Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w92 15/6 blz. 28-30
  • Diocletianus valt het christendom aan

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Diocletianus valt het christendom aan
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1992
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Heidendom tegen christendom
  • De edicten
  • Het christendom in de vierde eeuw
  • Diocletianus trachtte het christendom uit te roeien
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
  • Diocletianus
    Verklarende woordenlijst
  • De Bijbel wordt aangevallen
    Ontwaakt! 2011
  • Rome — van heidendom naar christenheid
    Ontwaakt! 1972
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1992
w92 15/6 blz. 28-30

Diocletianus valt het christendom aan

OP HET feest van de Romeinse god Terminus dat op 23 februari 303 G.T. in Nicomedia (Klein-Azië), de nieuwe hoofdstad van het rijk, werd gehouden, wedijverden de mensen met elkaar om hun patriottisme te tonen. Maar de vrij grote christelijke gemeenschap viel op door afwezigheid.

Vanuit hun uitkijkpunt in het paleis keken keizer Diocletianus en zijn onderkeizer Galerius naar de plaatselijke vergaderplaats van de christenen. Toen er een teken werd gegeven, drongen soldaten en regeringsfunctionarissen het gebouw van de christenen binnen, plunderden het, en verbrandden de exemplaren van de bijbel die zij vonden. Ten slotte maakten zij het bouwwerk met de grond gelijk.

Zo begon een periode van vervolging die een smet wierp op Diocletianus’ regering. Historici bestempelen deze periode als „de laatste grote vervolging”, „de gewelddadigste vervolging”, en zelfs „niets minder dan de uitroeiing van de christelijke naam”. Een beschouwing van de achtergrond van deze dramatische gebeurtenissen blijkt zeer verhelderend te zijn.

Heidendom tegen christendom

Diocletianus, geboren in Dalmatië, een gebied in wat later Joegoslavië werd, klom tot prominentie op via de rangen van het Romeinse leger. Hij werd in 284 G.T. tot keizer uitgeroepen en werd bekend om zijn politieke hervormingen toen hij een tetrarchie instelde, een gezamenlijk leiderschap van vier personen die aan het hoofd van het rijk zouden staan. Diocletianus benoemde Maximianus, een oude wapenbroeder, om naast hem te dienen als tweede keizer, een tweede augustus, met speciale verantwoordelijkheid in het westelijke deel van het rijk. Zowel Diocletianus als Maximianus had een caesar, een onderkeizer, aan wie het recht op opvolging werd verleend. Constantius Chlorus diende als caesar voor Maximianus, terwijl Galerius uit Thracië onder Diocletianus macht uitoefende.

Caesar Galerius was, net als Diocletianus, een vurig aanbidder van de heidense goden. In zijn ambitie om de keizer op te volgen deed Galerius alsof hij verraad in het leger vreesde. Hij had een afkeer van de toenemende invloed van soldaten die beweerden christenen te zijn. Van het standpunt van de keizer uit bezien, kwam hun weigering een aandeel te hebben aan heidense aanbidding neer op het in twijfel trekken van zijn autoriteit. Dus drong Galerius er bij Diocletianus op aan stappen te ondernemen om het christendom uit te roeien. Uiteindelijk zwichtte de keizer in de winter van 302/303 G.T. voor de antichristelijke gevoelens van de onderkeizer en stemde hij erin toe het leger en het hof van deze personen te zuiveren. Maar Diocletianus was tegen bloedvergieten omdat hij vreesde dat anderen door martelaren voor de christelijke zaak tot resoluut verzet aangespoord zouden worden.

Toch overlegde Diocletianus, ontevreden over deze aanpak van het probleem, met militaire bevelhebbers en functionarissen, onder wie Hierocles, stadhouder van Bithynië. Deze vurige hellenist was voor gewelddadige acties tegen alle christenen. Diocletianus’ steun aan Romes traditionele goden leidde tot een botsing met het christendom. Het resultaat was volgens het boek Diocletian and the Roman Recovery, door Stephen Williams, „een onbeperkte oorlog tot het bittere eind tussen de goden van Rome en de god van de christenen”.

De edicten

Om zijn vervolgingscampagne uit te voeren, kondigde Diocletianus vier opeenvolgende edicten af. De dag na de aanval in Nicomedia gaf hij het bevel tot de vernietiging van alle christelijke vergaderplaatsen en bezittingen en verordende hij dat heilige boeken ingeleverd en verbrand moesten worden. Christenen die een officiële staatsbetrekking hadden, moesten gedegradeerd worden.

Toen er juist in het keizerlijke paleis twee branden uitbraken, kregen de christenen die daar in dienst waren de schuld. Dit leidde tot een tweede edict, waarin het bevel werd gegeven tot de arrestatie en gevangenneming van alle bisschoppen, presbyters en diakens. Het derde edict, dat volmacht verleende om indien nodig te martelen, was een poging om deze mannen hun geloof te laten verzaken door te eisen dat zij offers brachten aan de Romeinse goden. Het vierde decreet ging nog verder en maakte het voor iedereen een halsmisdaad het christendom te belijden.

Door de golf van wreedheden die hier het gevolg van was, ontstond er een groep die als traditores werd gebrandmerkt (wat „overleveraars” betekent), verraders van God en Christus die hun leven probeerden te redden door hun exemplaren van de Schrift aan vervolgers over te leveren. De historicus Will Durant schrijft: „Duizenden Christenen herriepen hun geloof . . . Maar de meeste vervolgden stonden pal; en het gezicht of verhaal van heldhaftige trouw onder martelingen sterkte het geloof van de wankelmoedigen en won nieuwe leden voor de achtervolgde gemeenten.” Christenen in Frygië, Kappadocië, Mesopotamië, Fenicië, Egypte en de meeste andere delen van het Romeinse Rijk leden als martelaren.

De kerkhistoricus Eusebius van Caesarea berekende dat duizenden christenen tijdens de vervolging omkwamen. Edward Gibbon, auteur van The Decline and Fall of the Roman Empire, beweert echter dat het aantal minder dan tweeduizend bedroeg. „Gibbon behandelt veel van deze verhalen met enig scepticisme, omdat ze afkomstig zijn van sterk gekleurde christelijke bronnen die als doel hebben de martelaren te verheerlijken en de gelovigen op te bouwen”, legt een schrijver uit. Hij vervolgt: „Er is ongetwijfeld sprake van overdrijving bij schrijvers die een paar doden gemakkelijk in ’menigten’ veranderen, die geen onderscheid maken tussen ongevraagde martelingen en martelingen die het gevolg waren van opzettelijke provocatie; en die vertellen hoe wilde beesten in de arena’s alle andere misdadigers woest verscheurden maar door een ’bovennatuurlijke kracht’ werden verhinderd de christenen aan te raken. Maar zelfs als wij aannemen dat een gedeelte is verzonnen, is wat er overblijft gruwelijk genoeg.” Er vond beslist een zeer wrede vervolging plaats waarbij mensen op de pijnbank werden gelegd, werden verbrand, gevild en met tangen werden gemarteld.

Sommige autoriteiten zijn van mening dat Galerius, en niet Diocletianus, de aanstichter van de vervolging was. „Het is niet zonder diepe morele betekenis”, stelt professor William Bright in The Age of the Fathers, „dat aan de laatste poging van de heidense wereldmacht om het leven van het Koninkrijk dat niet van deze wereld is, uit te trappen, de naam van Diocletianus verbonden moet worden, en niet die van de eigenlijke bedenker ervan, Galerius.” Toch behield Diocletianus zelfs binnen de tetrarchie het opperste gezag, zoals de schrijver Stephen Williams bevestigt: „Er bestaat geen twijfel over dat Diocletianus tot 304 het gezag had over elke belangrijke beleidsvoering binnen het Rijk, en het meest verantwoordelijk is voor de vervolging tot die datum.” Diocletianus werd ziek en deed ten slotte in 305 G.T. afstand van zijn gezag. Gedurende ongeveer zes jaar daarna was de voortdurende vervolging een weerspiegeling van Galerius’ bittere haat tegen alles wat christelijk was.

Het christendom in de vierde eeuw

Deze afschuwelijke gebeurtenissen in het begin van de vierde eeuw bevestigen wat zowel door de apostelen Paulus en Petrus als door andere geïnspireerde schrijvers was voorzegd. De voorzegde „mens der wetteloosheid”, de heersende klasse der geestelijkheid van belijdende christenen, had zich al gevestigd, zoals uit Diocletianus’ edicten, vooral het tweede, blijkt (2 Thessalonicenzen 2:3, 4; Handelingen 20:29, 30; 2 Petrus 2:12). Tegen de vierde eeuw waren afvallige praktijken al heel gewoon. Heel wat belijdende christenen dienden in het Romeinse leger. Waren er in die tijd geen christenen die trouw bleven aan „het patroon van gezonde woorden” dat zij van de apostelen hadden ontvangen? — 2 Timotheüs 1:13.

Eusebius noemt enkele slachtoffers van de vervolging bij name, en geeft zelfs een aanschouwelijke beschrijving van hun pijniging, lijden en uiteindelijke marteldood. Of al deze martelaren stierven in rechtschapenheid aan de geopenbaarde waarheid die in die tijd beschikbaar was, weten wij op dit moment niet. Ongetwijfeld hadden enkelen Jezus’ waarschuwingen ter harte genomen om sektarisme, immoraliteit en het sluiten van elke soort van compromis te vermijden (Openbaring 2:15, 16, 20-23; 3:1-3). Kennelijk zijn enkele getrouwen die het overleefden, voor het oog van de geschiedenis verborgen gebleven (Mattheüs 13:24-30). Ja, de maatregelen om openlijke christelijke aanbidding te onderdrukken, waren zo doeltreffend dat een Spaans monument uit die periode Diocletianus prijst als degene die ’een eind heeft gemaakt aan het bijgeloof omtrent Christus’. Maar de pogingen om exemplaren van de Schrift in beslag te nemen en te vernietigen, een belangrijk onderdeel van Diocletianus’ aanval op het christendom, konden Gods Woord niet volledig wegvagen. — 1 Petrus 1:25.

Omdat Satan de Duivel, de heerser van de wereld, er niet in was geslaagd het christendom volledig uit te roeien, zette hij zijn listige daden voort door bemiddeling van keizer Constantijn, die van 306 tot 337 G.T. regeerde (Johannes 12:31; 16:11; Efeziërs 6:11, NW, Studiebijbel, voetn.). De heidense Constantijn bestreed de christenen niet. In plaats daarvan vond hij het nuttig heidense en christelijke geloofsovertuigingen te doen samensmelten tot een nieuwe staatsgodsdienst.

Wat een waarschuwing is dit dus voor ons allemaal! Wanneer wij met wrede vervolging geconfronteerd worden, zal onze liefde voor Jehovah ons helpen het te vermijden een compromis te sluiten ter wille van tijdelijke lichamelijke verlichting (1 Petrus 5:9). Evenzo zullen wij niet toelaten dat een periode van vrede onze christelijke vitaliteit ondermijnt (Hebreeën 2:1; 3:12, 13). Als wij ons strikt aan bijbelse beginselen houden, zullen wij loyaal blijven aan Jehovah, de God die zijn volk kan bevrijden. — Psalm 18:25, 48.

[Illustratieverantwoording op blz. 28]

Musei Capitolini, Rome

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen