Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w95 1/10 blz. 19-24
  • In het voetspoor van mijn ouders

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • In het voetspoor van mijn ouders
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1995
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vaders ijver voor het Koninkrijk
  • Moeders getrouwe dienst
  • De dienst in mijn jonge jaren
  • De Tweede Wereldoorlog slaat toe
  • Verrukkelijke volle-tijddienst
  • Onze rijke geestelijke erfenis
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1995
  • Wij ontvingen een doel in het leven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Een uitzonderlijke christelijke erfenis
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
  • Onze ouders hebben ons geleerd God lief te hebben
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1995
w95 1/10 blz. 19-24

In het voetspoor van mijn ouders

ZOALS VERTELD DOOR HILDA PADGETT

„Mijn leven is opgedragen aan de dienst van de Allerhoogste”, zo luidde het persbericht, „en ik kan geen twee meesters dienen.” Die woorden van mijn verklaring voor het Britse Ministerie van Arbeid en de dienstplichtautoriteiten in 1941 behelsden de reden waarom ik weigerde gevolg te geven aan hun bevel om tijdens de Tweede Wereldoorlog in het ziekenhuis te werken. Kort daarop werd ik schuldig verklaard en wegens mijn weigering tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld.

HOE was ik in dit moeilijke parket beland? Nee, niet door een jeugdige gril of opstandig gedrag. De redenen gaan daarentegen terug tot de tijd toen ik nog maar een kind was.

Vaders ijver voor het Koninkrijk

Ik werd op 5 juni 1914 geboren in Horsforth bij Leeds, in het noorden van Engeland. Mijn ouders, Atkinson en Pattie Padgett, waren zondagsschoolonderwijzers en koorleden van de Primitive Methodist Chapel, waar Vader het orgel bespeelde. Toen ik een baby was, bestond er eigenlijk maar één ding dat een schaduw wierp over ons gelukkige gezin. Vader maakte zich zorgen over de toestanden in de wereld. Hij had een afschuw van oorlog en geweld en geloofde in het bijbelse gebod: „Gij zult niet doodslaan.” — Exodus 20:13, Statenvertaling.

In 1915 spoorde de regering alle jonge mannen aan vrijwillig in het leger te gaan en aldus de dienstplicht te vermijden. Met enige twijfels in zijn geest stond Vader de hele dag in de regen te wachten op zijn beurt om zich als soldaat te laten inschrijven. Precies de dag daarop kwam er een totale verandering in zijn leven!

Terwijl hij als loodgieter in een groot huis aan het werk was, praatte hij met andere werklieden over de wereldgebeurtenissen. De tuinman gaf hem een traktaatje, Gathering the Lord’s Jewels. Vader nam het mee naar huis, las het, en herlas het. „Als dat de waarheid is,” zei hij, „dan is al het andere fout.” De volgende dag vroeg hij om meer informatie en drie weken lang zat hij tot diep in de nacht de bijbel te bestuderen. Hij wist dat hij de waarheid had gevonden! Onder zondag 2 januari 1916 staat er in zijn dagboek: „’s Morgens naar de kerk geweest, ’s avonds naar I.B.S.A. [International Bible Students Association, zoals Jehovah’s Getuigen in Engeland toen heetten] — Hebreeën 6:9-20 bestudeerd — mijn eerste bezoek bij de broeders.”

Weldra kwam er tegenstand. Onze verwanten en onze vrienden uit de kerk dachten dat Vader gek was. Maar zijn besluit stond vast. Hij leefde voor de vergaderingen en de studie, en toen maart aanbrak had hij zijn opdracht aan Jehovah gesymboliseerd door de waterdoop. Nadat mijn vader enkele weken alleen naar de vergaderingen was gegaan, vond Moeder het welletjes. Zij zette mij in mijn kinderwagen en liep de acht kilometer naar Leeds, waar zij aankwam toen de vergadering juist afgelopen was. U kunt u Vaders blijdschap wel voorstellen. Van toen af aan was ons gezin verenigd in Jehovah’s dienst.

Vader bevond zich in een heel moeilijke positie — een vrijwilliger in het leger en dan binnen een paar weken dienst weigeren als gewetensbezwaarde. Toen hij opgeroepen werd, weigerde hij een vuurwapen te hanteren, en in juli 1916 stond hij in het eerste van vijf processen voor de krijgsraad terecht en werd hij tot negentig dagen gevangenisstraf veroordeeld. Nadat Vader zijn eerste straf had uitgezeten, kreeg hij veertien dagen verlof, gevolgd door een nieuw proces voor de krijgsraad en nog eens negentig dagen gevangenis. Na deze tweede gevangenisstraf werd hij overgeplaatst naar het Royal Army Medical Corps, en op 12 februari 1917 voer hij per troepenschip naar Rouen in Frankrijk. Zijn dagboek vertelt dat zijn situatie hem daar met de dag meer ging tegenstaan. Hij besefte dat hij alleen maar soldaten oplapte zodat ze terug konden gaan om te vechten.

Weer weigerde hij zijn medewerking. Ditmaal veroordeelde de krijgsraad hem tot vijf jaar in de Britse militaire gevangenis in Rouen. Toen Vader bleef vragen om als gewetensbezwaarde naar een civiele gevangenis te worden overgeplaatst, werd hij gestraft met drie maanden water en brood, gevolgd door het gewone gevangenisvoedsel totdat zijn gewicht weer toenam; vervolgens werd de hele procedure herhaald. Overdag werd hij geboeid met zijn handen op zijn rug en ’s nachts en tijdens de maaltijden met zijn handen vóór zich. Zijn hele leven heeft hij aan zijn polsen littekens gehad waar de te kleine handboeien in zijn vlees hadden gesneden, met etterende wonden als gevolg. Ook aan zijn benen had hij ketenen, die aan zijn middel bevestigd waren.

De legerautoriteiten deden alles wat in hun macht lag om zijn geest te breken, maar tevergeefs. Zijn bijbel en boeken werden hem afgenomen. Hij kreeg geen brieven van thuis en mocht er ook geen versturen. Na twee jaar besloot hij te demonstreren hoezeer het hem ernst was door in hongerstaking te gaan. Zeven dagen lang hield hij vast aan zijn besluit, zonder te eten of te drinken, met het gevolg dat hij ernstig ziek naar het gevangenishospitaal werd overgebracht. De boodschap kwam over, hoewel het hem bijna zijn leven kostte. In later jaren gaf hij toe dat het verkeerd van hem was geweest zijn leven op deze manier in de waagschaal te stellen, en nooit meer zou hij zo’n handelwijze volgen.

De oorlog eindigde in november 1918, terwijl Vader nog steeds in Rouen in de gevangenis zat, maar in het begin van het volgende jaar werd hij naar een civiele gevangenis in Engeland overgeplaatst. Stel u zijn vreugde voor toen hij al Moeders brieven en pakjes ontving die zich in de loop van de tijd hadden opgestapeld, samen met zijn kostbare bijbel en boeken! Hij werd naar de gevangenis in Winchester gebracht, waar hij een jonge broeder ontmoette met ongeveer net zulke oorlogservaringen als hij. Dat was Frank Platt, die later vele jaren op Bethel in Londen heeft gediend. Zij troffen regelingen om elkaar de volgende dag weer te zien, maar toen was Frank al naar elders overgeplaatst.

Op 12 april 1919 kreeg Moeder een telegram: „Hallelujah! Kom thuis — bel naar Londen.” Wat een tijd van verheuging na drie jaar van toetsing, beproevingen en scheiding! Vaders eerste gedachte was de broeders van Bethel in Londen te bellen en op te zoeken. Op Craven Terrace 34 werd hij liefdevol verwelkomd. Na zich te hebben gebaad en geschoren en met een geleend pak en dito hoed kwam Vader thuis. Kunt u zich onze hereniging voorstellen? Ik was toen bijna vijf en kon mij hem niet meer herinneren.

De eerste vergadering die Vader na zijn vrijlating bezocht, was de Gedachtenisviering. Wie denkt u dat de eerste was die hij tegenkwam toen hij de treden naar de zaal opliep? Frank Platt, die naar een militair hospitaal in Leeds was overgebracht. Wat een vreugde beleefden zij aan het uitwisselen van hun ervaringen! Van toen af aan, totdat Frank uit het ziekenhuis werd ontslagen, werd ons gezin een tweede thuis voor hem.

Moeders getrouwe dienst

Al de tijd dat Vader weg was, deed Moeder de was voor andere mensen om haar magere overheidsinkomentje aan te vullen. De broeders en zusters zijn heel goed voor ons geweest. Om de paar weken gaf een van de gemeenteouderlingen haar een envelopje met een anonieme gift erin. Moeder zei altijd dat de liefde van de broeders en zusters haar dicht bij Jehovah had gebracht en haar had geholpen in die moeilijke tijd te volharden. Getrouw bezocht zij al die tijd dat Vader afwezig was de gemeentevergaderingen. Haar zwaarste beproeving was toen zij meer dan een jaar lang absoluut niet wist of Vader leefde of dood was. Om de last nog te verzwaren, kregen Moeder en ik in 1918 allebei de Spaanse griep. Links en rechts stierven de mensen om ons heen. Buren die hun naasten gingen helpen, liepen de ziekte op en stierven. Ongetwijfeld hebben de voedseltekorten in die tijd ertoe bijgedragen de weerstand van de mensen tegen besmetting te verlagen.

De woorden van de apostel Petrus zijn voor ons gezin bijzonder waar gebleken: „Nadat gij een korte tijd hebt geleden, zal . . . God . . . u standvastig maken, hij zal u sterk maken”! (1 Petrus 5:10) Als gevolg van wat mijn ouders hadden doorgemaakt, ontwikkelde zich in hen een onwankelbaar geloof in Jehovah, de absolute zekerheid dat hij werkelijk voor ons zorgt en dat niets ons van Gods liefde kan scheiden. Dat ik zo in het geloof werd grootgebracht, is een bijzondere zegen voor mij geweest. — Romeinen 8:38, 39; 1 Petrus 5:7.

De dienst in mijn jonge jaren

Na Vaders vrijlating werd de Koninkrijksbediening het middelpunt van ons leven. Ik kan mij niet herinneren ooit een vergadering te hebben overgeslagen, behalve in geval van ziekte. Kort na zijn thuiskomst verkocht Vader zijn platencamera en Moeders gouden armband om aan geld te komen voor het bezoeken van een congres. Hoewel wij ons geen vakanties konden veroorloven, hebben wij deze grote bijeenkomsten, met inbegrip van die in Londen, nooit gemist.

De eerste twee of drie jaar na de oorlog waren tijden van verkwikking. Vader en Moeder trokken ten volle profijt van alle gelegenheden tot vriendschappelijke omgang. Ik herinner mij hoe wij bij andere broeders en zusters op bezoek gingen, en ik als klein meisje zat te verven en te tekenen terwijl de volwassenen uren en uren zaten te praten over nieuwe inzichten in de waarheid. Met elkaar praten, samen zingen rond het orgel, genieten van gezellige omgang — dit alles maakte hen heel gelukkig en verkwikte hen.

Mijn ouders waren heel streng met mijn opleiding. Op school viel ik op als anders, zelfs toen ik nog maar vijf jaar was, omdat ik mijn „Nieuwe Testament” bij me had om te lezen terwijl de klas de catechismus leerde. Later werd ik voor de hele school als „gewetensbezwaarde” te kijk gezet omdat ik niet wilde meedoen aan de vieringen van Remembrance Day.a Ik betreur mijn opvoeding niet. Die vormde juist een bescherming en maakte het gemakkelijker op de ’smalle weg’ te blijven. Waar mijn ouders ook heen gingen, naar vergaderingen of in de dienst, ik was erbij. — Mattheüs 7:13, 14.

In het bijzonder herinner ik mij die zondagochtend toen ik voor het eerst zelfstandig ging prediken. Ik was pas twaalf jaar. Ik kan mij herinneren dat ik in mijn tienerjaren op een zondagochtend aankondigde dat ik thuis zou blijven. Niemand had daar kritiek op of dwong mij om te gaan, dus zat ik in de tuin mijn bijbel te bestuderen en mij doodongelukkig te voelen. Nadat dit een paar weken zo gegaan was, zei ik tegen Vader: „Ik denk dat ik vanochtend maar eens met jullie meega!” Van toen af aan heb ik nooit meer achterom gekeken.

Wat een geweldig jaar was 1931! Niet alleen kregen wij onze nieuwe naam, Jehovah’s Getuigen, maar ook werd ik tijdens een nationaal congres in het Alexandra Palace in Londen ondergedompeld. Nooit zal ik die dag vergeten. Wij droegen lange, zwarte jurken. De mijne was een natte, die al door een andere kandidate was gebruikt!

Als kind wilde ik altijd colporteur worden, zoals volle-tijdpredikers destijds werden genoemd. Toen ik ouder werd, vond ik dat ik meer in Jehovah’s dienst behoorde te doen. Daarom voegde ik mij in maart 1933, op achttienjarige leeftijd, bij de gelederen van de volle-tijddienaren.

Een speciale vreugde waren voor ons de „Pioniersweken” in bepaalde grote steden, wanneer wel tien of meer volle-tijddienaren bijeenkwamen, bij plaatselijke broeders logeerden en als team samenwerkten. Wij bezorgden brochures bij de religieuze leiders en andere prominenten. Het vergde moed om hen aan te spreken. Meestal werden wij met minachting ontvangen, en dikwijls werd de deur voor onze neus dichtgesmeten. Niet dat wij daarover inzaten, want ons enthousiasme was zo groot dat wij verheugd waren gesmaad te worden ter wille van Christus’ naam. — Mattheüs 5:11, 12.

In Leeds verbouwden wij een kinderwagen, een driewieler en Vaders motorfiets met zijspan en later zijn auto om transcriptiemachines te vervoeren. Twee broeders gingen dan een straat in met de machine, zetten een plaat met muziek op om de aandacht van de mensen te trekken en hen naar de deur te lokken, waarna een door broeder Rutherford opgenomen vijf-minutenlezing volgde. Daarna vertrokken zij naar de volgende straat, terwijl wij verkondigers erachteraan kwamen en bijbelse lectuur aanboden.

Jarenlang gingen wij elke zondagavond na de vergadering naar het stadhuisplein, waar een sprekershoek was, en verleenden onze steun door naar een van de uurlezingen van broeder Rutherford te luisteren, strooibiljetten uit te delen en contact te leggen met iedereen die belangstelling toonde. Wij raakten daar welbekend. Zelfs de politie had respect voor ons. Op een avond kwamen wij zoals gewoonlijk bijeen, toen wij in de verte het geluid van trommels en een muziekkorps hoorden. Al gauw kwam er een optocht van ongeveer honderd fascisten aan. Zij marcheerden achter ons langs en maakten met hoog geheven vaandels halt. De muziek hield op en er heerste stilte, juist toen broeder Rutherfords stem luidkeels galmde: „Laat hen hun vlaggen maar groeten en mensen heil toeroepen als zij dat willen. Wij zullen alleen Jehovah onze God aanbidden en hem heil toeroepen!” Wij vroegen ons af wat er nu zou gaan gebeuren! Er gebeurde niets, behalve dat zij een goed getuigenis kregen, en de politie hield hen rustig, zodat wij de rest van de openbare lezing konden horen.

In die tijd kwam de grammofoon in gebruik om ons te helpen een groots getuigenis te geven. Aan de deur hielden wij onze ogen zorgvuldig op de plaat gericht om de mensen aan te moedigen de volle vijf minuten naar de opgenomen bijbelse toespraak te luisteren. Dikwijls vroegen de huisbewoners ons binnen en vonden het fijn als wij terugkwamen om nog meer platen te draaien.

Het jaar 1939 was een heel druk en moeilijk jaar, met uitbarstingen van tegenstand en geweld. Voorafgaande aan een van onze congressen ondervonden de broeders nogal wat last van schreeuwend gepeupel op straat. Daarom maakten zij tijdens het congres plannen om een speciale ploeg broeders in auto’s in de roerige gebieden te laten prediken terwijl de zusters en de andere broeders naar plekken gingen waar het veiliger was. Terwijl ik met een groep in een straat werkte, liep ik een steegje door om de huizen erachter te bezoeken. Toen ik aan een deur stond, hoorde ik dat er opschudding ontstond — er werd geroepen en geschreeuwd op straat. Ik bleef gewoon tegen de huisbewoner praten en rekte het gesprek tot ik hoorde dat het rumoer bedaard was. Toen liep ik het steegje door en de straat op en bemerkte dat de andere broeders en zusters in paniek waren geraakt toen zij mij niet konden vinden! Later op de dag echter probeerden de raddraaiers onze vergadering te verstoren, maar zij werden door de broeders verwijderd.

De Tweede Wereldoorlog slaat toe

Inmiddels was de dienstplicht ingevoerd, en veel jonge broeders gingen voor drie tot twaalf maanden de gevangenis in. Toen kreeg Vader er een voorrecht bij, namelijk dat van gevangenisbezoeker. Iedere zondag leidde hij de Wachttoren-studie in de plaatselijke gevangenis. Op woensdagavond bezocht hij de broeders in hun cellen. Daar zijn eigen gevangeniservaring tijdens de Eerste Wereldoorlog zo langdurig en zwaar was geweest, stemde het hem bijzonder gelukkig degenen te bedienen die soortgelijke beproevingen doormaakten. Dit heeft hij twintig jaar gedaan, tot aan zijn dood in 1959.

In 1941 raakten wij gewend aan de bittere vijandigheid waaraan velen uiting gaven wegens ons neutrale standpunt. Het was niet gemakkelijk met de tijdschriften op straat te staan en het hoofd te bieden aan deze vijandigheid. Terzelfder tijd vonden wij het heerlijk de in ons gebied gehuisveste vluchtelingen te helpen. Letten, Polen, Esten, Duitsers — wat een vreugde hun ogen te zien oplichten als zij De Wachttoren of Vertroosting (thans Ontwaakt!) in hun eigen taal zagen!

Toen moest ik terechtstaan wegens het neutrale standpunt dat ik tijdens de Tweede Wereldoorlog innam. Doordat ik iedere dag 19 van de 24 uur in mijn cel opgesloten zat, viel het gevangenisleven mij zwaar. De eerste drie dagen waren het moeilijkst, want ik was alleen. De vierde dag werd ik op het kantoor van de directeur ontboden, waar nog twee meisjes bleken te staan. Een van de meisjes fluisterde mij toe: „Waarvoor zit jij?” Ik zei: „Je zou ervan opkijken als je het wist.” Gespannen fluisterend vroeg zij: „Ben jij een JG?” Het andere meisje hoorde haar en vroeg ons beiden: „Zijn jullie JG’s?” en wij vielen elkaar alle drie in de armen. Wij waren niet meer alleen!

Verrukkelijke volle-tijddienst

Toen ik uit de gevangenis was ontslagen, zette ik mijn volle-tijddienst voort, en ik kreeg gezelschap van een meisje van zestien dat net van school gekomen was. Wij verhuisden naar Ilkley, een prachtig stadje aan de rand van de Yorkshire Dales. Zes maanden lang deden wij ons uiterste best om een geschikte vergaderplaats te vinden. Uiteindelijk huurden wij een kleine garage, die wij als Koninkrijkszaal inrichtten. Vader kwam ons te hulp door verlichting en verwarming aan te leggen. Ook verzorgde hij het schilderen en behangen van het gebouwtje. Jarenlang kregen wij steun van de naburige gemeente, die iedere week broeders aanwees om openbare toespraken te houden. Met Jehovah’s zegen groeiden wij voorspoedig, en uiteindelijk werd er een gemeente opgericht.

In januari 1959 werd Vader plotseling ziek. Ik werd naar huis geroepen, en hij stierf in april. De jaren die volgden, waren moeilijk. Moeders gezondheid ging achteruit en ook haar geheugen liet haar in de steek, waardoor haar verzorging een hele toer voor mij werd. Maar Jehovah’s geest hield mij overeind en ik heb tot aan haar dood in 1963 voor haar kunnen zorgen.

Ik heb door de jaren heen heel veel zegeningen van Jehovah ontvangen. Het zijn er te veel om op te noemen. Ik heb gezien hoe mijn thuisgemeente groeide en zich tot viermaal toe splitste, hoe verkondigers en pioniers werden uitgezonden, sommigen als zendeling naar zo ver uiteenliggende landen als Bolivia, Laos en Oeganda. Het vooruitzicht van een huwelijk en een gezin is bij mij nooit werkelijkheid geworden. Dat heeft me niet verdrietig gemaakt; daar heb ik het te druk voor gehad. Hoewel ik geen eigen vleselijke verwanten heb, bezit ik vele kinderen en kleinkinderen in de Heer, wel honderdvoudig. — Markus 10:29, 30.

Dikwijls nodig ik jonge pioniers en andere jongeren thuis uit voor gezellige christelijke omgang. Samen bereiden wij de Wachttoren-studie voor. Wij vertellen ook ervaringen en zingen Koninkrijksliederen, net zoals mijn ouders vroeger deden. Omringd door een opgewekte groep jonge mensen, blijf ik een jonge en blijmoedige kijk op de dingen houden. Er is voor mij geen beter leven dan de pioniersdienst. Ik ben Jehovah dankbaar dat ik het voorrecht heb gehad in het voetspoor van mijn ouders te treden. Ik bid dat ik Jehovah tot in alle eeuwigheid mag blijven dienen.

[Voetnoot]

a Ter herdenking van het einde van de vijandelijkheden in 1918 en later in 1945.

[Illustratie op blz. 23]

Hilda Padgett met haar ouders, Atkinson en Pattie

[Illustratie op blz. 23]

Het traktaat waardoor Vader belangstelling kreeg voor de waarheid

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen