Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w97 15/8 blz. 8-11
  • Hoe de bijbel tot ons is gekomen — Deel 1

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Hoe de bijbel tot ons is gekomen — Deel 1
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vroege afschriften en vertalingen van de bijbel
  • De eerste christelijke uitgevers van boeken
  • Latijnse en Oudkerkslavische bijbels
  • De Hebreeuwse bijbel blijft bewaard
  • Het vertalen van de bijbel stuit op tegenstand
  • Hoe kunt u een tekst in uw eigen bijbel opzoeken?
    Meer onderwerpen
  • Vertalingen van de bijbel
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Vertalingen van de bijbel
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • De Bijbel: Waarom zo veel vertalingen?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (publieksuitgave) 2017
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
w97 15/8 blz. 8-11

Hoe de bijbel tot ons is gekomen — Deel 1a

IN EEN kleine werkplaats bedienen een drukker en zijn jonge gezellen met ritmische bewegingen hun houten drukpers, waarbij zij met zorg blanco vellen papier op het zetsel leggen. Als zij ze weer weghalen, controleren zij de gedrukte tekst. Over van muur tot muur gespannen koorden hangen zij de gevouwen bladen te drogen.

Plotseling wordt er woest op de deur gebonkt. Verschrikt ontgrendelt de drukker de deur en een troep gewapende soldaten dringt naar binnen. Zij gaan op zoek naar de soort verboden lectuur waar de zwaarste straffen op staan — de bijbel in de taal van het gewone volk!

Zij zijn te laat. De vertaler en een helper, die voor het gevaar gewaarschuwd waren, zijn al naar de werkplaats gerend, hebben armenvol bedrukte vellen opgepakt en ontkomen nu via de Rijn. Zij hebben althans een deel van hun werk gered.

De vertaler in dit geval was William Tyndale, die in 1525 probeerde zijn verboden Engelse „Nieuwe Testament” in Keulen (Duitsland) uit te geven. Wat hem overkwam, bleek allesbehalve uniek te zijn. In de bijna 1900 jaar sinds het schrijven van de bijbel voltooid is, hebben veel mannen en vrouwen er alles voor overgehad om het Woord van God te vertalen en te verbreiden. Wij in deze tijd profiteren nog steeds van hun werk. Wat hebben zij gedaan? Hoe is de bijbel die wij nu in handen hebben tot ons gekomen?

Vroege afschriften en vertalingen van de bijbel

Ware dienstknechten van God hebben altijd de hoogste achting voor zijn Woord gehad. De New Catholic Encyclopedia erkent: „Evenals hun joodse voorouders hechtten de vroege christenen grote waarde aan het lezen van de Heilige Boeken. In navolging van het voorbeeld van Jezus (Mt 4.4; 5.18; Lk 24.44; Jn 5.39) hanteerden de Apostelen het O[ude] T[estament] met een gemak dat langdurig en aandachtig lezen en studeren veronderstelt, en zij drukten ook hun discipelen op het hart dat te doen (Rom 15.4; 2 Tm 3.15-17).”

Daartoe moesten er afschriften van de bijbel worden gemaakt. In voorchristelijke tijden werd veel van dit werk gedaan door zeer vakbekwame ’vaardige afschrijvers’, die doodsbenauwd waren om fouten te maken (Ezra 7:6, 11, 12). Met hun streven naar volmaaktheid hebben zij een hoge maatstaf verschaft voor alle latere bijbelafschrijvers.

In de loop van de vierde eeuw v.G.T. begon er echter een probleem te ontstaan. Alexander de Grote wilde dat de hele wereldbevolking in de Griekse cultuur werd opgevoed. Zijn veroveringen vestigden de Koinè of het gewone Grieks als de universele taal in het hele Midden-Oosten. Als gevolg daarvan groeiden veel joden op zonder ooit Hebreeuws te leren lezen en konden zij dus de Schriften niet lezen. Daarom werd omstreeks 280 v.G.T. een groep Hebreeuwse geleerden naar Alexandrië (Egypte) gehaald om de Hebreeuwse bijbel in de populaire Koinè te vertalen. Hun vertaling kwam bekend te staan als de Septuaginta, Latijn voor „Zeventig”, wat betrekking heeft op het veronderstelde aantal vertalers dat eraan heeft gewerkt. Deze vertaling kwam omstreeks 150 v.G.T. gereed.

In de tijd van Jezus was het Hebreeuws in Palestina nog wel in gebruik. Maar de Koinè was daar en in de overige provincies van het uitgestrekte Romeinse Rijk de hoofdtaal. De christelijke bijbelschrijvers bedienden zich dan ook van deze algemene vorm van de Griekse taal om zoveel mogelijk mensen van de natiën te bereiken. Ook deden zij veelvuldig aanhalingen uit de Septuaginta en namen veel van de uitdrukkingen daaruit over.

Aangezien de vroege christenen ijverige zendelingen waren, werden zij al snel vaardig in het gebruik van de Septuaginta om te bewijzen dat Jezus de langverwachte Messias was. Dit verontrustte de joden en dreef hen ertoe bepaalde nieuwe vertalingen in het Grieks te produceren die ten doel hadden de christenen van hun argumenten te beroven, doordat hun favoriete bewijsteksten veranderd waren. In Jesaja 7:14 bijvoorbeeld gebruikte de Septuaginta een Grieks woord dat „maagd” betekent en waarmee profetisch op de moeder van de Messias wordt gedoeld. De nieuwe vertalingen gebruikten een ander Grieks woord, dat „jonge vrouw” betekent. Omdat de christenen de Septuaginta bleven gebruiken, lieten de joden uiteindelijk hun tactiek geheel en al varen en begonnen een terugkeer naar het Hebreeuws te propageren. Uiteindelijk bleek deze manoeuvre een zegen voor latere bijbelvertalingen, omdat dit ertoe bijdroeg dat het Hebreeuws een levende taal bleef.

De eerste christelijke uitgevers van boeken

De ijverige vroege christenen legden zich erop toe zoveel mogelijk afschriften van de bijbel te maken, allemaal met de hand. Zij waren ook pioniers in het gebruik van de codex, die bladzijden had zoals een boek van tegenwoordig, in plaats van boekrollen te blijven gebruiken. Behalve dat een codex handiger was om snel schriftplaatsen te vinden, kon één enkel boekdeel ook meer tekst bevatten dan in één enkele rol kon worden opgetekend — alle Griekse Geschriften bijvoorbeeld, of zelfs de hele bijbel.

De canon van de christelijke Griekse Geschriften werd omstreeks 98 G.T. voltooid met de boeken van de laatste nog levende apostel, Johannes. Er bestaat een fragment van een afschrift van het Evangelie van Johannes, de Papyrus Rylands 457 (P52), die teruggaat tot niet later dan 125 G.T. Reeds van 150–170 G.T. produceerde Tatianus, een leerling van Justinus Martyr, de Diatessaron, een samengesteld verslag van Jezus’ leven, bijeengebracht uit dezelfde vier evangeliën die in onze hedendaagse bijbels te vinden zijn.b Dit duidde erop dat hij alleen die evangeliën als authentiek beschouwde en dat ze reeds in omloop waren. Omstreeks 170 G.T. werd de vroegst bekende catalogus van boeken van het „Nieuwe Testament”, de Canon van Muratori genaamd, uitgegeven. Hierin worden de meeste boeken van de christelijke Griekse Geschriften vermeld.

Door de verbreiding van de christelijke geloofsovertuigingen ontstond er al snel vraag naar vertalingen van zowel de christelijke Griekse Geschriften als de Hebreeuwse Geschriften. Uiteindelijk werden er tal van vertalingen vervaardigd in talen zoals het Armeens, Koptisch, Georgisch en Syrisch. Dikwijls moesten er speciaal voor dat doel alfabetten worden ontworpen. Wulfila bijvoorbeeld, een vierde-eeuwse bisschop van de Roomse Kerk, heeft naar verluidt een Gotisch alfabet uitgevonden om de bijbel te vertalen. Maar hij liet de boeken Koningen weg, omdat hij vond dat ze de oorlogszuchtige neigingen van de Goten zouden aanwakkeren. Dit heeft de „gekerstende” Goten er echter niet van weerhouden in 410 G.T. Rome te plunderen!

Latijnse en Oudkerkslavische bijbels

Intussen won het Latijn aan belangrijkheid en verschenen er verscheidene Oudlatijnse vertalingen. Maar die verschilden nogal in stijl en nauwkeurigheid. Daarom gaf paus Damasus in 382 G.T. zijn secretaris, Hiëronymus, opdracht een gezaghebbende Latijnse bijbel te vervaardigen.

Hiëronymus begon met een herziening van de Latijnse vertalingen van de christelijke Griekse Geschriften. Wat de Hebreeuwse Geschriften betreft stond hij er echter op ze uit het oorspronkelijke Hebreeuws te vertalen. Daarom vertrok hij in 386 G.T. naar Bethlehem om Hebreeuws te studeren en de hulp van een rabbijn te zoeken. Dat gaf aanleiding tot een aanzienlijke controverse in kerkelijke kringen. Sommigen, met inbegrip van Hiëronymus’ tijdgenoot Augustinus, geloofden dat de Septuaginta geïnspireerd was en zij beschuldigden Hiëronymus ervan dat hij „naar de joden overliep”. Hiëronymus zette door en voltooide zijn werk omstreeks 400 G.T. Door nauwe aansluiting te zoeken bij de bron van de oorspronkelijke talen en documenten en door ze in de levende taal van zijn tijd over te zetten, liep Hiëronymus zo’n duizend jaar vooruit op de hedendaagse vertaalmethoden. Zijn werk kwam bekend te staan als de Vulgaat, ofte wel „algemene vertaling” en heeft de mensen eeuwenlang ten dienste gestaan.

In de christenheid in het oostelijk deel van Europa konden velen de Septuaginta en de christelijke Griekse Geschriften nog lezen. Later werd echter het Oudkerkslavisch of Oudbulgaars, de voorloper van de huidige Slavische talen, de voertaal in het noordoosten van Europa. In 863 G.T. gingen twee Griekssprekende broers, Cyrillus en Methodius, naar Moravië, dat thans in Tsjechië ligt. Zij begonnen de bijbel in het Oudkerkslavisch te vertalen. Om dat te kunnen doen ontwierpen zij het glagolitische alfabet, dat later werd vervangen door het cyrillische alfabet, genoemd naar Cyrillus. Daaruit zijn de hedendaagse Russische, Oekraïense, Servische en Bulgaarse schrifttypen ontstaan. De Oudkerkslavische bijbel heeft de mensen in dat gebied generaties lang ten dienste gestaan. Maar mettertijd, doordat de talen veranderden, werd deze bijbel voor de gewone man onbegrijpelijk.

De Hebreeuwse bijbel blijft bewaard

In deze periode, van ongeveer de zesde tot de tiende eeuw G.T., ontwikkelde een groep joden, bekend als de masoreten, systematische afschrijfmethoden om de tekst van de Hebreeuwse Geschriften te bewaren. Zij gingen zover dat zij alle regels en zelfs iedere letter afzonderlijk telden en variaties in de handschriften noteerden, alles in een poging om een authentieke tekst te bewaren. Hun inspanningen zijn niet tevergeefs geweest. Om één voorbeeld aan te halen, een vergelijking van thans bestaande masoretische teksten met de Dode-Zeerollen, die tussen 250 v.G.T. en 50 G.T. geschreven zijn, toont aan dat er in meer dan duizend jaar geen afwijking op leerstellige punten is opgetreden.c

In Europa konden de middeleeuwen met recht de donkere middeleeuwen worden genoemd. Lezen en leren was voor slechts weinigen onder de bevolking weggelegd. Ten slotte waren zelfs de geestelijken voor het merendeel niet meer in staat om kerklatijn te lezen en konden zij dikwijls zelfs hun eigen taal niet meer lezen. Dit was ook de tijd dat in Europa de joden in getto’s bijeengedreven werden. Gedeeltelijk als gevolg van dit isolement bleef de kennis van het bijbelse Hebreeuws bewaard. Maar wegens vooroordeel en wantrouwen was de kennis van de joden dikwijls niet buiten het getto beschikbaar. In West-Europa ging ook de kennis van het Grieks achteruit. De situatie werd nog verergerd door de verering die de westerse kerk voor de Latijnse Vulgaat van Hiëronymus koesterde. Deze werd algemeen beschouwd als de enige geautoriseerde vertaling, hoewel het Latijn tegen het einde van de masoretische periode een dode taal aan het worden was. Zo werd, doordat zich langzamerhand een verlangen ontwikkelde om de bijbel te kennen, het toneel in gereedheid gebracht voor een groot conflict.

Het vertalen van de bijbel stuit op tegenstand

In 1079 vaardigde paus Gregorius VII het eerste van vele middeleeuwse kerkelijke edicten uit waarbij het vervaardigen en soms zelfs het in bezit hebben van vertalingen in de landstaal werd verboden. Hij herriep de toestemming om de mis in het Oudkerkslavisch op te dragen, met als argument dat er dan gedeelten van de Heilige Schrift vertaald moesten worden. Volledig in strijd met het standpunt van de vroege christenen schreef hij: „Het [heeft] de Almachtige God . . . behaagd dat de Heilige Schrift op bepaalde plaatsen geheim zou blijven.” Met dit als het officiële standpunt van de kerk werden voorstanders van bijbellezen steeds meer als gevaarlijk beschouwd.

Ondanks het ongunstige klimaat ging het afschrijven en het vertalen van de bijbel in de omgangstaal door. Vertalingen in vele talen circuleerden clandestien in Europa. Deze waren allemaal met de hand overgeschreven, want het drukken met losse letters zou in Europa pas in het midden van de vijftiende eeuw worden uitgevonden. Maar omdat afschriften duur en beperkt in aantal waren, mocht een gewone burger zich al gelukkig prijzen als hij in het bezit was van slechts een gedeelte van één bijbelboek, of misschien maar enkele bladzijden. Sommigen leerden enorme gedeelten, ja zelfs de complete christelijke Griekse Geschriften, uit het hoofd!

Na verloop van tijd begonnen zich echter de eerste ontwikkelingen van wijdverbreide kerkhervormingsbewegingen af te tekenen. Deze werden ten dele ingegeven door een hernieuwd besef van de belangrijkheid van Gods Woord in het dagelijks leven. Hoe zouden deze bewegingen en de ontwikkeling van de boekdrukkunst op de bijbel van invloed zijn? En wat is er geworden van William Tyndale en zijn vertaling, waarvan aan het begin van dit artikel sprake was? Wij zullen dit fascinerende verhaal tot op onze eigen tijd in toekomstige uitgaven vervolgen.

[Voetnoten]

a Deel 2 en 3 zullen in de uitgaven van respectievelijk 15 september en 15 oktober verschijnen.

b Het boek De grootste mens die ooit heeft geleefd, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., is een hedendaags voorbeeld van een evangeliënharmonie.

c Zie Inzicht in de Schrift, Deel 1, blz. 931, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.

[Tabel op blz. 8, 9]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

BELANGRIJKE JAARTALLEN IN HET OVERLEVEREN VAN DE BIJBEL

VOOR DE GEWONE TIJDREKENING (v.G.T.)

Hebreeuwse Geschriften voltooid ca. 443 v.G.T.

400 v.G.T.

Alexander de Grote (gest. 323 v.G.T.)

300 v.G.T.

Septuaginta begonnen ca. 280 v.G.T.

200 v.G.T.

100 v.G.T. De meeste Dode-Zeerollen ca. 100 v.G.T. tot 68 G.T.

GEWONE TIJDREKENING (G.T.)

Jeruzalem verwoest 70 G.T.

Griekse Geschriften voltooid 98 G.T.

100 G.T.

Papyrus Rylands van Johannes (v. 125 G.T.)

200 G.T.

300 G.T.

400 G.T. Hiëronymus’ Latijnse Vulgaat ca. 400 G.T.

500 G.T.

600 G.T.

Vervaardiging masoretische tekst

700 G.T.

800 G.T.

Cyrillus in Moravië 863 G.T.

900 G.T.

1000 G.T.

Edict tegen bijbel in landstaal 1079 G.T.

1100 G.T.

1200 G.T.

1300 G.T.

[Illustratie op blz. 9]

De vroege christenen waren pioniers in het gebruik van de codex

[Illustratie op blz. 10]

Hiëronymus ging naar Bethlehem om Hebreeuws te studeren

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen