Levensgeschiedenis
Jehovah gaf me ’de beden van mijn hart’
VERTELD DOOR DOMINIQUE MORGOU
Eindelijk was ik in Afrika! Mijn kinderdroom was werkelijkheid geworden. Afrika, met zijn weidse vlakten en schitterende wilde dieren, had me altijd gefascineerd. En nu, in december 1998, was ik hier in levenden lijve! Tegelijkertijd ging een andere droom in vervulling. Ik was volletijdprediker in een ver land. Velen hadden dit waarschijnlijk nooit voor mogelijk gehouden. Ik heb namelijk maar een heel beperkt gezichtsvermogen, en ik loop door de rulle straten van Afrikaanse dorpen met behulp van een blindengeleidehond die getraind is voor de straten van Europese steden. Ik wil graag vertellen hoe het is gekomen dat ik in Afrika kon dienen en hoe Jehovah me ’de beden van mijn hart’ heeft gegeven. — Psalm 37:4.
IK BEN op 9 juni 1966 in Zuid-Frankrijk geboren als de jongste van zeven kinderen, twee jongens en vijf meisjes. Mijn lieve ouders zorgden goed voor ons. Toch was er iets wat een schaduw wierp op mijn jeugd. Net als mijn oma, mijn moeder en een van mijn zussen heb ik een erfelijke ziekte die uiteindelijk tot blindheid leidt.
Als tiener kreeg ik te maken met racisme, vooroordeel en huichelarij, waardoor ik me tegen de maatschappij ging verzetten. In die moeilijke periode verhuisden we naar het departement Hérault. Daar gebeurde iets geweldigs.
Op een zondagmorgen kwamen twee Getuigen van Jehovah bij ons aan de deur. Mijn moeder kende hen en nodigde hen binnen. Een van de vrouwen vroeg aan mijn moeder of ze zich nog kon herinneren dat ze een keer beloofd had ooit nog eens op haar aanbod van een bijbelstudie in te gaan. Mijn moeder kon zich dat inderdaad herinneren en vroeg: „Wanneer beginnen we?” Ze spraken af elke zondagmorgen te studeren, en zo leerde mijn moeder „de waarheid van het goede nieuws” kennen. — Galaten 2:14.
Ik krijg inzicht
Mijn moeder deed alle mogelijke moeite om de dingen die ze leerde te begrijpen en te onthouden. Omdat ze blind was, moest ze alles uit haar hoofd leren. De Getuigen waren heel geduldig met haar. Wat mij betreft, telkens als de Getuigen kwamen, verstopte ik me in mijn kamer, en ik kwam er pas uit als ze weg waren. Maar op een middag zag Eugénie, een van de Getuigen, me en maakte ze een praatje met me. Ze vertelde me dat Gods koninkrijk een eind zal maken aan alle huichelarij en haat en al het vooroordeel in de wereld. „Alleen God kan voor de oplossing zorgen”, zei ze. Ze vroeg of ik meer wilde weten. De volgende dag begon ook ik met een bijbelstudie.
Alles wat ik leerde, was nieuw voor me. Ik ging begrijpen dat God goede redenen heeft om goddeloosheid tijdelijk toe te laten op aarde (Genesis 3:15; Johannes 3:16; Romeinen 9:17). Ik leerde ook dat Jehovah ons niet zonder hoop laat. Hij heeft ons de schitterende belofte van eeuwig leven in een aards paradijs gegeven (Psalm 37:29; 96:11, 12; Jesaja 35:1, 2; 45:18). In dat paradijs zou ik mijn gezichtsvermogen, dat ik langzaam aan kwijtraakte, terugkrijgen. — Jesaja 35:5.
In de volletijddienst
Op 12 december 1985 symboliseerde ik mijn opdracht aan Jehovah door de waterdoop. Daarmee volgde ik het voorbeeld van mijn zus Marie-Claire, die deze stap al eerder had gedaan. Mijn broer Jean-Pierre volgde niet lang daarna, evenals mijn lieve moeder.
In de gemeente waarmee ik verbonden was, zaten verschillende pioniers, of volletijdpredikers. Door hun vreugde en hun enthousiasme voor de prediking kreeg ook ik de smaak te pakken. Zelfs Marie-Claire, die een oogziekte had en aan één been een beugel droeg, nam de volletijddienst op zich. Tot op de dag van vandaag is ze een bron van aanmoediging voor me. Met al die pioniers in de gemeente en in ons gezin ontwikkelde ik een sterk verlangen om ook zelf in de volletijddienst te gaan. Dus begon ik in november 1990 in Béziers te pionieren. — Psalm 94:17-19.
Ontmoediging de baas worden
Het was een fijne hulp voor me dat andere pioniers me in de dienst onder hun hoede namen. Toch voelde ik me van tijd tot tijd ontmoedigd vanwege mijn beperkingen en wilde ik dat ik meer kon doen. Maar Jehovah hield me in die periodes van ontmoediging op de been. Ik deed nazoekwerk in de Index van Wachttoren-publicaties. Ik zocht naar levensgeschiedenissen van pioniers die net als ik slechtziend waren en was verbaasd te zien hoeveel erin stonden! Die praktische en aanmoedigende verslagen leerden me dankbaar te zijn voor wat ik kon doen en mijn beperkingen te accepteren.
Om in mijn behoeften te voorzien, deed ik samen met andere Getuigen schoonmaakwerk in winkelcentra. Op een dag merkte ik dat mijn collega’s de gedeelten die ik net had schoongemaakt nog eens overdeden. Kennelijk zag ik een hoop vuil over het hoofd. Ik ging op zoek naar Valérie, de pionierster die de leiding had over ons schoonmaakteam, en vroeg haar eerlijk tegen me te zijn en het me te zeggen als ik de anderen tot last was. Ze was zo vriendelijk het aan mij over te laten om te beslissen wanneer ik naar mijn idee het werk niet meer aankon. In maart 1994 gaf ik mijn baan als schoonmaakster op.
Weer maakte een gevoel van nutteloosheid zich van me meester. Ik bad vurig tot Jehovah, in de overtuiging dat hij mijn smekingen hoorde. Opnieuw was het bestuderen van de bijbel en christelijke publicaties een enorme hulp. En al ging ik steeds slechter zien, mijn verlangen om Jehovah te dienen werd alleen maar sterker. Wat kon ik doen?
Eerst op de wachtlijst, dan een snelle beslissing
Ik meldde me aan bij het revalidatiecentrum voor blinden en slechtzienden in Nîmes en werd uiteindelijk voor drie maanden toegelaten. Die tijd was goed besteed. Ik ging de draagwijdte van mijn handicap beter begrijpen en leerde deze te aanvaarden. Doordat ik in aanraking kwam met mensen met allerlei gebreken ging ik beseffen hoe kostbaar mijn christelijke hoop is; ik had tenminste een doel en kon mezelf productief maken. Bovendien leerde ik Frans braille.
Toen ik thuiskwam, viel het mijn familie op hoeveel profijt ik van het revalidatieprogramma had gehad. Wat me echter helemaal niet beviel, was de blindenstok die ik moest gebruiken. Het heeft lang geduurd voordat ik me met dat ’ding’ kon verzoenen. Het zou mooi zijn een andere hulp te hebben: misschien een geleidehond.
Ik diende een aanvraag in voor een hond maar kreeg te horen dat er een lange wachtlijst was. Het bureau moest ook een onderzoek instellen. Niet iedereen krijgt zomaar een geleidehond. Op een dag vertelde een vrouw die voor een blindenvereniging werkte me dat een plaatselijke tennisclub een geleidehond wilde schenken aan een blinde of slechtziende in onze buurt. Ze zei dat ze aan mij had gedacht en vroeg of ik op het aanbod wilde ingaan. Ik zag Jehovah’s hand in de aangelegenheid en nam het vriendelijke aanbod aan. Dat nam niet weg dat ik op de hond moest wachten.
Afrika nog niet uit mijn gedachten
Terwijl ik wachtte, richtte ik mijn aandacht op iets anders. Zoals ik al heb verteld, was ik van jongs af aan intens geïnteresseerd in Afrika. Ondanks mijn afnemende gezichtsvermogen was die belangstelling groter dan ooit, vooral omdat ik gehoord had dat in Afrika enorm veel mensen geïnteresseerd waren in de bijbel en in het dienen van Jehovah. Een tijdje daarvoor had ik terloops tegen Valérie gezegd dat ik graag een bezoek zou brengen aan Afrika. Of ze zin had met me mee te gaan? Ze had daar wel oren naar en we schreven naar verschillende Franstalige bijkantoren van Jehovah’s Getuigen in Afrika.
We kregen een reactie uit Togo. Opgewonden vroeg ik Valérie me de brief voor te lezen. Die was aanmoedigend, dus zei Valérie: „Oké, wat let ons?” Na met de broeders op het bijkantoor gecorrespondeerd te hebben, werd ik in contact gebracht met Sandra, een pionierster in de hoofdstad, Lomé. Als vertrekdatum kozen we 1 december 1998.
Wat een contrast, maar ook, wat een feest! Toen we na de landing in Lomé het vliegtuig verlieten, omhulde de Afrikaanse hitte ons als een deken. Sandra stond ons op te wachten. We hadden elkaar nog nooit gezien, maar we hadden meteen het gevoel dat we elkaar al heel lang kenden. Vlak voor onze komst waren Sandra en haar partner, Christine, aangesteld als speciale pioniers in Tabligbo, een stadje in het binnenland. Nu mochten we met hen mee naar hun nieuwe toewijzing. We bleven ongeveer twee maanden, en toen we weggingen, wist ik zeker dat ik zou terugkomen.
Heerlijk om weer terug te zijn
In Frankrijk begon ik onmiddellijk voorbereidingen te treffen voor mijn tweede reis naar Togo. Met de hulp van mijn familie kon ik het zo regelen dat ik er een half jaar kon blijven. In september 1999 zat ik dus weer in het vliegtuig op weg naar Togo. Maar deze keer was ik alleen. U kunt u voorstellen hoe mijn familie zich voelde toen ze me ondanks mijn handicap in mijn eentje zagen vertrekken! Maar er was geen reden tot bezorgdheid. Ik verzekerde mijn ouders dat mijn vrienden, die inmiddels als familie voor me waren, me in Lomé zouden opwachten.
Het was geweldig om weer terug te zijn in een omgeving waar zo veel mensen belangstelling tonen voor de bijbel! Het is niet ongebruikelijk mensen op straat de bijbel te zien lezen. In Tabligbo roepen mensen je bij zich, gewoon om over de bijbel te praten. En wat was het een voorrecht een bescheiden onderkomen te mogen delen met twee speciale pioniersters! Ik leerde een andere cultuur kennen, een andere manier om dingen te bezien. Het viel me vooral op dat onze broeders en zusters in Afrika de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats in hun leven stellen. Dat ze kilometers naar de Koninkrijkszaal moeten lopen, weerhoudt hen er bijvoorbeeld niet van de vergaderingen te bezoeken. Ik leerde ook veel van hun hartelijkheid en gastvrijheid.
Toen we op een dag uit de velddienst kwamen, vertrouwde ik Sandra toe dat ik ertegen opzag om naar Frankrijk terug te gaan. Mijn gezichtsvermogen was nog verder achteruitgegaan. Ik dacht aan de drukke, lawaaierige straten in Béziers, aan de trappen in de flatgebouwen en aan al die andere dingen die het leven voor een slechtziende moeilijk maken. De straten in Tabligbo waren weliswaar onverhard, maar ze waren rustig — geen horden mensen en niet veel verkeer. Hoe zou ik het in Frankrijk redden nu ik aan Tabligbo gewend was?
Twee dagen later belde mijn moeder me op om me te laten weten dat de school voor geleidehonden contact met me zocht. Een jonge labrador, met de naam Océane, wachtte erop mij tot ’ogen’ te worden. Opnieuw werd er in mijn behoeften voorzien en werden mijn zorgen weggenomen. Na zes gelukkige maanden van dienst in Tabligbo vloog ik terug naar Frankrijk om Océane te ontmoeten.
Na een training van een aantal maanden werd Océane aan mijn zorg toevertrouwd. In het begin was het niet eenvoudig. We moesten elkaar leren begrijpen. Maar geleidelijk aan ging ik beseffen hoezeer ik Océane nodig had. Océane is nu echt een deel van me. Hoe reageerden de mensen in Béziers als ik bij hen aan de deur kwam met een hond? Ze toonden veel respect en waren erg vriendelijk. Océane werd de ’held’ van de buurt. Omdat mensen zich vaak geen houding weten te geven tegenover een gehandicapte, bood de hond me de kans om op een natuurlijke manier over mijn handicap te spreken. De mensen ontspanden zich en luisterden. Dankzij Océane was het makkelijker dan ooit om een gesprek te beginnen.
Met Océane in Afrika
Ik was Afrika niet vergeten, dus begon ik voorbereidingen te treffen voor mijn derde reis. Deze keer ging Océane mee. Ook een jong echtpaartje, Anthony en Aurore, en mijn vriendin Caroline gingen mee — allemaal pioniers net als ik. We kwamen op 10 september 2000 in Lomé aan.
Aanvankelijk waren veel mensen bang voor Océane. Weinigen in Lomé hadden ooit zo’n grote hond gezien, want de meeste honden in Togo zijn klein. Bij het zien van haar tuig dachten sommigen dat ze dat droeg omdat ze gevaarlijk was. Océane nam van haar kant een verdedigende houding aan, bereid om me tegen alles te beschermen wat ze als een bedreiging ervoer. Maar ze voelde zich al snel thuis in haar nieuwe omgeving. Als ze haar tuig om heeft, is ze aan het werk: gedisciplineerd en plichtbewust wijkt ze niet van mijn zijde. Als ze geen tuig om heeft, is ze speels en soms zelfs ondeugend. We hebben veel plezier samen.
We waren allemaal uitgenodigd om in Tabligbo bij Sandra en Christine te logeren. Om de broeders en zusters te helpen aan Océane te wennen, vroegen we hen op visite en legden hun uit waar een geleidehond voor dient, waarom ik er een nodig heb en hoe ze met de hond moesten omgaan. De ouderlingen vonden het goed dat ik Océane meenam naar de Koninkrijkszaal. Omdat dit in Togo zo ongebruikelijk was, werd er een mededeling gedaan waarin de zaak aan de gemeente werd uitgelegd. Wat de dienst betreft, nam ik Océane alleen mee naar nabezoeken of bijbelstudies — situaties waarin haar aanwezigheid makkelijker begrepen zou worden.
Het blijft een feest om in dit gebied te prediken. De mensen hier zijn heel aardig; ik werd altijd geraakt door hun attentheid, die zich uitte in vriendelijke daden, zoals het feit dat ze me altijd prompt een stoel aanboden. In oktober 2001 ging mijn moeder met me mee op mijn vierde reis naar Togo. Na drie weken keerde ze, blij en gerustgesteld, naar Frankrijk terug.
Ik ben Jehovah innig dankbaar dat ik in Togo heb kunnen dienen. Ik ben ervan overtuigd dat Jehovah me ’de beden van mijn hart’ zal blijven geven als ik ermee doorga hem te dienen met alles wat ik heb.a
[Voetnoot]
a Zuster Morgou keerde naar Frankrijk terug en kon van 6 oktober 2003 tot 6 februari 2004 nog een vijfde bezoek aan Togo brengen. Helaas is dat vanwege medische complicaties waarschijnlijk haar laatste bezoek aan Togo geweest in dit samenstel van dingen. Desondanks wil ze nog steeds niets liever dan Jehovah dienen.
[Illustraties op blz. 10]
Afrika, met zijn weidse vlakten en schitterende wilde dieren, had me altijd gefascineerd
[Illustratie op blz. 10]
Océane ging mee naar nabezoeken
[Illustratie op blz. 11]
De ouderlingen vonden het goed dat ik Océane meenam naar de vergaderingen