Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w98 1/8 blz. 19-24
  • „Wij hebben gedaan wat wij moesten doen”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • „Wij hebben gedaan wat wij moesten doen”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Contact met de bijbelse waarheid
  • Vooruitgang in de waarheid
  • Veranderingen van toewijzing
  • Het leven op Bethel is zinvol
  • Een bevoorrecht aandeel aan de expansie
  • Lessen die ik heb geleerd
  • Is dit misschien de beste carrière voor jou?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2001
  • Hoe gebruik jij jouw leven?
    Koninkrijksdienst 1974
  • Kun jij je beschikbaar stellen?
    Onze Koninkrijksdienst 2001
  • Veel zegeningen dankzij de volletijddienst
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2014
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
w98 1/8 blz. 19-24

„Wij hebben gedaan wat wij moesten doen”

ZOALS VERTELD DOOR GEORGE COUCH

Nadat wij de ochtend in de van-huis-tot-huisbediening hadden doorgebracht, haalde mijn metgezel twee sandwiches te voorschijn. Toen wij klaar waren met eten, wilde ik een sigaret opsteken. „Hoe lang ben je in de waarheid?”, vroeg hij. „Gisteravond heb ik mijn eerste vergadering bezocht”, vertelde ik hem.

IK BEN op 3 maart 1917 op een boerderij zo’n vijftig kilometer ten oosten van Pittsburgh (Pennsylvania, VS), in de buurt van het stadje Avonmore, geboren. Daar brachten mijn ouders mijn vier broers, mijn zus en mij groot.

Wij kregen vrijwel geen religieus onderwijs. Er is een tijd geweest dat mijn ouders naar de kerk gingen, maar zij hielden ermee op die te bezoeken toen wij kinderen nog jong waren. Wij geloofden echter in de Schepper en ons gezin leefde overeenkomstig de fundamentele beginselen die in de bijbel worden aangetroffen.

De beste opleiding die ik van mijn ouders heb ontvangen, betrof verantwoordelijkheid — hoe die te aanvaarden en mij ervan te kwijten. Daar ging het bij de boerderijwerkzaamheden om. Maar ons leven bestond niet uitsluitend uit werk. Wij hadden gezonde ontspanning en speelden bijvoorbeeld basketbal en honkbal, reden paard en zwommen. Geld was schaars in die dagen, maar toch was het leven op de boerderij aangenaam. Wij gingen naar de lagere school in een gebouwtje met één lokaal en bezochten in onze middelbare-schooljaren een school in de stad.

Op zekere avond liep ik met een vriend in de stad. Er kwam een leuk meisje haar huis uit om mijn vriend te begroeten. Hij stelde mij aan Fern Prugh voor. Het kwam goed uit dat zij in het huizenblok woonde waarin de middelbare school zich bevond. Vaak als ik haar huis passeerde, was Fern buiten met huishoudelijke karweitjes bezig. Zij was duidelijk een ijverige werkster, wat indruk op mij maakte. Wij ontwikkelden een intieme vriendschap en liefde voor elkaar en trouwden in april van het jaar 1936.

Contact met de bijbelse waarheid

Voor mijn geboorte woonde er in de stad een bejaarde vrouw die wegens haar religie door haar stadgenoten onheus werd behandeld. Mijn moeder bezocht haar ’s zaterdags, wanneer zij in de stad boodschappen ging doen. Moeder maakte haar huis schoon en hielp haar met de boodschappen, en zij bleef dit doen totdat de vrouw stierf. Ik geloof dat Jehovah Moeder zegende omdat zij zo vriendelijk was voor deze vrouw, die een Bijbelonderzoekster was, zoals Jehovah’s Getuigen destijds werden genoemd.

Enige tijd later stierf het dochtertje van mijn tante plotseling. De kerk bood mijn tante niet veel troost, maar een buurvrouw, die een Bijbelonderzoekster was, gaf die vertroosting wel. De Bijbelonderzoekster legde haar uit wat er gebeurt wanneer iemand sterft (Job 14:13-15; Prediker 9:5, 10). Dit was een bron van grote vertroosting. Mijn tante sprak op haar beurt met Moeder over de opstandingshoop. Dit wekte Moeders belangstelling, omdat haar ouders waren gestorven toen zij jong was en zij graag wilde weten wat er bij de dood met iemand gebeurt. Die ervaring heeft mij doordrongen van de belangrijkheid altijd gebruik te maken van gelegenheden om informeel getuigenis te geven.

In de jaren ’30 begon Moeder naar de zondagochtend-radiouitzendingen van Joseph F. Rutherford, de toenmalige president van de Watch Tower Bible and Tract Society, te luisteren. In die jaren begonnen de Getuigen ook in de plaats waar wij woonden van huis tot huis te werken. Zij zetten dan een draagbare grammofoon in onze tuin onder een schaduwrijke boom en speelden broeder Rutherfords opgenomen toespraken af. Die opnamen en de tijdschriften De Wachttoren en Het Gouden Tijdperk (nu Ontwaakt!) hielden Moeders belangstelling levend.

Enkele jaren later, in 1938, werden alle Wachttoren-abonnees via een briefkaart uitgenodigd voor een speciale vergadering in een particulier huis dat zo’n 25 kilometer bij ons vandaan lag. Moeder wilde er graag naar toe, en Fern en ik en twee van mijn broers gingen met haar mee. John Booth en Charles Hessler, reizende opzieners van Jehovah’s Getuigen, spraken de tien tot twaalf aanwezigen toe. Daarna begonnen zij een groepje te organiseren dat de volgende ochtend met hen aan de bediening zou deelnemen. Niemand bood zich hier vrijwillig voor aan, en daarom wendde broeder Hessler zich tot mij en vroeg: „Waarom ga jij niet met ons mee?” Ik wist niet precies wat zij zouden gaan doen, maar ik kon geen reden bedenken waarom ik hen niet zou helpen.

Wij gingen tot omstreeks de middag van huis tot huis, en toen kwam broeder Hessler met twee sandwiches voor de dag. Wij gingen op de trap van het kerkportaal zitten en begonnen te eten. Nadat ik die sigaret te voorschijn had gehaald, kwam broeder Hessler te weten dat ik slechts één vergadering had bijgewoond. Hij nodigde zich die dag uit voor de avondmaaltijd bij ons thuis en vroeg ons onze buren uit te nodigen voor een bijbelbespreking. Onmiddellijk na de maaltijd gaf hij ons bijbelstudie en vervolgens sprak hij het groepje van ongeveer tien personen toe dat was gekomen. Hij zei ons dat wij elke week bijbelstudie moesten hebben. Hoewel onze buren hier geen belangstelling voor hadden, troffen Fern en ik regelingen voor een wekelijkse huisbijbelstudie.

Vooruitgang in de waarheid

Kort daarna gingen Fern en ik in de velddienst. Wij zaten op de achterbank van de auto en hadden net een sigaret opgestoken toen mijn broer zich naar ons omkeerde en zei: „Ik ben zojuist te weten gekomen dat de Getuigen niet roken.” Onmiddellijk gooide Fern haar sigaret het raam uit — en ik rookte de mijne op. Hoewel wij graag rookten, hebben wij nooit meer een sigaret aangeraakt.

Na onze doop in 1940 bezochten Fern en ik een vergadering waar wij een artikel bestudeerden dat aanmoedigde tot pionieren, zoals het volle-tijdpredikingswerk wordt genoemd. Toen wij naar huis terugkeerden, vroeg een broeder ons: „Waarom gaan jij en Fern niet pionieren? Jullie hebben niets wat jullie tegenhoudt.” Wij moesten hem gelijk geven, en daarom stelden wij ons beschikbaar. Ik zei met dertig dagen mijn werk op en wij troffen regelingen voor de pioniersdienst.

Wij overlegden met het Wachttorengenootschap waar wij konden gaan dienen en vertrokken toen naar Baltimore (Maryland). Daar was een pioniershuis, en voor kost en inwoning betaalden wij $10 per maand. Wij hadden wat spaargeld waar wij gemakkelijk mee toe dachten te komen tot Armageddon (Openbaring 16:14, 16). Wij hadden per slot van rekening altijd geloofd dat Armageddon elk moment kon uitbreken. Toen wij begonnen te pionieren, gaven wij dus ons huis op en lieten alle andere beslommeringen achter ons.

Van 1942 tot 1947 pionierden wij in Baltimore. Het werk van Jehovah’s Getuigen werd in die jaren hevig tegengestaan. In plaats van met onze auto naar het huis van onze bijbelstudenten te gaan, lieten wij ons er soms brengen. Op die manier liepen wij niet het gevaar dat de banden van onze auto werden doorgesneden. Niemand vindt zo’n tegenstand aangenaam, maar ik kan zeggen dat wij altijd van de velddienst genoten. Wij keken er zelfs naar uit bij het doen van het werk van de Heer wat opwindends mee te maken.

Al gauw was al ons spaargeld op. Onze autobanden begonnen versleten te raken, en ook onze kleren en schoenen. Wij werden een paar keer langdurig ziek. Het was niet gemakkelijk om door te gaan, maar wij piekerden er niet over om met het werk op te houden. Wij praatten er zelfs nooit over. Wij bezuinigden op andere dingen in het leven, opdat wij in de pioniersdienst konden blijven.

Veranderingen van toewijzing

In 1947 gingen wij naar het congres in Los Angeles (Californië). Toen wij daar waren, ontvingen mijn broer William en ik elk een brief die een toewijzing bevatte voor het reizende werk om gemeenten te bezoeken en te helpen. Wij kregen destijds geen speciale opleiding voor dat werk. Wij gingen gewoon aan de slag. Tijdens de volgende zeven jaar dienden Fern en ik in Ohio, Michigan, Indiana, Illinois en New York. In 1954 kregen wij de uitnodiging de 24ste klas van Gilead, een opleidingsschool voor zendelingen, te bezoeken. Tijdens de cursus liep Fern polio op. Gelukkig herstelde zij volledig, en wij werden aan het reizende werk in New York en Connecticut toegewezen.

Toen wij in Stamford (Connecticut) dienden, nodigde Nathan H. Knorr, destijds president van het Wachttorengenootschap, ons uit om het weekend bij hem en zijn vrouw, Audrey, door te brengen. Zij trakteerden ons op een heerlijke biefstuk met alles erop en eraan. Wij hadden al eerder gezellige omgang met hen gehad en ik kende broeder Knorr goed genoeg om te beseffen dat hij, behalve onze omgang en maaltijd, nog iets anders in gedachten had. Later op die avond vroeg hij mij: „Hoe zou je het vinden op Bethel te komen?”

„Ik weet het niet zo zeker; ik weet niet zoveel van het Bethelleven af”, antwoordde ik.

Na er een paar weken over nagedacht te hebben, zeiden wij tegen broeder Knorr dat wij zouden komen als hij dit wilde. De volgende week ontvingen wij een brief om ons op 27 april 1957, onze 21ste trouwdag, op Bethel te melden.

Die eerste dag op Bethel gaf broeder Knorr mij duidelijk te kennen wat er van mij werd verwacht. Hij zei: „Je bent geen kringopziener meer; je bent nu hier om op Bethel te werken. Dit is het belangrijkste werk dat je te doen hebt, en wij willen dat je je tijd en energie steekt in het toepassen van de opleiding die je hier op Bethel ontvangt. Wij willen dat je blijft.”

Het leven op Bethel is zinvol

Mijn eerste toewijzing was in de tijdschriften- en verzendafdeling. Later, na ongeveer drie jaar, werd ik op het kantoor van broeder Knorr ontboden. Hij lichtte mij er toen over in dat ik in werkelijkheid naar Bethel was geroepen om in het huis te werken. Zijn instructies waren heel rechtstreeks: „Je bent hier om de leiding te hebben over het Bethelhuis.”

Het besturen van het Bethelhuis herinnerde mij aan lessen die mijn ouders mij hadden geleerd toen ik op de boerderij opgroeide. Een Bethelhuis lijkt veel op een gewone gezinshuishouding. Er moeten kleren worden gewassen en maaltijden worden bereid, de vaat moet worden gedaan, de bedden moeten worden opgemaakt, enzovoort. De huishoudelijke organisatie is opgezet om Bethel tot een gerieflijke plaats te maken om te leven, een plaats die iemand zijn thuis kan noemen.

Ik geloof dat gezinnen veel kunnen leren van de manier waarop Bethel werkzaam is. Wij staan ’s ochtends vroeg op en beginnen onze dag met geestelijke gedachten door een bijbeltekst te beschouwen. Er wordt van ons verwacht dat wij hard werken en een evenwichtig maar druk leven leiden. Bethel is niet als een klooster, zoals sommigen misschien denken. Wij presteren veel wegens onze schematische levenswijze. Velen hebben gezegd dat de opleiding die zij hier hebben ontvangen, hen later heeft geholpen verantwoordelijkheden in hun gezin en in de christelijke gemeente te aanvaarden.

Jonge mannen en vrouwen die naar Bethel komen, kunnen een werktoewijzing ontvangen in de schoonmaakafdeling, de wasserij of de drukkerij. De wereld wil ons misschien doen geloven dat dergelijke lichamelijke arbeid vernederend en beneden onze waardigheid is. Maar jongeren op Bethel gaan beseffen dat zulke werktoewijzingen noodzakelijk zijn om onze familie op een juiste en gelukkige wijze te laten functioneren.

De wereld kan ook de gedachte bevorderen dat iemand positie en prestige nodig heeft om echt gelukkig te kunnen zijn. Dat is onjuist. Wanneer wij doen wat ons is opgedragen, ’doen wij wat wij moeten doen’ en ontvangen wij Jehovah’s zegen (Lukas 17:10). Werkelijke tevredenheid en werkelijk geluk kunnen ons alleen ten deel vallen als wij in gedachte houden wat het doel van ons werk is — Jehovah’s wil te doen en de Koninkrijksbelangen te bevorderen. Door dat te blijven bedenken, kan elke toewijzing vreugdevol en voldoening schenkend zijn.

Een bevoorrecht aandeel aan de expansie

Op het congres dat in 1942, ruim tien jaar voordat wij naar Bethel kwamen, in Cleveland (Ohio) werd gehouden, hield broeder Knorr de lezing „Vrede — Is hij van blijvende duur?” Hij zette uiteen dat de Tweede Wereldoorlog, die toen woedde, zou eindigen en dat er een tijd van vrede zou komen die een gelegenheid voor een uitgebreide predikingsveldtocht zou verschaffen. De Gileadschool, voor de opleiding van zendelingen, en de theocratische bedieningsschool, voor het verbeteren van de spreekbekwaamheid van de broeders en zusters, werden in 1943 opgericht. Er werden ook grote congressen georganiseerd. Vooral de congressen die in de jaren ’50 in het Yankee Stadion (New York) werden gehouden, waren indrukwekkend. In verband met de congressen die daar in 1950 en 1953 werden gehouden, had ik de gelegenheid mee te helpen regelingen te treffen voor de enorme caravanstad, waar tienduizenden tijdens de acht dagen van elk van die congressen een onderkomen vonden.

Na die congressen, met inbegrip van de allergrootste van allemaal in 1958, ontstond er een grote toename in Koninkrijksverkondigers. Dit was rechtstreeks van invloed op ons werk op Bethel. Aan het eind van de jaren ’60 en het begin van de jaren ’70 zaten wij dringend verlegen om ruimte en kamers waar wij werkers konden onderbrengen. Om onze groeiende familie te kunnen huisvesten, hadden wij behoefte aan meer slaapkamers, keukens en eetzalen.

Broeder Knorr vroeg broeder Max Larson, de drukkerijopziener, en mij om geschikte faciliteiten te zoeken voor expansie. In 1957, toen ik naar Bethel kwam, was onze familie van ongeveer 500 leden ondergebracht in één groot woongebouw. Maar in de loop der jaren heeft het Genootschap drie grote nabijgelegen hotels — Towers, Standish en Bossert — gekocht en gerenoveerd, alsook een groot aantal kleinere flatgebouwen. In 1986 kocht het Genootschap het stuk grond waar het Margaret Hotel had gestaan, en het schitterende nieuwe gebouw dat daar werd opgetrokken, werd als woonhuis voor ongeveer 250 personen ingericht. Vervolgens werd er in het begin van de jaren ’90 een woongebouw van dertig verdiepingen opgetrokken om nog eens 1000 werkers onder te brengen. Brooklyn-Bethel kan nu de meer dan 3300 leden van onze familie huisvesten en voeden.

Er was ook een terrein gekocht in Wallkill (New York), ongeveer 160 kilometer van Brooklyn-Bethel vandaan. In de loop der jaren, te beginnen aan het eind van de jaren ’60, werden daar woongebouwen en een grote drukkerij gebouwd. Nu wonen en werken daar ongeveer 1200 leden van onze Bethelfamilie. In 1980 gingen wij op zoek naar een stuk land van ongeveer 250 hectare dat wat dichter bij de stad New York lag en gemakkelijk via de hoofdweg te bereiken was. De makelaar lachte en zei: „Waar denkt u zo’n terrein te zullen vinden? Dat is gewoon onmogelijk.” Maar de volgende ochtend belde hij terug en zei: „Ik heb uw terrein gevonden.” Nu staat het bekend als het Wachttoren-Onderwijscentrum in Patterson (New York). Daar worden cursussen gehouden en er is een familie van meer dan 1300 bedienaren.

Lessen die ik heb geleerd

Ik heb geleerd dat een goede opziener iemand is die gebruik weet te maken van waardevolle inlichtingen van anderen. De meeste ideeën die ik als Bethelopziener heb mogen uitwerken, werden door anderen aangedragen.

Toen ik op Bethel kwam, waren velen ouder, zoals ik nu ben. De meesten zijn er nu niet meer. Door wie worden degenen die oud worden en sterven, vervangen? Niet altijd door degenen met de grootste bekwaamheid, maar door degenen die er zijn, die het werk getrouw verrichten en zich beschikbaar stellen.

Nog een belangrijk punt om in gedachte te houden, is de waarde van een goede echtgenote. De steun van mijn geliefde vrouw, Fern, heeft mij ten zeerste geholpen mij van mijn theocratische toewijzingen te kwijten. Echtgenoten dragen de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat hun vrouw haar taken met vreugde vervult. Daarom probeer ik altijd iets te plannen wat Fern en ik graag doen. Het hoeft niet duur te zijn, het gaat alleen maar om een welkome afwisseling. Het is de taak van een echtgenoot om dingen te doen die zijn vrouw gelukkig zullen maken. De tijd die hij met haar doorbrengt, is kostbaar en gaat snel voorbij, en daarom moet hij die zo goed mogelijk benutten.

Ik ben blij in de laatste dagen te leven waarover Jezus sprak. Dit is de verbazingwekkendste tijd in de hele menselijke geschiedenis. Wij kunnen met onze ogen des geloofs zien hoe de Heer zijn organisatie ter voorbereiding van de beloofde nieuwe wereld tot ontwikkeling brengt. Als ik terugkijk op mijn leven in Jehovah’s dienst, kan ik zien dat deze organisatie door Jehovah wordt geleid, niet door mensen. Wij zijn slechts dienstknechten van hem. Als zodanig moeten wij voor leiding altijd naar hem opzien. Wanneer hij eenmaal duidelijk heeft gemaakt wat wij moeten doen, dienen wij gewoon aan de slag te gaan en het werk gezamenlijk ter hand te nemen.

Werk volledig met de organisatie samen, want wie dat doet, kan er zeker van zijn een gevuld en gelukkig leven te leiden. Wat wij ook doen — hetzij pionieren, kringwerk, als verkondiger met een gemeente dienen, Betheldienst of zendingswerk — laten wij de gegeven leiding volgen en onze toewijzing naar waarde schatten. Laten wij ons best doen om van elke toewijzing en elke dag van werk in Jehovah’s dienst te genieten. Wij zullen moe worden en soms misschien overwerkt raken of ons ontmoedigd voelen. Dan is het goed ons te binnen te brengen waarom wij ons leven aan Jehovah hebben opgedragen. Het is om zijn wil te doen, niet die van ons.

Er is geen dag voorbijgegaan waarin ik niet heb genoten van het werk waarmee ik bezig was. Waarom is dit zo? Omdat wanneer wij ons van ganser harte inzetten om Jehovah te dienen, wij de voldoening smaken te weten dat „wij hebben gedaan wat wij moesten doen”.

[Illustratie op blz. 19]

De tijdschriftenafdeling

[Illustratie op blz. 19]

Caravanstad, 1950

[Illustratie op blz. 19]

Pionieren in Baltimore, 1946

[Illustratie op blz. 19]

Met Fern in de caravanstad, in 1950

[Illustratie op blz. 22]

Met Audrey en Nathan Knorr

[Illustratie op blz. 23]

Wachttoren-Onderwijscentrum in Patterson (New York)

[Illustratie op blz. 24]

Fern en ik nu

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen