Wat een vreugde om aan Jehovah’s tafel te zitten!
Zoals verteld door Ernst Wauer
Tegenwoordig is het voor mij betrekkelijk eenvoudig om vergaderingen van Jehovah’s Getuigen bij te wonen, de bijbel te bestuderen en het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken. Dat is hier in Duitsland echter niet altijd zo geweest. Toen Adolf Hitler van 1933 tot 1945 dictator was, hield deelname aan zulke christelijke activiteiten in dat men zijn leven op het spel zette.
IN HET jaar voordat Hitler aan de macht kwam, toen ik dertig jaar was, kwam ik in Dresden voor het eerst met Jehovah’s Getuigen in contact. In januari 1935 droeg ik mij aan Jehovah op en maakte ik mijn verlangen kenbaar om gedoopt te worden. Ons werk was reeds in 1933 verboden, dus men vroeg mij: „Besef je wel wat je beslissing inhoudt? Je zet je gezin, je gezondheid, je werk, je vrijheid en zelfs je leven op het spel!”
„Ik heb de kosten berekend, en ik ben bereid Gods wil te doen en ervoor te sterven”, antwoordde ik.
Zelfs vóór mijn doop was ik ermee begonnen van huis tot huis te prediken. Bij één deur trof ik een geüniformeerde jeugdleider van de SS (Hitlers zwarthemden/elitegarde), die schreeuwde: „Weet je niet dat dit verboden is? Ik ga de politie bellen!”
„Ga je gang. Ik spreek alleen over de bijbel en daar is geen wet tegen”, antwoordde ik kalm. Daarop ging ik naar de volgende deur en werd prompt door een vriendelijke heer binnengenodigd. Er is me niets overkomen.
Al gauw kreeg ik de zorg toevertrouwd voor een studiegroep van vijf tot zeven Getuigen die wekelijks bijeenkwamen. Wij bestudeerden uitgaven van De Wachttoren die uit naburige landen Duitsland waren binnengesmokkeld. Ondanks de verbodsbepaling zaten wij dus regelmatig aan „de tafel van Jehovah” om geestelijk gesterkt te worden. — 1 Korinthiërs 10:21.
Beproevingen ondergaan
In 1936 bezocht J. F. Rutherford, de president van het Wachttorengenootschap, een congres in Luzern (Zwitserland), en hij nodigde broeders die in Duitsland posities van theocratisch opzicht bekleedden uit om aanwezig te zijn. Aangezien van veel broeders het paspoort in beslag was genomen en een aantal broeders scherp in de gaten werden gehouden door de politie, konden er slechts enkelen aanwezig zijn. De broeder die het opzicht had over het werk in Dresden vroeg mij hem in Luzern te vertegenwoordigen.
„Maar ben ik niet te jong en onervaren?”, vroeg ik.
„Wat nu telt,” verzekerde hij mij, „is getrouw te zijn. Dat is het belangrijkste.”
Kort na mijn terugkomst uit Luzern werd ik gearresteerd en plotseling van mijn vrouw Eva en onze twee kleine kinderen weggerukt. Op weg naar het hoofdbureau van de politie in Dresden pijnigde ik mijn hersens om mij een schriftplaats voor de geest te halen die mij zou kunnen leiden. Spreuken 3:5, 6 schoot mij te binnen: „Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw eigen verstand. Sla in al uw wegen acht op hem, en híj zal uw paden recht maken.” Door mij deze tekst te binnen te roepen werd ik gesterkt voor het eerste verhoor. Daarna werd ik in een benauwde cel opgesloten en heel even had ik een wanhopig gevoel van verlatenheid. Maar een vurig gebed tot Jehovah vervulde mij met vrede.
De rechtbank veroordeelde mij tot een gevangenisstraf van 27 maanden. Ik werd in de federale gevangenis te Bautzen één jaar in eenzame opsluiting gehouden. Op een keer opende een gepensioneerd gerechtelijk ambtenaar — hij verving iemand anders — mijn celdeur en merkte vol medegevoel op: „Ik weet dat je niets mag lezen, maar misschien heb je iets nodig om je gedachten te verzetten.” Daarbij stopte hij mij onopvallend een paar oude familiebladen toe en zei: „Ik haal ze vanavond op.”
Feitelijk had ik niets nodig om ’mijn gedachten te verzetten’. Tijdens mijn eenzame opsluiting riep ik bijbelteksten in mijn geheugen terug en werkte ik lezingen uit en hield ze hardop. Maar ik keek de tijdschriften vluchtig in om te zien of er schriftplaatsen in stonden — en ik vond er een paar! Eén tekst was Filippenzen 1:6, die gedeeltelijk luidt: „Dit vaste vertrouwen heb ik, dat hij die een goed werk in u is begonnen, het tot voltooiing zal brengen.” Ik dankte Jehovah voor deze aanmoediging.
Later werd ik naar een werkkamp overgebracht. Daarna, in de lente van 1939, toen ik mijn straf bijna had uitgezeten, vroeg de kampopzichter of mijn zienswijzen veranderd waren. „Ik ben van plan mijn geloof trouw te blijven”, was mijn antwoord. Daarop deelde hij mij mee dat ik naar het concentratiekamp Sachsenhausen zou worden overgebracht.
Daar stond ik mijn persoonlijke kleding af en douchte, waarna al mijn lichaamshaar werd afgeschoren en ik van gevangeniskleren werd voorzien. Toen werd ik nogmaals, ditmaal geheel gekleed, onder de douche gezet — een handeling die door de SS „doop” werd genoemd. Daarna werd ik, helemaal doorweekt, gedwongen tot de avond buiten te staan.
In de kampen werden Jehovah’s Getuigen door de SS aan buitengewone wreedheden onderworpen. Vaak moesten wij uren achtereen op de appelplaats staan. Soms verzuchtte een van ons: „Zou het niet heerlijk zijn om eens echt lekker te eten?” Een ander antwoordde dan: „Houd je gedachten niet met zulke dingen bezig. Denk er alleen aan wat een eer het is voor Jehovah’s naam en zijn koninkrijk op te komen.” En iemand anders voegde eraan toe: „Jehovah zal ons de kracht geven!” Op deze manier moedigden wij elkaar aan. Soms was slechts een vriendelijk hoofdknikje voldoende om te zeggen: „Ik wil getrouw zijn; jij ook!”
Geestelijk voedsel in het kamp
Bepaalde personen namen de leiding in het geestelijk voeden van de broeders, en ik werd uitgekozen om hen te assisteren. Alles wat wij hadden was een dikke Luther-bijbel. Het was natuurlijk verboden die in bezit te hebben. Deze schat werd dus verborgen en in elk cellenblok had slechts één aangewezen broeder voor een korte tijd de beschikking over de bijbel. Als het mijn beurt was, kroop ik met een zaklantaarn onder het bed en las ongeveer 15 minuten. Ik leerde schriftplaatsen uit het hoofd die ik later met de broeders in ons cellenblok kon bespreken. Zo werd het uitdelen van geestelijk voedsel enigszins georganiseerd.
Alle broeders werden ertoe aangemoedigd Jehovah in gebed om meer geestelijk voedsel te vragen, en hij verhoorde onze smeekbeden. In de winter van 1939/’40 lukte het een pas gevangengenomen broeder in zijn houten been een paar nieuwe uitgaven van De Wachttoren het kamp binnen te smokkelen. Dit leek wel een wonder, aangezien iedereen zorgvuldig werd gefouilleerd.
Deze tijdschriften werden, om veiligheidsredenen, steeds één dag aan de uitgekozen broeders beschikbaar gesteld. Toen er eens een garage in aanbouw was, drukte ik me in een kuil plat tegen de grond en las terwijl een broeder buiten de wacht hield. Bij een andere gelegenheid hield ik De Wachttoren op mijn schoot tijdens ons „naai-uur” (’s avonds zaten wij in onze barak handschoenen en andere dingen te repareren), terwijl aan elke kant broeders als uitkijkpost zaten. Als er een SS-wacht aankwam verborg ik De Wachttoren snel. Als ik zou zijn betrapt, zou me dat mijn leven hebben gekost!
Jehovah hielp ons op een wonderbaarlijke manier de versterkende gedachten in de artikelen van buiten te leren. Gewoonlijk raakte ik ’s nachts doordat ik totaal uitgeput was in een diepe slaap. Maar in de nachten nadat ik De Wachttoren had gelezen, werd ik verscheidene malen wakker en herinnerde ik me de gedachten zeer duidelijk. De aangestelde broeders in andere cellenblokken hadden dezelfde ervaring. Jehovah scherpte dus ons geheugen zodat wij het geestelijke voedsel konden uitdelen. Wij deden dit door iedere broeder persoonlijk te benaderen en hem te versterken.
Getrouw tot de dood
Op 15 september 1939 moest onze werkploeg eerder dan gewoonlijk naar het kamp terugmarcheren. Wat was er aan de hand? August Dickmann, een van onze jonge broeders, zou in het openbaar worden geëxecuteerd. De nazi’s waren ervan overtuigd dat dit veel Getuigen ertoe zou overhalen hun geloof te verloochenen. Na de executie mochten alle andere gevangenen naar hun barakken terug. Maar wij als Jehovah’s Getuigen werden op de appelplaats heen en weer gedreven, geschopt en met stokken geslagen tot wij ons niet meer konden bewegen. Men gaf ons bevel een verklaring te tekenen waarin wij ons geloof verloochenden, anders zou men ook ons neerschieten.
De volgende dag had niemand getekend. Een nieuwe gevangene die bij aankomst had getekend, wilde nu zelfs zijn handtekening ongedaan maken. Hij verkoos met zijn broeders te sterven in plaats van het kamp als verrader te verlaten. In de daaropvolgende maanden werden wij met zwaar werk, voortdurende mishandeling en onthouding van voedsel gestraft. Meer dan honderd broeders stierven tijdens de strenge winter van 1939/’40. Zij behielden tot het einde hun rechtschapenheid jegens Jehovah en zijn koninkrijk.
Toen zorgde Jehovah voor enige verlichting. Veel broeders werden overgeplaatst om werk te verrichten in nieuw opgerichte kampen, waar zij meer voedsel kregen. Bovendien namen de hardvochtige behandelingen enigszins af. In de lente van 1940 werd ik naar het concentratiekamp Neuengamme overgebracht.
Geestelijke voorzieningen in Neuengamme
Toen ik aankwam was er een groep van zo’n twintig Getuigen, zonder bijbel of andere publikaties. Ik bad tot Jehovah of hij mij wilde helpen de dingen die ik in Sachsenhausen had geleerd te gebruiken om de broeders in Neuengamme te versterken. De eerste stap die ik deed was mij schriftplaatsen te binnen te brengen en ze als dagteksten uit te kiezen. Daarna werden er voorzieningen getroffen voor vergaderingen waar ik gedachten uit Wachttoren-artikelen die ik in Sachsenhausen had gelezen, kon verklaren. Wanneer er nieuwe broeders aankwamen, berichtten zij de dingen die zij uit recente Wachttorens hadden geleerd.
In 1943 was het aantal Jehovah’s Getuigen in Neuengamme gestegen tot zeventig. Jehovah’s Getuigen werden bij voorkeur gekozen om werk buiten het kamp te doen, zoals opruimingswerkzaamheden na luchtaanvallen. Daardoor waren wij in staat om bijbels, exemplaren van De Wachttoren en enkele boeken en brochures van het Genootschap in het geheim het kamp binnen te brengen. Wij ontvingen ook pakjes per post, die zowel extra lectuur als rode wijn en ongezuurd brood voor de jaarlijkse Gedachtenisviering bevatten. Jehovah verblindde kennelijk degenen die de pakjes controleerden.
Daar wij over verschillende barakken verspreid waren, vormden wij zeven Wachttoren-studiegroepen, elk met een studieleider en een vervanger. Er werden in het geheim afschriften van De Wachttoren gemaakt in het kantoor van de kampcommandant waar ik tijdelijk werkte. Zodoende kreeg iedere studiegroep ten minste één volledige uitgave voor hun wekelijkse studie. Geen enkele vergadering werd afgelast. Bovendien kregen de groepen iedere morgen op de appelplaats een exemplaar van de dagtekst met inbegrip van een commentaar dat uit De Wachttoren was genomen.
Op een keer had de SS een vrije dag, zodat wij in staat waren een congres van een halve dag te houden en te bespreken hoe wij in het kamp konden prediken. Wij verdeelden het kamp in gebieden en probeerden de gevangenen systematisch met het „goede nieuws van het koninkrijk” te bereiken (Mattheüs 24:14). Aangezien de gevangenen uit verschillende landen kwamen, maakten wij meertalige getuigeniskaarten waarop uitleg werd gegeven over ons werk en over het Koninkrijk. Wij predikten zo ijverig dat politieke gevangenen klaagden: „Overal waar je komt wordt alleen maar over Jehovah gepraat!” Een velddienstrapport van onze activiteit bereikte zelfs het bijkantoor in Bern (Zwitserland).
Alles ging goed totdat de Gestapo in 1944 alle concentratiekampen ging onderzoeken. Ons lectuurdepot in Neuengamme werd niet ontdekt, maar men vond een aantal dingen bij Karl Schwarzer en bij mij. Drie dagen lang werden wij ondervraagd en geslagen. Toen de vuurproef voorbij was, zagen wij allebei bont en blauw. Maar met Jehovah’s hulp hadden wij het overleefd.
Geestelijke zegeningen in overvloed
In mei 1945 werd ik door geallieerde troepen bevrijd. De dag nadat ik bevrijd was, begon ik samen met een klein groepje broeders en geïnteresseerden te lopen. Vermoeid gingen wij in het eerste dorp waar wij aankwamen bij een bron zitten en dronken wat water. Verkwikt ging ik van huis tot huis met een bijbel onder mijn arm. Het greep een jonge vrouw nogal aan te vernemen dat wij, Jehovah’s Getuigen, wegens ons geloof in concentratiekampen hadden gezeten. Zij verdween in de keuken en kwam terug met verse melk en boterhammen voor onze groep.
Daarna verkondigden wij, terwijl wij nog steeds onze kampkleding droegen, de Koninkrijksboodschap in dat hele dorp. Een andere dorpsbewoner nodigde ons binnen voor een uitgebreide maaltijd. Hij diende ons dingen op die wij jarenlang hadden ontbeerd. Het was een aanblik om van te watertanden! Maar wij werkten het voedsel niet gulzig naar binnen. Wij spraken een gebed uit en aten op kalme, welgemanierde wijze. Dit maakte zo veel indruk op degenen die toekeken dat zij, toen wij daarna een bijeenkomst hielden, naar de bijbellezing luisterden. Een vrouw aanvaardde de boodschap en is nu onze geestelijke zuster.
Wij liepen verder en ondervonden Jehovah’s zorg op verbazingwekkende manieren. Wat was het een fantastisch gevoel om voortdurend, nu in vrijheid, van al het geestelijke voedsel dat Jehovah’s organisatie had gepubliceerd te genieten en het met anderen te delen! In de daaropvolgende jaren is ons absolute vertrouwen in Jehovah steeds weer beloond.
Van 1945 tot 1950 had ik het voorrecht op Bethel in Maagdenburg te dienen en daarna, tot 1955, op het kantoor van het Wachttorengenootschap in Berlijn. Later diende ik als kringopziener tot 1963, toen mijn vrouw Hilde aankondigde dat zij een baby verwachtte. (Eva, mijn eerste vrouw, was tijdens mijn gevangenschap gestorven, en ik ben in 1958 hertrouwd.) Onze dochter werd later een ijverige Getuige.
Hoe verging het de kinderen uit mijn eerste huwelijk? Helaas toonde mijn zoon geen belangstelling voor de waarheid. Maar mijn dochter Gisela wel, en zij bezocht in 1953 de zendelingenschool Gilead. Zij dient nu samen met haar echtgenoot in een van de congreshallen in Duitsland. Met Jehovah’s hulp ben ik in staat geweest na 1963 in de gewone pioniersdienst te blijven en te dienen waar hulp nodig was, eerst in Frankfurt en daarna in Tübingen.
Tot op vandaag geniet ik nog steeds van alle voorzieningen die Jehovah’s organisatie voor zijn huisgezin des geloofs heeft getroffen (1 Timotheüs 3:15). Tegenwoordig is het zo gemakkelijk om geestelijk voedsel te krijgen, maar waarderen wij het altijd? Ik ben ervan overtuigd dat Jehovah overvloedige zegeningen in petto heeft voor degenen die op hem vertrouwen, loyaal blijven, en zich aan zijn tafel voeden.
[Diagram op blz. 26, 27]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
CONCENTRATIEKAMP SACHSENHAUSEN
A. Kazernes van de SS
B. Appelplaats
C. Cellenbunker
D. Isolering
E. Ontluizingsstation
F. Executieplaats
G. Gaskamer
[Illustratie van Ernst en Hilde Wauer op blz. 25]