Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w97 1/7 blz. 22-25
  • Een leven waarvan ik nooit spijt heb gehad

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Een leven waarvan ik nooit spijt heb gehad
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Moeders voortreffelijke voorbeeld
  • Werk en geestelijke vooruitgang
  • Betheldienst in moeilijke tijden
  • Pionieren in oorlogstijd
  • Vele vreugdevolle voorrechten
  • ’Jehovah is mijn God, op wie ik wil vertrouwen’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1991
  • Kun jij je beschikbaar stellen?
    Onze Koninkrijksdienst 2001
  • Is dit misschien de beste carrière voor jou?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2001
  • Jehovah dienen op zijn heilige berg
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1982
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
w97 1/7 blz. 22-25

Een leven waarvan ik nooit spijt heb gehad

ZOALS VERTELD DOOR PAUL OBRIST

In 1912, toen ik zes jaar was, stierf Moeder tijdens de geboorte van haar vijfde kind. Ongeveer twee jaar later nam een jonge huishoudster, Berta Weibel, de zorg voor ons gezin op zich. Toen Vader het jaar daarop met haar trouwde, waren wij kinderen blij dat wij weer een moeder hadden.

WIJ woonden in Brugg, een stadje in het Duitssprekende deel van Zwitserland. Berta was echt een christelijk iemand, en ik was erg op haar gesteld. Zij was in 1908 begonnen de publikaties van de Bijbelonderzoekers (Jehovah’s Getuigen) te bestuderen en zij sprak altijd met anderen over de dingen die zij leerde.

In 1915, kort nadat Berta en Vader getrouwd waren, ging ik met haar mee naar een voorstelling van het „Photo-Drama der Schepping”. Deze dia- en filmpresentatie van de Internationale Vereniging van Ernstige Bijbelonderzoekers liet een diepe indruk achter in mijn geest en hart. Ook anderen waren onder de indruk. De zaal in Brugg was zo vol dat de politie de deuren sloot en niemand meer toeliet. Velen probeerden daarop met behulp van een ladder door een open raam binnen te komen, wat enkelen ook is gelukt.

Moeders voortreffelijke voorbeeld

In Europa woedde destijds de Eerste Wereldoorlog, en de mensen zagen de toekomst met angst en beven tegemoet. Het was dus een nobel werk om van huis tot huis bezoeken af te leggen met de vertroostende boodschap van Gods koninkrijk, zoals Moeder deed. Soms mocht ik met haar mee, en dat vond ik heerlijk. In 1918 kon Moeder eindelijk haar opdracht aan Jehovah God symboliseren door de waterdoop.

Vader had zich niet met Moeders aanbidding bemoeid tot zij gedoopt werd, maar daarna werd hij een tegenstander. Op een dag pakte hij haar bijbelse lectuur en smeet die in de kachel. Moeder wist alleen nog haar bijbel uit het vuur te redden. Maar wat zij vervolgens deed, was verbluffend. Zij ging naar Vader toe en omhelsde hem. Zij nam het hem helemaal niet kwalijk.

Totaal overrompeld kalmeerde Vader. Maar van tijd tot tijd laaide zijn tegenstand ineens weer op en moesten wij zijn uitbarstingen verduren.

Werk en geestelijke vooruitgang

In 1924, na drie jaar in het kappersvak te zijn opgeleid, ging ik het huis uit en vond werk in het Franssprekende deel van Zwitserland. Hierdoor had ik de gelegenheid mijn kennis van de Franse taal te verbeteren. Hoewel de verhuizing mij wel wat belemmerde in mijn geestelijke vooruitgang, ben ik nooit mijn liefde voor de bijbelse waarheid verloren. Toen ik zes jaar later weer thuiskwam, begon ik dan ook de vergaderingen van de christelijke gemeente in Brugg te bezoeken.

Kort daarop verhuisde ik naar Rheinfelden, een stadje zo’n veertig kilometer verderop. Daar werkte ik in de kapsalon van mijn zus en bleef geestelijke vorderingen maken door met een groepje Bijbelonderzoekers te vergaderen. Op een dag, aan het einde van onze doordeweekse bijbelstudie, zei broeder Soder, de ouderling die de leiding had: „Wie is van plan zondag mee te gaan in de velddienst?” Ik meldde mij aan, in de veronderstelling dat ik met iemand zou meegaan die mij zou laten zien hoe ik het werk moest doen.

Toen de zondag aangebroken was en wij in ons gebied kwamen, zei broeder Soder: „Meneer Obrist gaat dáár werken.” Hoewel mijn hart nog nooit zo tekeergegaan was, begon ik mensen thuis op te zoeken en hun over Gods koninkrijk te vertellen (Handelingen 20:20). Van die tijd af heb ik mij nooit laten afbrengen van het predikingswerk waarvan Jezus had gezegd dat het verricht moest worden voordat het einde van dit samenstel van dingen zou komen (Mattheüs 24:14). Op 4 maart 1934, toen ik 28 jaar was, symboliseerde ik mijn opdracht aan Jehovah God door de waterdoop.

Twee jaar later vond ik werk als kapper in Lugano, een stad in het Italiaanssprekende deel van Zwitserland. Onmiddellijk begon ik daar het goede nieuws te prediken, ook al kende ik weinig Italiaans. Toch verspreidde ik tijdens mijn eerste zondag in de bediening de twintig brochures die ik had meegenomen. Na verloop van tijd kon ik met enkele geïnteresseerden een groepje vormen om De Wachttoren te bestuderen. Uiteindelijk is een aantal van hen gedoopt, en in februari 1937 richtten wij in Lugano een gemeente van Jehovah’s Getuigen op.

Twee maanden later, in april 1937, kreeg ik een brief die mijn leven ingrijpend veranderde. Het was een uitnodiging om te komen dienen op Bethel, zoals de bijkantoorfaciliteiten van Jehovah’s Getuigen in een land worden genoemd. Ik nam de uitnodiging onmiddellijk aan — een beslissing waarvan ik nooit spijt heb gehad. Zo begon ik aan wat een zestigjarige loopbaan in de volle-tijddienst is geworden.

Betheldienst in moeilijke tijden

In die tijd stond het Zwitserse Bethel in de stad Bern, de hoofdstad van Zwitserland. Daar drukten wij boeken, brochures en tijdschriften in veertien talen en deze werden door heel Europa verzonden. Af en toe bracht ik de gedrukte lectuur per kruiwagen naar het station, omdat wij in die dagen niet altijd een bestelwagen tot onze beschikking hadden. Mijn eerste toewijzing op Bethel was op de compositieafdeling, waar wij het loodzetsel opmaakten waarmee werd gedrukt. Weldra kreeg ik werk in de receptie, en natuurlijk diende ik ook als de kapper voor de Bethelfamilie.

In september 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit en de nazi-aanval zaaide ontzetting in heel Europa. Zwitserland was een neutraal land te midden van de oorlogvoerende naties. Aanvankelijk gingen wij ongehinderd door met onze christelijke activiteit. Toen verscheen er op 5 juli 1940, om twee uur in de middag, terwijl ik aan de balie in de ontvangsthal zat, een burger in gezelschap van een soldaat die een geweer met bajonet droeg.

„Waar is Zürcher?”, blafte de burger. Franz Zürcher was in die tijd bijkantooropziener over ons predikingswerk in Zwitserland.

„Wie mag ik aandienen?”, vroeg ik. Prompt grepen zij mij vast, sleurden mij de trap op en sommeerden mij hen naar het kantoor van broeder Zürcher te brengen.

De hele Bethelfamilie — wij waren toen met ongeveer veertig personen — kreeg bevel zich in de eetzaal te verzamelen. Buiten het gebouw werden vier machinegeweren in stelling gebracht om iedere gedachte aan een vluchtpoging in de kiem te smoren. Binnen begonnen zo’n vijftig soldaten het gebouw te doorzoeken. In tegenstelling tot de verwachtingen werden er geen bewijzen gevonden dat Jehovah’s Getuigen betrokken waren bij het aanmoedigen van verzet tegen de militaire dienst. Toch werden er grote hoeveelheden lectuur in beslag genomen en in vijf legervrachtwagens afgevoerd.

Toen wij weigerden De Wachttoren door de regeringsautoriteiten te laten censureren, werd de publikatie daarvan in Zwitserland gestaakt. Dit betekende dat er minder werkers op Bethel nodig waren, en jongere leden van de familie werden aangemoedigd weg te gaan en pionier te worden, zoals Jehovah’s Getuigen in de volle-tijdprediking worden genoemd.

Pionieren in oorlogstijd

In juli 1940 keerde ik terug naar de omgeving van Lugano in het Italiaanssprekende gedeelte van Zwitserland, waar ik gewoond had voordat ik op Bethel kwam. Dit gedegen katholieke gebied, dat toen ook nog eens onder de krachtige invloed van het fascisme stond, werd mijn pionierstoewijzing.

Zelden ging er een dag voorbij zonder dat de politie mij aanhield en mij sommeerde mijn predikingsactiviteiten op te geven. Toen ik op een dag bij een tuinhek met een vrouw stond te praten, greep een man in burgerkleren mij van achteren beet, nam mij mee naar een patrouillewagen en reed mij naar Lugano. Daar leverde hij mij af bij de politie. Toen ik ondervraagd werd, legde ik uit dat Jehovah God ons geboden had te prediken.

„Hier op aarde gebieden wij”, antwoordde de officier arrogant. „Laat God maar in de hemel gebieden!”

Tijdens de oorlog was het vooral heel belangrijk acht te slaan op Jezus’ raad om „zo omzichtig als slangen en toch zo onschuldig als duiven” te zijn (Mattheüs 10:16). Daarom verstopte ik het grootste deel van mijn lectuur in de binnenzakken van mijn overhemd. En om er zeker van te zijn dat ik niets zou verliezen, droeg ik een knickerbocker met onder de knieën strak samengebonden pijpen.

Na verloop van tijd kreeg ik instructies om naar het Engadin te verhuizen, waar het kat-en-muisspel met de politie werd voortgezet. Dit is een prachtig dal in het oosten van de Zwitserse Alpen, dat in de winter onder massa’s sneeuw begraven ligt, en daarom liet ik mijn ski’s opsturen om mij beter door het gebied te kunnen verplaatsen.

Warme handschoenen zijn onmisbaar als je tijdens een koude winter op ski’s reist. Vanwege het voortdurende gebruik begonnen de mijne al gauw te slijten. Wat was ik dankbaar toen ik op een dag met de post geheel onverwacht een pakketje ontving met een handgebreide pullover en ook een paar warme handschoenen! Een christelijke zuster in mijn vroegere gemeente in Bern had ze voor me gemaakt. Zelfs nu nog ben ik ontroerd en dankbaar als ik daaraan terugdenk.

Vele vreugdevolle voorrechten

In 1943 werd de situatie in Zwitserland wat stabieler en werd ik teruggeroepen om weer op Bethel te dienen. Wegens bepaalde problemen in de Franssprekende gemeente in Lausanne, zo’n honderd kilometer van Bethel, kreeg ik de toewijzing die stad geregeld te bezoeken om de verkondigers te helpen een juiste kijk op Gods organisatie te krijgen.

Later heb ik een tijd als kringopziener voor alle Franse gemeenten in Zwitserland gediend. In het begin van de week werkte ik op Bethel, maar de vrijdag, zaterdag en zondag besteedde ik aan het bezoeken van elke week een andere gemeente, om te proberen hen in geestelijk opzicht behulpzaam te zijn. Bovendien werd ik, toen er in 1960 in Bern een Franssprekende gemeente werd opgericht, de presiderende opziener daarvan. In die hoedanigheid heb ik tot 1970 gediend, totdat Bethel van Bern verhuisde naar de huidige prachtige locatie in de plaats Thun.

Ik was blij in Thun een groepje Italiaanssprekende Getuigen aan te treffen, en ging met hen samenwerken. Mettertijd werd er een gemeente opgericht en daar heb ik een aantal jaren als presiderend opziener gediend, totdat jongere broeders de bekwaamheid hadden ontwikkeld om die verantwoordelijkheid op zich te nemen.

Wat ik een bijzonder vreugdevol voorrecht heb gevonden, is het bijwonen van internationale congressen van Jehovah’s volk. In 1950 bijvoorbeeld was er de gedenkwaardige „Toename der Theocratie”-vergadering in het Yankee Stadion in New York (VS). Een bezoek aan het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn (New York) heeft een blijvende indruk op mij gemaakt. Ook zal ik nooit de toespraak vergeten die broeder Milton G. Henschel het jaar daarop hield tijdens de „Reine aanbidding”-vergadering in Londen (Engeland), over Jezus’ uitspraak: „Ik zeg u: Indien dezen bleven zwijgen, zouden de stenen het uitroepen” (Lukas 19:40). Broeder Henschel vroeg: „Denken jullie dat de stenen het zullen moeten uitroepen?” Nog hoor ik het donderende „Nee!” dat opklonk uit tienduizenden kelen.

Toen ik indertijd in 1937 naar Bethel ging, vroeg mijn vader, die hoorde dat wij maar een kleine toelage kregen, bezorgd: „Jongen, hoe moet dat dan met je oude dag?” Ik antwoordde door de woorden van de psalmist David aan te halen: „Ik [heb] geen rechtvaardige volkomen verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende brood” (Psalm 37:25). Die woorden zijn in mijn geval beslist waar gebleken.

Wat ben ik blij dat Berta Weibel, nu meer dan tachtig jaar geleden, met mijn vader getrouwd is en dat ik door haar voorbeeld en leiding Jehovah en zijn eigenschappen heb leren kennen! Hoewel andere leden van ons gezin de spot met haar dreven, is zij tot haar dood in 1983 Jehovah getrouw blijven dienen. Nooit heeft zij uiting gegeven aan spijt omdat zij haar God Jehovah had gediend; evenmin heb ik er ooit spijt van gehad dat ik ongetrouwd ben gebleven en mijn leven geheel heb gewijd aan de dienst voor Jehovah.

[Illustratie op blz. 25]

Op Bethel aan het werk

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen