijn reizen was de landen in en uit komen. Op een dag begon in een land waar het werk verboden was een douanebeambte in mijn ordners te snuffelen. Dit betekende een risico voor de Getuigen in het land, en daarom haalde ik een brief van mijn vrouw uit mijn jasje en zei tegen de douanebeambte: „Ik zie dat u graag post leest. Zou u ook graag deze brief van mijn vrouw lezen, die niet in de ordners zit?” Beteuterd maakte hij zijn excuses en liet mij door.

Sinds 1982 dienen mijn vrouw en ik als zendelingen in Nice in het zuiden van Frankrijk. Doordat mijn gezondheid te wensen overlaat, kan ik niet meer evenveel doen als vroeger. Maar dat betekent niet dat onze vreugde is verminderd. Wij hebben gezien dat ’onze arbeid niet tevergeefs is’ (1 Korinthiërs 15:58). Ik heb de vreugde talrijke mensen te zien met wie ik in de loop der jaren het voorrecht heb gehad te studeren, terwijl bovendien meer dan veertig van mijn familieleden getrouw Jehovah dienen.

In geen enkel opzicht heb ik spijt van de offers die mijn leven van „Kom over” heeft meegebracht. Tenslotte is geen van de offers die wij brengen te vergelijken met wat Jehovah en zijn Zoon, Christus Jezus, voor ons hebben gedaan. Als ik terugdenk aan de afgelopen zestig jaar dat ik de waarheid ken, kan ik zeggen dat Jehovah mij overvloedig gezegend heeft. Zoals Spreuken 10:22 zegt: „De zegen van Jehovah — die maakt rijk.”

Zonder enige twijfel is Jehovah’s „liefderijke goedheid . . . beter dan het leven” (Psalm 63:3). Nu de ongemakken van de ouderdom hand over hand toenemen, komen de woorden van de geïnspireerde psalmist dikwijls voor in mijn gebeden: „Tot u, o Jehovah, heb ik mijn toevlucht genomen. O moge ik nimmer beschaamd worden. Want gij zijt mijn hoop, o Soevereine Heer Jehovah, mijn vertrouwen vanaf mijn jeugd. O God, gij hebt mij onderwezen vanaf mijn jeugd, en tot nu toe blijf ik over uw wonderwerken vertellen. En zelfs tot in de ouderdom en grijsheid, o God, verlaat mij niet.” — Psalm 71:1, 5, 17, 18.

[Illustratie op blz. 25]

Recente foto van mij en mijn vrouw Annie

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen