Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w83 1/12 blz. 8-15
  • Voorwaarts met Gods organisatie

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Voorwaarts met Gods organisatie
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1983
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Geestelijke groei
  • Doop en christelijke bediening
  • Mijn dienst uitbreiden
  • Voorwaarts in de jaren dertig
  • De Tweede Wereldoorlog een verschrikkelijke tijd
  • Ontwikkelingen na de oorlog
  • Speciale dienstvoorrechten
  • Een progressieve organisatie
  • Mijn leven in Jehovah’s door de geest geleide organisatie
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1988
  • Verkondigt de Koning en het Koninkrijk! (1919–1941)
    Jehovah’s Getuigen — Verkondigers van Gods koninkrijk
  • Na-oorlogse uitbreiding van de theocratische organisatie
    De Wachttoren en Aankondiger van Jehova’s Koninkrijk 1950
  • ’Jehovah heeft mij op een belonende wijze bejegend’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1989
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1983
w83 1/12 blz. 8-15

Voorwaarts met Gods organisatie

Zoals verteld door Grant Suiter

IN 1922, toen ik 14 jaar was, verhuisde mijn vader met ons van Chicago naar Californië. Onderweg bezochten wij oude vrienden in Idaho. Zij vertelden ons dat er in Californië mensen waren die zeiden dat, volgens de bijbel, miljoenen toen levende mensen nooit zouden sterven.

Kort nadat wij in Californië waren aangekomen, zagen wij in een krant de aankondiging: „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven.” Het was het onderwerp van een openbare lezing die in San José gehouden zou worden. Op die manier kwam mijn vader in contact met de Bijbelonderzoekers (zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden) en hij begon ons mee te nemen naar hun openbare vergaderingen.

Moeder wilde dat ik naar de zondagsschool van een willekeurige kerk zou gaan. Hoewel mijn vader kritisch tegenover predikanten van alle religieuze groeperingen stond, vond ook hij dat dit wel eens goed voor mij zou kunnen zijn. En dus begon ik geregeld naar de methodistische zondagsschool te gaan. Na verloop van tijd werd ik zelfs penningmeester van de school en speelde ik mee in hun basketballteam. Tegelijkertijd woonde ons gezin openbare lezingen bij die de Bijbelonderzoekers in San José hielden, slechts een paar kilometer van ons huis in Santa Clara.

Mijn vader zou graag zien dat de toestanden verbeterden en voerde met het oog daarop campagne voor verscheidene politieke kandidaten; hij schilderde de naam van een van hen zelfs op de voorruit van onze T-Ford. Op de vergaderingen vertelden Bijbelonderzoekers hem telkens vriendelijk dat de ware hoop voor de mensheid niet in politieke krachtsinspanningen was gelegen maar in Gods koninkrijk in handen van Christus Jezus. Vader was het daar dan wel min of meer mee eens, maar zei vervolgens dat dit dan prima mocht zijn voor de toekomst maar dat hij ondertussen zoveel mogelijk dingen langs politieke weg wilde verbeteren. Na enige tijd kwam ons hele gezin — moeder, vader, mijn zus en ik — echter tot een beter inzicht in de bijbelse waarheid en de vereisten van Gods Woord.

Geestelijke groei

Uiteindelijk kon ik het niet meer met mijn geweten overeenkomen lid te blijven van de methodistische zondagsschool en dus zegde ik mijn lidmaatschap op. In 1923 had ons gezin zich een kilometer of wat verder gevestigd in Oakland, waar mijn vader een kleine kruidenierswinkel dreef en ik de middelbare school bezocht. Toen ik hoorde dat Bijbelonderzoekers niet roken, probeerde ik Pa over te halen geen sigaretten meer in zijn zaak te verkopen. Hij was het niet met mij eens maar besprak de kwestie wel met een van de Bijbelonderzoekers, Robert Craig.

Na hun gesprek besloot mijn vader de hele zaak te verkopen en Oakland te verlaten. Zijn besluit werd ook ingegeven door pogingen van een groep, hem in de „bootlegging business” (dranksmokkel) te betrekken, en hij besefte dat dit niet te rijmen viel met wat hij in de Oakland Ecclesia (gemeente) van de Bijbelonderzoekers leerde. Omstreeks dezelfde tijd verliet ik, met toestemming van mijn ouders, de middelbare school na er slechts anderhalf jaar op te hebben gezeten. Ik ging daar weg wegens de immorele invloed die ervan uitging.

Wij verhuisden weer een paar kilometer verder naar Mountain View, dicht genoeg bij San José om er de vergaderingen van de ecclesia weer bij te wonen. Mijn vader had weer een winkel en ik werkte de hele dag bij hem zonder ooit enig loon te krijgen; ik hielp hem gewoon. Pa abonneerde zich op De Wachttoren en Het Gouden Tijdperk (nu Ontwaakt! genoemd), en wat genoot ik vooral van Het Gouden Tijdperk! Ik vond dat ik er beter door geïnformeerd raakte dan wanneer ik op de middelbare school was gebleven.

Ik begon de vergaderingen van de ecclesia steeds interessanter te vinden. Vooral het artikel in The Watchtower van 1 maart 1925 met als titel „Geboorte van de natie”, maakte diepe indruk op mij. De inlichtingen erin betekenden voor de Bijbelonderzoekers een grote stap voorwaarts in hun begrip van Jehovah’s koninkrijk in handen van Christus Jezus, namelijk dat het in het jaar 1914 in de hemel was opgericht. In deze periode raakte ons gezin dik bevriend met de Bijbelonderzoekers in Mountain View; wij brachten heel wat tijd bij hen thuis door.

Na verloop van tijd hoorden wij dat het gebed niet alleen deel uitmaakte van de ecclesia-vergaderingen, maar dat de vrienden ook in hun eigen woning baden en onder meer een dankgebed uitspraken bij de maaltijd. Het strekt mijn vader tot eer dat hij het gebed vanuit het juiste gezichtspunt wilde zien. Hij had het over het algemeen als huichelachtig beschouwd. Ik herinner me dat ik erbij was toen het gebed ter sprake kwam tussen hem en een van de Bijbelonderzoekers die een bezoek aan zijn winkel bracht. De bezoeker zette uiteen hoe wij Jehovah God moeten dankzeggen voor onze zegeningen. Maar mijn vader vroeg hem waarom wij Jehovah voor al onze zegeningen moeten danken terwijl wij hem toch ook niet de schuld geven van al onze moeilijkheden. Ten slotte kregen wij, als gezin, echter een duidelijk begrip van het gebed en maakten wij ten volle gebruik van deze liefdevolle voorziening.

Een regeling van de ecclesia waarvan ik veel voordeel heb getrokken, was de Profetenschool. Dit was een bijeenkomst van ouderlingen en andere mannen, die ten doel had hen op te leiden voor het spreken in het openbaar. De leerling hield een toespraak die hij over een voorgeschreven onderwerp had voorbereid en de anderen gaven hem dan nuttige raad. De opbouwende kritiek die ik op de school kreeg, was echter niets vergeleken bij wat ik van mijn vader persoonlijk te horen kreeg nadat hij een van de bijeenkomsten had bijgewoond om eens te luisteren hoe ik een toespraak probeerde te houden.

Wij ontvingen als gezin veel aanmoediging van de pelgrims, speciale vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap. De ecclesia’s dienden jaarlijks een verzoek bij het Genootschap in om door hen bezocht te worden. J. A. Bohnet maakte een bijzondere indruk en was voor mij een grote hulp. Hij was een man met karaktertrekken die hem bij sommigen geliefd maakten maar op anderen een averechtse uitwerking hadden. Hij had Jehovah lief en was klaarblijkelijk bescheiden, maar deze eigenschap ging enigszins verborgen achter een nors uiterlijk.

Doop en christelijke bediening

Een lezing door broeder Bohnet bij een Bijbelonderzoeker in Mountain View thuis was van grote invloed op mijn leven. Terwijl ik hem hoorde spreken over het voorrecht Jehovah te dienen en de verantwoordelijkheid dit te doen, besefte ik wat ik moest doen en wat ik wilde doen. Dus droeg ik mij persoonlijk aan Jehovah op en omstreeks dezelfde tijd deden de andere gezinsleden dit ook. Op 10 oktober 1926 symboliseerden wij allemaal tegelijk in San José (Californië) onze opdracht aan Jehovah God door de waterdoop te ondergaan.

De doop werd toen wel wat anders verricht dan tegenwoordig. De ouderling die doopte, zei tegen me: „Broeder Grant, in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige geest doop ik je nu in Christus.” Alle dopelingen droegen een lang, van de hals tot de enkels reikend zwart gewaad met halflange mouwen. Om ervoor te zorgen dat het gewaad de doopkandidaat netjes bleef bedekken, werd de zoom flink verzwaard met loden gewichten.

Na de doop en nadat wij ons weer hadden aangekleed, zei mijn vader tegen de ouderling die de leiding over de doop had: „Jullie trekken er toch op uit met de lectuur? Dat werk willen wij nu ook gaan doen.” En zo zette ons gezin de eerste schreden in de velddienst.

Ikzelf ging voor het eerst in de velddienst toen een ouderling, H. O. Lawrence, de afspraak maakte mij mee te nemen. Hij voorzag me van wat brochures en reed naar het gebied in San José. Ik dacht dat hij met mij van huis tot huis zou werken, maar hij zei me op een gegeven moment uit de auto te stappen en vertelde: „Nu neem jij deze kant van het blok.” Daarop reed hij weg. Dus nam ik die kant van het blok en verspreidde drie brochures tegen een bijdrage van 25 cent en ik was erg gelukkig. Nu ik aldus deelnam aan de christelijke bediening voelde ik mij werkelijk een deel van Gods organisatie.

Omstreeks die tijd werd in onze maandelijkse dienstleidraad The Bulletin (nu Onze Koninkrijksdienst genoemd) de instructie gegeven, de huisbewoner iets te vertellen over de organisatie van de Duivel. Dus wanneer de mensen mij wegstuurden met de woorden dat zij niet geïnteresseerd waren, ging ik hun met enige aandrang vertellen over het bestaan van de organisatie van de Duivel en de komende vernietiging ervan. Dit was weer eens iets heel anders dan ons gebruikelijke toespraakje over het vooruitzicht op eeuwig leven op een paradijsaarde zonder ooit te hoeven sterven.

De ecclesia in San José legde grote afstanden af om mensen met de Koninkrijksboodschap te bereiken. Regelmatig trokken er zogenoemde colporteursgroepen naar de Santa Clara-vallei en de heuvels eromheen. Ik kan me nog herinneren dat het land zo ver het oog reikte bedekt was met bloeiende boomgaarden. Wij namen een lunchpakket mee en bleven er de hele dag; soms moesten wij wel 120 km of meer reizen om in het gebied te komen waar wij gingen prediken.

Radiostation KFWM in Oakland werd jarenlang gebruikt om de Koninkrijksboodschap in de ether te brengen, en verscheidene ecclesia’s in de omgeving verzorgden in de weekends om beurten programma’s voor het station. Ik had het voorrecht bijbellezingen via de KFWM voor te lezen, waaronder de lezing op 24 juli 1927. De roepletters van dit radiostation leenden zich goed als de initialen voor ’Kingdom For World of Mankind’ (Koninkrijk voor mensenwereld).

Mijn dienst uitbreiden

Toen wij op een dag na een vergadering naar huis reden, overhandigde broeder Lawrence, die mij voor het eerst had meegenomen in de velddienst, mij een aanvraagformulier voor dienst op het hoofdbureau van het Genootschap in Brooklyn, New York. Enige tijd daarvóór, kort na onze doop, had ik mijn vader tegen mijn moeder horen zeggen dat als hij in mijn plaats was, hij Jehovah’s dienst tot zijn levenswerk zou maken. Dat wilde ik ook en ik was van mening dat mij door een aanvraag voor Bethel in te dienen, de gelegenheid werd geboden dit te doen.

In The Watchtower van 15 mei 1928 werd aangekondigd dat er van 30 juli tot 6 augustus een internationaal congres van de Bijbelonderzoekers in Detroit, Michigan, zou worden gehouden. Ik wilde dat heel graag bijwonen en mijn familie en vrienden maakten mij dit mogelijk. Tijdens het congres maakte Donald Haslett, een secretaris van J. F. Rutherford, de president van het Genootschap, van af het podium bekend dat er broeders nodig waren voor Betheldienst. Hij zei dat degenen die ervoor in aanmerking wilden komen, een gesprek konden hebben met broeder Rutherford. Ik gaf aan de oproep gehoor, vulde opnieuw een aanvraagformulier voor Bethel in en broeder Rutherford zei dat ik mij op 13 augustus 1928 op Bethel kon melden.

Wij waren in totaal met z’n dertienen die zich op 13 augustus, precies een week na het congres in Detroit, voor Betheldienst meldden. Destijds werkten er 95 leden van de Bethelfamilie aan de vervaardiging en verzending van bijbelse lectuur in de pas voltooide drukkerij aan Adams Street 117, en een wat kleiner aantal werkte in het Bethelhuis en op verscheidene kantoren van het Genootschap. Mijn eerste werk op Bethel bestond uit het wegpakken van brochures uit een machine die diende om de brochures dubbel te vouwen nadat de kaft eraan was geniet. Ik werkte nog geen twee weken in de drukkerij toen ik werd overgeplaatst naar het kantoor, de Dienstafdeling. Hier te mogen werken, gaf mij werkelijk het gevoel voorwaarts te gaan met Gods organisatie.

Daar ik tijdens mijn eerste vakantie, in 1929, nergens heen kon, bracht ik die op Bethel door. Daardoor was ik aanwezig toen broeder Rutherford in de vrijmetselaarstempel in Brooklyn zijn lezing hield over Jehovah’s toelating van het kwaad en de rechtvaardiging van Zijn naam. Vóór die tijd begrepen wij deze kwestie niet en dus was broeder Rutherfords lezing een opwindende opheldering van een uiterst belangrijk, fundamenteel onderwerp.

Voorwaarts in de jaren dertig

Een waar hoogtepunt in 1931 was het aannemen van de naam Jehovah’s Getuigen, waarmee voor heel Gods volk in een verenigende naam werd voorzien. Het jaar daarop werd de aanduiding voor een gemeente van Gods volk veranderd van „ecclesia” in „groep”. (In het Engels werd de nieuwe term „company”, een verandering die gebaseerd was op een beschouwing van Psalm 68:11 volgens de Authorized Version.) Nu hadden wij dus overal ter wereld „groepen” van Jehovah’s Getuigen en geen „klassen” of „ecclesia’s”.

In 1932 deed mijn vader zijn zaak in Californië van de hand en hij, mijn moeder en mijn zus gingen in de pioniersdienst. Zij bouwden een woonwagen, die de daaropvolgende twintig jaar dienst deed als pioniershonk voor mijn ouders. Mijn zus, Grace, diende met hen tot 1939, toen zij werd uitgenodigd lid te worden van de Bethelfamilie in Brooklyn. Daar dient zij nog steeds, sinds 1959 als echtgenote van Simon Kraker.

Het hoofd van de drukkerij, Robert J. Martin, stierf op 23 september 1932 en Nathan H. Knorr werd door broeder Rutherford in zijn functie aangesteld. Broeder Knorr had voorheen de afdeling „dispatch” behartigd.

Het jaar daarop rezen er ernstige moeilijkheden voor Gods volk. Op 30 januari 1933 werd Adolf Hitler rijkskanselier van Duitsland en op 28 juni 1933 werd het Duitse bijkantoor van het Wachttorengenootschap in Maagdenburg bezet en gesloten. Paus Pius XI riep 1933 tot „Heilig Jaar” uit en broeder Rutherford sprak spoedig daarna via 55 radiostations over het onderwerp „De uitwerking van het Heilig Jaar op vrede en welvaart”. Ik genoot het voorrecht hem voor dat programma aan te kondigen.

In het begin van de jaren dertig rees er grote tegenstand tegen ons werk, en er was alom vervolging. Jehovah’s Getuigen werden in „afdelingen” georganiseerd met het doel in gebieden waar moeilijkheden waren een geconcentreerd getuigenis te geven. In Duitsland nam de vervolging dermate ernstige vormen aan dat op 7 oktober 1934 groepen van Gods volk in veel landen telegrammen aan Hitler zonden waarin hij werd gewaarschuwd met de vervolging op te houden.

Omstreeks die tijd werd onder Gods volk veel gediscussieerd over de identiteit van de „grote schare” uit Openbaring 7:9. Algemeen werd gedacht dat zij een secundaire, minder trouwe hemelse klasse waren. Op een Bethelstudie, geleid door broeder T. J. Sullivan, vroeg ik: „Bewaren degenen die de grote schare vormen, gezien het feit dat deze groep eeuwig leven verwerft, hun rechtschapenheid?” Er kwamen heel wat commentaren, maar geen definitief antwoord. Toen mij naar mijn eigen commentaar werd gevraagd, zei ik dat ik alleen maar probeerde mijn vraag met ja of nee beantwoord te krijgen.

Welnu, op 31 mei 1935 sprak broeder Rutherford op het congres in Washington, D.C., juist over dit onderwerp. Ik zat op het balkon met uitzicht over de menigte, en wat was het opwindend te horen hoe zijn lezing zich ontwikkelde! De grote schare werd aan de hand van de Schrift duidelijk geïdentificeerd: het zijn degenen die Armageddon overleven en het vooruitzicht hebben voor eeuwig op aarde te leven. Ja, dit was verdere informatie over ’de miljoenen nu levende mensen die nimmer zullen sterven’.

Op 12 juli 1937 werd ik door broeder Rutherford als Betheldienaar aangesteld. De laatste vier en een half jaar van broeder Rutherfords leven genoot ik het voorrecht nauw met hem samen te werken. Tegen het eind van 1937 werd de naam van Het Gouden Tijdperk veranderd in Vertroosting, wat aanleiding was tot een geestige opmerking die broeder Rutherford tegen mij maakte terwijl ik hem door Scranton in Pennsylvania reed, dicht bij de plaats waar C. J. Woodworth, de redacteur van het tijdschrift, woonde. Het was in die dagen moeilijk per auto door Scranton te komen en broeder Woodworth als „Woody” aanduidend zei Rutherford: „Het is geen wonder dat Woody vertroosting wil, als hij in zo’n plaats woont.”

De Tweede Wereldoorlog een verschrikkelijke tijd

In september 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit. In oktober werd ons bijkantoor in Parijs gesloten en ons werk in Frankrijk verboden. Het jaar daarop vaardigde Canada een verbod op ons werk uit. Die zomer van 1940 was broeder Rutherford ziek en wij wisten niet of hij in staat zou zijn het in Detroit, Michigan, georganiseerde congres bij te wonen. Hij was er wel, maar tijdens zijn openbare lezing liet hij mij een boodschap overbrengen dat hij onmiddellijk naar Bethel zou terugkeren en dat ik daarvoor regelingen moest treffen.

De volgende zomer vond het grote congres in St. Louis, Missouri, plaats, het grootste dat Jehovah’s Getuigen tot dusver hadden gehouden. Ik had tot taak de voorraden voor de cafetaria in ontvangst te nemen en was pas op de laatste dag in de gelegenheid in de grote zaal te gaan zitten, toen het boek Children (Kinderen) werd vrijgegeven. Tijdens dit congres werd ook de brochure Jehovah’s Servants Defended (Jehovah’s dienstknechten verdedigd) vrijgegeven; daarin werd ons verteld wat te doen als de politie op instigatie van de geestelijkheid tegen onze van-huis-tot-huisbediening zou optreden.

De publikatie kwam te rechter tijd. Later dat jaar werd mijn vader gearresteerd en in de gevangenis gezet wegens deelneming aan de bediening. Moeder, die daardoor alleen in de woonwagen achterbleef, werd gemolesteerd. Hoewel zij geen lichamelijk letsel opliep, haalde het gepeupel wel de woonwagen leeg en mijn moeder zag zich gedwongen toevlucht te zoeken bij Getuigen in de buurt.

Op 1 oktober 1941 had ik, in afwezigheid van broeder Rutherford, het voorrecht voorzitter te zijn op de jaarvergadering van de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania. Op die vergadering werd ik tot een van de bestuurders van de Pennsylvania-corporatie van het Genootschap gekozen.

Twee maanden later, op zondag 7 december 1941, keerden N. H. Knorr, G. E. Hannan en ik per auto terug uit de velddienst in een nabijgelegen deel van Long Island. Wij luisterden naar de autoradio en hoorden de schokkende mededeling dat de Japanners Pearl Harbor hadden gebombardeerd. Dit had verstrekkende gevolgen voor Jehovah’s volk — de Verenigde Staten waren in oorlog, de president van het Genootschap was ernstig ziek en van alle kanten werden wij door vijanden belaagd die een eind wilden maken aan onze predikingsactiviteit.

Hoewel broeder Rutherford precies één maand en één dag later stierf, ging het Koninkrijkswerk onverminderd door. Broeder Knorr werd tot president gekozen en een jaar later, op 1 februari 1943, kondigde hij de oprichting van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead aan voor de opleiding van zendelingen.

Op 8 mei 1945 maakte de Amerikaanse president Harry S. Truman de overgave van Duitsland bekend. In augustus wierpen de Verenigde Staten de atoombommen op de Japanse steden Hirosjima en Nagasaki, en waren wij in de naoorlogse periode beland.

Ontwikkelingen na de oorlog

De stad New York liet weten dat men de achterkant van ons Bethelhuis aan Columbia Heights dat tot aan Furman Street liep, zou onteigenen ten behoeve van de aanleg van een promenade en autoweg. Het Genootschap slaagde er echter in grond aan Columbia Heights te kopen om het Bethelhuis uit te breiden, en op 11 oktober 1946 werd de goedkeuring van de regering ontvangen voor de bouw. En zo begon op 27 januari 1947 het slopen van het achterste deel van ons gebouw aan Furman Street en werd in 1948 en 1949 de nieuwe toevoeging aan Bethel gebouwd, een prachtig nieuw pand dat in 1950 werd ingewijd. Omstreeks dezelfde tijd werd ook een grote uitbreiding van negen verdiepingen aan de drukkerij aan Adams Street 117 voltooid.

De secretaris en penningmeester van het Genootschap, W. E. Van Amburgh, kon zich wegens vergevorderde leeftijd en ziekte niet meer van zijn taak kwijten en legde zijn ambt daarom neer. Ik werd op 6 februari 1947 als zijn opvolger gekozen en broeder Van Amburgh stierf de volgende dag.

Kort daarna, in het voorjaar van 1947, werd ik door het Genootschap uitgezonden om verscheidene Europese landen te bezoeken die zwaar door de Tweede Wereldoorlog geteisterd waren. Het was werkelijk een voorrecht contact te hebben met trouwe dienstknechten van Jehovah die kort tevoren waren vrijgelaten na lange jaren in nazi-concentratiekampen te hebben doorgebracht. Het was voor mij een vreugde hen geestelijk aan te moedigen als een van de voornaamste sprekers op de congressen die toen werden gehouden.

Vanaf het moment dat ik in 1928 naar Bethel was gekomen, was ik nooit meer in Californië terug geweest. Mijn ouders hadden meestal in het oosten van het land gepionierd en dus zag ik hen van tijd tot tijd, vooral op grote congressen. Maar in de zomer van 1947 diende zich voor mij de gelegenheid aan weer eens een bezoek aan Californië te brengen. Er werd een congres georganiseerd in Los Angeles, van 13 tot 17 augustus, en het Genootschap zorgde voor vervoer voor degenen die vijftien jaar of langer lid van de Bethelfamilie waren. Wat een fijne reis en wat een heerlijk congres!

Speciale dienstvoorrechten

In de loop der jaren heb ik ook unieke voorrechten genoten in verband met de uitbreiding van Gods zichtbare organisatie. De meest recente van de vele aanwinsten van het Wachttorengenootschap waarover ik mede onderhandeld heb, was de aankoop aan het begin van dit jaar van de panden aan Pearl Street 175 en Furman Street 360 in Brooklyn. Ik hoop van harte dat deze grote nieuwe gebouwen gebruikt zullen worden voor een verdere grootse expansie van de Koninkrijksverkondiging op heel de aarde.

Ik heb honderdduizenden kilometers afgelegd, niet alleen in de Verenigde Staten maar ook in talrijke andere landen, om lezingen te houden voor grote aantallen van Gods volk ten einde hen aan te moedigen in hun christelijke bediening. Tijdens de rond-de-wereld „Eeuwig goed nieuws”-congresreis in 1963 diende ik bijvoorbeeld als een van de officiële vertegenwoordigers van het Genootschap, slechts een van de vele voorrechten waar ik Jehovah dankbaar voor ben. Ook was het een bijzonder voorrecht als spreker te dienen tijdens de vele historische congressen van Jehovah’s Getuigen in het Yankee Stadion, zoals in 1958 toen er ruim een kwart miljoen mensen aanwezig waren.

Een progressieve organisatie

In het persoonlijke vlak brengen de jaren veranderingen met zich mee; ze eisen soms helaas hun tol, zoals in het geval van mijn vaders dood op 31 december 1954 in Illinois, de laatste staat waar hij als pionier diende. Het jaar daarop verhuisden mijn zus, Grace, en ik mijn moeder van Illinois naar New York, waar zij heeft gewoond tot aan haar dood op 6 mei 1962. Maar het was voor mij een heel gelukkige verandering toen Edith Rettos, een ijverige pionierster, op 12 mei 1956 mijn vrouw werd. Sindsdien heeft zij trouw hier op Bethel aan mijn zijde gediend.

Nu mijn aantal dienstjaren hier op het hoofdbureau van Jehovah’s zichtbare organisatie groeit, schenkt het mijn hart vooral vreugde voortdurend het bewijs te zien van Gods zegen op het werk dat hij zijn volk heeft opgedragen, namelijk de prediking van dit goede nieuws van het Koninkrijk op heel de aarde voordat het einde komt (Matth. 24:14). Ik ben getuige geweest van de uitbreiding van het Besturende Lichaam in 1971 en opnieuw in 1974 en ben sedertdien medeverantwoordelijk geweest voor veel van de gewichtige beslissingen die in verband met de bijkantoren en de wereldomvattende prediking zijn genomen. Ook heb ik het aantal Koninkrijksverkondigers zien groeien van 44.080 wereldwijd toen ik in 1928 op Bethel kwam, tot de omstreeks 2.500.000 die thans een aandeel aan dat werk hebben. Gods organisatie is werkelijk voorwaarts gegaan en ik ben dankbaar voor de talrijke dienstvoorrechten die mij zijn toevertrouwd in verband met het geven van het grote laatste getuigenis.

Mijn geloof in de bijbelse beloften over Gods rechtvaardige regering en de zegeningen die ze voor de aarde teweeg zal brengen, is krachtiger dan ooit. Als ik mijn leven nog eens moest overdoen, zou ik het op geen andere manier willen leven. Wat een vreugde en voorrecht is het geweest de afgelopen 55 jaar hier op Bethel te dienen met de grootste en geweldigste christelijke familie op aarde!

Terwijl het bovenstaande artikel voor publikatie werd gereedgemaakt, kwam broeder Suiter in zijn kamer op Bethel in Brooklyn lelijk te vallen. Hij liep ernstig letsel aan zijn ruggegraat op. Toen wij dit schreven, kreeg hij alle mogelijke liefdevolle verzorging in de ziekenafdeling van het Wachttorengenootschap op Bethel. Zijn toestand wordt beschreven als kritiek maar gestabiliseerd. Wij bidden of Jehovah voor deze loyale broeder wil zorgen en hem en zijn familieleden in deze moeilijke periode wil vertroosten.

[Illustratie op blz. 9]

J. A. Bohnet heeft grote invloed op mijn leven uitgeoefend

[Illustratie op blz. 11]

Met mijn zus en mijn ouders

[Illustratie op blz. 12]

Mijn ouders hebben twintig jaar vanuit deze woonwagen gepionierd

[Illustratie op blz. 13]

W. E. Van Amburgh, die ik in 1947 als secretaris-penningmeester van het Wachttorengenootschap opvolgde

[Illustratie op blz. 14]

Vaak heb ik op grote congressen gesproken — zoals hier in het Yankee Stadion in 1958

[Illustratie op blz. 15]

Edith is sinds 1956 mijn trouwe levensgezellin

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen