Welk standpunt nemen wij in ten opzichte van tegenstanders van de waarheid?
„Uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken.” — HANDELINGEN 20:30.
1, 2. (a) Hoe nuttig zijn vroegere gebeurtenissen in de bijbelse geschiedenis voor ons in deze tijd? (b) Naar welke speciale gebeurtenissen in de geschiedenis van Israël en de vroege christelijke gemeente gaat onze belangstelling nu uit, en waarom?
TOEN de apostel Paulus aan de gemeente in Korinthe schreef, deelde hij zijn medegelovigen mee dat de dingen die in vroeger tijden waren geschreven, als een waarschuwend voorbeeld voor hen moesten dienen. Dit beginsel heeft een verstrekkende uitwerking, zelfs tot op de huidige dag. Veel vroegere gebeurtenissen in de bijbelse geschiedenis kunnen een hedendaagse parallel hebben, en in veel gevallen hebben ze die ook. Daarom zijn die gebeurtenissen uit het verleden nuttig voor ons en geven ze ons de juiste leiding in ons leven. — 1 Kor. 10:11; Rom. 15:4.
2 Het zal ons derhalve tot voordeel strekken enkele van deze vroegere gebeurtenissen in de geschiedenis van Israël en ook in de geschiedenis van de vroege christelijke gemeente nader te beschouwen. Wij interesseren ons in het bijzonder voor gebeurtenissen die verband houden met degenen die het werk van God tegenstonden en voor de uitwerking die deze dingen destijds op Jehovah’s dienstknechten hadden. Deze gebeurtenissen helpen ons als Jehovah’s volk opmerkzaam te zijn ten aanzien van parallelle gebeurtenissen in de hedendaagse tijd en te beseffen wat op dit terrein onze verantwoordelijkheden zijn. — 2 Tim. 3:16, 17.
3. Hoe werd Jeremia zowel gewaarschuwd als vertroost?
3 Ongeveer veertig jaar voordat Jeruzalem in 607 v.G.T. viel, gaf Jehovah zijn getrouwe dienstknecht Jeremia de opdracht in het openbaar over het onrecht te spreken dat in Juda werd gedaan. Dit onrecht zou uiteindelijk Gods misnoegen tot gevolg hebben en ertoe leiden dat de bewoners van Juda gevankelijk naar Babylon zouden worden gevoerd. Jehovah waarschuwde Jeremia dat enkelen hem zouden tegenstaan. Hij zei: „En zij [de tegenstanders] zullen stellig tegen u strijden, maar zij zullen u niet overmeesteren, want ’ik ben met u’, is de uitspraak van Jehovah, ’om u te bevrijden’” (Jer. 1:19). Wat was dit een geweldige troost voor Jeremia, waardoor hij werd gesterkt om alles te volbrengen wat God van hem vroeg!
4. (a) Welke tegenstand heeft Jeremia zoal moeten verduren? (b) Wat leert het verslag in Hebreeën 11:32-38 ons over tegenstanders van Gods dienstknechten?
4 Een van Jeremia’s tegenstanders was een man die Pashur heette. Hij was de zoon van een priester in Juda en was een belangrijke gemachtigde in het huis van Jehovah. In het bijbelse verslag in Jeremia hoofdstuk 20 lezen wij hoe Pashur Jeremia sloeg en hem in het blok liet sluiten. Jehovah bevrijdde Jeremia uit deze beperkende omstandigheden, maar de tegenstand duurde voort. Hananja, een profeet uit Gibeon, sprak zich openlijk tegen Jeremia uit en beschuldigde hem ervan een valse onheilsprofeet te zijn. Hananja zei zelfs dat het juk van Babylon verbroken zou worden en dat Juda zou worden hersteld (Jer. hfdst. 28). Zelfs een van Juda’s koningen, Jojakim, kantte zich tegen de woorden van Jeremia en bestreed ze, waarbij hij zelfs zo ver ging dat hij de profetische rollen van Jeremia in vlammen deed opgaan! (Jer. hfdst. 36) Anderen riepen om de dood van Jeremia en waren er verantwoordelijk voor dat hij in een modderige put werd geworpen om daar te sterven (Jer. hfdst. 38). Dit was de ervaring van slechts een van de vele getrouwe Hebreeuwse profeten die in Jehovah’s naam spraken en die door tegenstanders van de van God afkomstige oordeelsboodschappen werden belasterd en aangevallen. — Zie Hebreeën 11:32-38.
’Laat hen begaan’
5. (a) In welke mate ondervond Jezus tegenstand? (b) Wat waren enkele van de onbenullige strijdpunten die door Jezus’ tegenstanders werden opgeworpen?
5 Ook in de eerste eeuw, toen onze Heer Jezus Christus op aarde was, werd er hevig tegenstand tegen de waarheid geboden. Tegenstanders uit het midden van zijn eigen volk trachtten dwars tegen de goede dingen die door Jezus werden gedaan, in te gaan. Maar evenals Jehovah met Jeremia bleek te zijn, bleek Hij ook met Jezus te zijn en bevrijdde Hij hem van zijn vijanden (Luk. 4:14-30; 11:53, 54; Joh. 7:1). Personen die Jezus bespotten, bliezen kleinigheden vaak tot grote strijdpunten op. Zij beschuldigden Jezus ervan een vraatzuchtig mens te zijn die zich overgaf aan overmatig drinken en met belastinginners en zondaars omging (Matth. 11:19). Zij noemden zijn discipelen sabbatschenders omdat zij korenaren plukten ten einde op de sabbat iets te eten te hebben (Mark. 2:23-28). Zij bespotten Jezus’ discipelen omdat zij ’hun handen niet wasten vlak voordat zij een maaltijd nuttigden’. — Matth. 15:1, 2.
6. Hoe hevig werd de tegenstand tegen Jezus?
6 Maar zulke tegenstanders beperkten zich niet alleen tot het opwerpen van onbenullige tegenwerpingen. Zij gingen zelfs zo ver dat zij de macht van Gods heilige geest, die in de door Jezus verrichte wonderbaarlijke werken aan de dag trad, openlijk loochenden. Nadat Jezus een door demonen bezeten blinde en doofstomme man had genezen, zeiden zijn tegenstanders: „Deze mens werpt de demonen slechts uit door bemiddeling van Beëlzebub, de heerser der demonen” (Matth. 12:22-28). Zij beschuldigden Jezus ook van ondermijnende activiteiten tegen caesar (Luk. 23:1, 2). Ten slotte stonden zij erop dat hij werd gedood. — Luk. 23:13-25.
7. Hoe reageerde Jezus op tegenstanders van de waarheid?
7 Hoe reageerde Jezus op degenen die hem tegenstonden? Hij zei tot zijn apostelen: „Laat hen maar begaan. Zij zijn blinde gidsen. Indien nu een blinde een blinde leidt, zullen beiden in een kuil vallen” (Matth. 15:14). Jezus’ wijze raad luidde: „Laat hen maar begaan.” Te bestemder tijd zou aan het licht treden wat zij voor mensen waren.
Tegenstand van binnenuit
8, 9. (a) Welk patroon van tegenstand dat zou overeenkomen met wat Jeremia en Jezus hadden ondervonden, werd voor de christelijke gemeente voorzegd? (b) Beschrijf hoe dat ook zo was met betrekking tot de kwestie van de besnijdenis.
8 Na de dood van Jezus ondervonden zijn getrouwe volgelingen eveneens veel tegenstand. Maar merk het volgende alstublieft op: Evenals de tegenstanders van Jeremia en Jezus uit het midden der joodse natie opstonden, zou er met de oprichting van de christelijke gemeente eveneens tegenstand van binnenuit komen (Hand. 20:29, 30). Hoewel deze tegenstand was voorzegd, zou ze toch als een grote beproeving komen voor degenen die in getrouwheid wandelden. Niettemin zou Jehovah met zijn volk blijken te zijn om hen te bevrijden, evenals hij met Jeremia en Jezus was geweest. — Zie 1 Petrus 5:8-11.
9 Deze interne tegenstand in de eerste eeuw begon met kleine dingen. Sommige tegenstanders zullen misschien gemeend hebben dat zij een redelijk motief hadden, maar hun verlangen om de eerste plaats in te nemen en hun zienswijze de overhand te laten hebben, leidde ertoe dat zij de waarheid en degenen die ermee waren verbonden, gingen bestrijden wanneer hun zienswijzen niet als juist werden aanvaard (1 Tim. 1:19, 20). Het is interessant dat toen de kwestie van de besnijdenis een strijdpunt werd en de speciale vergadering van het besturende lichaam in Jeruzalem bijeenkwam om de kwestie te bespreken, onder andere het volgende werd gezegd in de boodschap die aan de gemeenten werd gezonden: „Wij hebben gehoord dat sommigen uit ons midden u met woorden moeilijkheden hebben veroorzaakt en hebben getracht uw ziel afvallig te maken, hoewel wij hun volstrekt geen instructies hebben gegeven” (Hand. 15:24). Zulke personen binnen de christelijke gemeente vormden een oorzaak van moeilijkheden doordat zij zich kantten tegen de onderwijzingen en leringen van het lichaam van oudere personen aan wie de zware verantwoordelijkheid was toevertrouwd het licht der waarheid overal te verbreiden.
10. (a) Wat waren enkele omverwerpende leerstellingen die in de eerste eeuw door tegenstanders van de waarheid werden onderwezen? (b) Welke waarschuwing gaf Paulus Timótheüs met betrekking tot tegenstanders van de waarheid?
10 Klaarblijkelijk zeiden sommigen in de gemeente bijvoorbeeld dat Jehovah’s dag reeds was begonnen (2 Thess. 2:1, 2). Anderen beweerden dat er geen opstanding was (1 Kor. 15:12-14). En weer anderen zeiden dat de opstanding reeds had plaatsgevonden (2 Tim. 2:16-18). Paulus waarschuwde Timótheüs dat het noodzakelijk was te letten op degenen onder bovengenoemde personen die verdeeldheid zouden veroorzaken en zouden afwijken van het volledig samenhangende geheel van christelijke waarheden die de gemeenten ter beschikking stond. Merk op dat de apostel zei „zekere personen [te] gebieden geen andere leer te brengen, noch aandacht te schenken aan onware verhalen en aan geslachtsregisters, die tenslotte nergens op uitlopen, maar die eerder vragen ter navorsing verschaffen dan dat er iets door God wordt uitgedeeld in verband met geloof. In werkelijkheid is het doel van deze opdracht liefde uit een rein hart en uit een goed geweten en uit geloof zonder huichelarij. Door van deze dingen af te wijken, zijn zekere personen tot zinloos gepraat gekeerd; zij willen leraren van de wet zijn, maar begrijpen niet eens de dingen die zij zeggen noch de dingen waaromtrent zij sterke beweringen doen.” — 1 Tim. 1:3-7.
11. Welke les kunnen wij leren uit de verdeeldheid veroorzakende denkwijze die in de eerste-eeuwse gemeente de overhand had, en waarom is dit thans van zo’n groot belang?
11 Welke les kunnen wij uit dit alles leren? De volgende: dat er in de eerste-eeuwse christelijke gemeenten problemen waren op het gebied van verdeeldheid veroorzakende denkwijzen. Er was tegenstand van binnenuit, uit het midden van degenen die beweerden deel uit te maken van de gemeente van God. En wat was de oorzaak? Paulus zei in Filippenzen 1:15: „Sommigen prediken de Christus . . . door afgunst en wedijver, maar anderen ook door welwillendheid.” Today’s English Version maakt er melding van dat zulke personen een onjuiste beweegreden hadden, aangezien zij „jaloers en twistziek” waren. Ja, de dingen die in vroeger tijden zijn opgetekend, vormen inderdaad een waarschuwend voorbeeld voor ons, en dat des te meer nu wij helemaal aan het einde van het door de Duivel geleide goddeloze samenstel van dingen leven. — 2 Tim. 3:1-7.
Wat tegenstanders beogen
12, 13. (a) Zien wij in deze tijd een parallel met de eerste-eeuwse tegenstand tegen de waarheid? (b) Wat beogen hedendaagse tegenstanders in de grond der zaak?
12 Wanneer wij nu onze aandacht op de hedendaagse tijd richten, zien wij dan een parallel met deze, tot dusverre besproken gebeurtenissen? Ja, sommigen uit ons midden hebben getracht het goede werk dat over de gehele wereld door Jehovah’s volk wordt verricht, af te breken. Sommigen zijn, verteerd door zelfzuchtige ambitie, jaloers en twistziek geworden en hebben vaak een naam voor zichzelf willen opbouwen. Zij zijn misschien ’murmureerders en klagers over hun levenslot geworden, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan, terwijl zij ter wille van hun eigen voordeel persoonlijkheden bewonderen’ (Jud. 16). Dit alles kan tot twijfels, twist en verdeeldheid onder Gods volk leiden. Met al hun gevit verliezen zulke personen het door God opgedragen uiterst belangrijke werk van christenen uit het oog, namelijk dat zij „niet alleen hoorders” maar ook „daders van het woord” moeten zijn en datgene tot stand moeten brengen wat Jehovah de getrouwe volgelingen van zijn Zoon, Christus Jezus, wil laten verrichten. — Jak. 1:22-25; Matth. 28:18-20.
13 Zulke tegenstanders vallen de christelijke gemeente aan met het doel het geloof van Jehovah’s volk te ondermijnen en sommigen als discipelen achter zich aan te trekken. Paulus waarschuwde de oudere mannen van Efeze voor deze laaghartige poging toen hij zei: „Uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken” (Hand. 20:30). Judas gaf een overeenkomstige waarschuwing met de woorden: „Zekere mensen [zijn] heimelijk . . . binnengedrongen, reeds lang geleden door de Schriften voor dit oordeel bestemd, goddeloze mensen, die de onverdiende goedheid van onze God veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag en ontrouw blijken te zijn aan onze enige Eigenaar en Heer, Jezus Christus” (Jud. 4). In deze twintigste eeuw zijn in de gemeente van Jehovah’s volk overeenkomstige situaties ontstaan!
14, 15. (a) Van welke subtiele benadering maken sommige tegenstanders thans gebruik? (b) Wat wordt door zulke tegenstanders over het hoofd gezien?
14 Zulke tegenstanders putten er geen vreugde uit een aandeel te hebben aan het grootse werk dat erin bestaat discipelen te maken. In plaats daarvan benaderen zij anderen die reeds Getuigen zijn op subtiele wijze en spreken op zo’n manier met hen dat zij deze getrouwen verzwakken in het besluit dat zij hebben genomen om hun opdracht aan Jehovah volledig na te komen. De gedachte wordt overgedragen dat aangezien Jehovah zo’n liefdevolle God is, hij beslist niet van allen die hem willen behagen, zal verlangen dat zij een aandeel hebben aan zo’n moeilijk werk als de prediking van huis tot huis en de consequentie dat zij van de zijde van tegenstanders van de waarheid vervolging moeten verduren. Neen, zo zullen zij misschien betogen, God wil alleen maar dat wij goede mensen zijn, dat wij in fysiek opzicht voor anderen zorgen en dat wij onze naasten liefhebben.
15 Het kan voor sommigen moeilijk zijn het hoofd te bieden aan deze subtiele benadering. Het is waar dat Jehovah liefdevol is en dat hij wil dat wij goede mensen zijn. Hij wil beslist dat christenen liefde voor hun naasten ten toon spreiden door anderen op een vriendelijke wijze te bejegenen en door zo nodig in hun fysieke behoeften te voorzien (Luk. 6:35, 36). Maar dat is niet alles! Degenen die tegenstand bieden, vergeten vaak dat onze Vader Jehovah ook heeft gezegd — in het bijzonder bij monde van zijn Zoon, Jezus Christus — dat wij discipelen moeten maken, mensen moeten onderwijzen en het „goede nieuws van het koninkrijk” in de gehele wereld tot een getuigenis moeten prediken. — Matth. 24:14; Joh. 15:17-27.
16. Door middel van welke andere „verdraaide dingen” trachten tegenstanders in deze tijd Jehovah’s volk te misleiden?
16 Beschouw enkele van de andere „verdraaide dingen” die worden gebruikt om Gods volk in deze tijd te misleiden. Af en toe zullen tegenstanders de verschillende leerstellingen in twijfel trekken waarin Jehovah’s dienstknechten gemeenschappelijk geloven. Vaak loopt dit uit op een woordentwist, zoals ook in de eerste eeuw het geval was (1 Tim. 6:3, 4). Zij trekken misschien ook in twijfel dat er een organisatie nodig is om de denkwijze van Gods dienstknechten te leiden. Zij zijn van mening dat Gods geest personen kan leiden zonder dat een centrale, georganiseerde groep van mensen leiding geeft. Zij zullen uitdrukkelijk beweren dat men alleen maar de bijbel behoeft te lezen. Maar de christenheid heeft de bijbel eeuwenlang gelezen. En hoor eens hoe onduidelijk het trompetsignaal klinkt dat thans door de christenheid wordt voortgebracht! Let eens op de verwarring en het wanbegrip met betrekking tot de ware boodschap die in Gods Woord is vervat! Wat een tegenstelling vormt dit met de voorzegde vrede en eenheid onder ware christenen, die niet slechts de bijbel lezen maar die de erin opgetekende leerstellingen grondig onderzoeken en ijverig toepassen! — Ef. 4:3-6.
Tegenstanders kunnen geen succes hebben
17. Welk standpunt moeten wij derhalve ten opzichte van tegenstanders van de waarheid innemen?
17 Welk standpunt nemen wij derhalve in ten opzichte van degenen die zich verzetten tegen het geloof dat wij via Jehovah’s Getuigen en de door Jehovah gebruikte christelijke organisatie hebben ontvangen en die trachten dit geloof te ondermijnen? Jezus’ raad met betrekking tot tegenstanders luidt: „Laat hen maar begaan. Zij zijn blinde gidsen” (Matth. 15:14). Het heeft totaal geen zin om met zulke personen te redetwisten, te debatteren en te argumenteren, en het is ook beslist geen christelijke handelwijze. Niemand wordt ertoe gedwongen een van Jehovah’s Getuigen te zijn. Dit voorrecht en deze verantwoordelijkheid hebben wij uit eigen vrije wil aanvaard (Ps. 110:3). Indien sommigen geen deel wensen uit te maken van de regeling die door Jehovah is goedgekeurd en die zijn zegen geniet, is dat een beslissing die zulke personen zelf moeten nemen.
18. Hoe is Paulus’ raad in Romeinen 16:17, 18 op ons in deze tijd van toepassing?
18 Wij moeten ons ten doel stellen tegenstanders van de waarheid op een christelijke manier te bejegenen. Maar wij moeten wel bepaalde dingen in gedachte houden. Paulus gaf de leden van de gemeente te Rome in zijn brief de volgende raad: „Nu vermaan ik u, broeders, hen in het oog te houden die, in strijd met de leer welke gij hebt geleerd, verdeeldheid veroorzaken en aanleiding tot struikelen geven, en mijdt hen. Want dat soort van mensen zijn geen slaven van onze Heer Christus, maar van hun eigen buik, en door vleiend gepraat en complimenteuze woorden verleiden zij de harten der argelozen” (Rom. 16:17, 18). Wij zouden niet van een goed oordeel blijk geven wanneer wij openlijk zouden disputeren met degenen die proberen verdeeldheid te veroorzaken. Laat u niet door deze tegenstanders van streek brengen. Hun gedrag zal geen schade toebrengen aan de waarheid en ook Jehovah er niet van weerhouden datgene tot stand te brengen wat hij volgens zijn Woord heeft verklaard te zullen doen.
19. Welke beschrijving geeft Paulus in Hebreeën 6:4-8 van degenen die van de waarheid afvallen?
19 Hoe vertroostend zijn derhalve de woorden van de profeet Jesaja: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben, en elke tong die tegen u zal opstaan in het gericht, zult gij veroordelen”! (Jes. 54:17) De apostel Paulus vertelde Timótheüs over Jannes en Jambres, die Mozes tegenstonden, en hij zei dat hun uitzinnigheid aan alle mensen duidelijk werd (2 Tim. 3:8, 9). Deze mensen, die verdeeldheid veroorzaken en onrust trachten te stoken onder Gods volk, verkeren in een bijzonder gevaarlijke positie voor het aangezicht van Jehovah. Geen van hen dient ooit Paulus’ waarschuwende woorden in Hebreeën 6:4-8 over het hoofd te zien, waar wordt aangetoond dat degenen die opzettelijk tegen Gods heilige geest zondigen, nooit ’wederom tot berouw gebracht kunnen worden’.
20. (a) Waarom hoeven wij nooit ontsteld te zijn over hetgeen tegenstanders misschien trachten te doen? (b) Door wat te doen, kunnen wij er verzekerd van zijn dat wij ’nooit van Gods liefde gescheiden kunnen worden’?
20 In Gods Woord wordt derhalve duidelijk en scherp aangegeven wat onze positie ten opzichte van tegenstanders is. Houd altijd in gedachte dat wij nooit alleen zijn; Jehovah, Christus Jezus en alle heilige engelen ondersteunen ons (Matth. 13:41, 42). Wij hebben ook de verzekering van Jezus zelf dat hij altijd bij zijn volgelingen zou zijn, „tot het besluit van het samenstel van dingen” (Matth. 28:20). Wij behoeven derhalve niet al te zeer van streek te geraken wanneer tegenstanders opstaan en de waarheid bestrijden. Dit maakt deel uit van Satans pogingen om de verbreiding van het goede nieuws van het Koninkrijk een halt toe te roepen. Maar door loyaal te blijven en in woord en daad een voortreffelijk voorbeeld van godvruchtige toewijding te geven, zullen wij ervan verzekerd kunnen zijn dat wij „volledig als overwinnaars uit de strijd te voorschijn [zullen komen] door bemiddeling van hem die ons heeft liefgehad”. Mogen wij derhalve standvastig blijven, „ervan overtuigd dat noch dood noch leven, noch engelen noch regeringen, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enige andere schepping ons zal kunnen scheiden van Gods liefde, die in Christus Jezus, onze Heer, is”. — Rom. 8:37-39.
Wat leren de volgende schriftplaatsen ons over tegenstanders van de waarheid?
□ Matthéüs 15:14; Romeinen 16:17, 18
[Illustratie op blz. 23]
„Laat hen maar begaan. Zij zijn blinde gidsen”
[Illustratie op blz. 25]
Verzwak nooit in uw besluit getuigenis af te leggen van de waarheid