Elkaar helpen (deel II): Binnen de boekstudieregeling
1 Hoewel wij allen gelijke verantwoordelijkheid hebben om te prediken, zijn wij niet allemaal gelijk wat ervaring of bekwaamheden betreft (1 Kor. 12:29, 30). Zo zijn er nieuwelingen of personen wie het aan ervaring ontbreekt. Sommigen worden beperkt door gebrek aan onderwijs of door taalbarrières. Anderen zijn speciaal ervaren in één aspect van de velddienst, maar niet in een ander. Wij willen natuurlijk allemaal bekwame en doeltreffende predikers van het goede nieuws zijn. Wanneer wij de voordelen van onze ervaring en bekwaamheden met anderen delen, kan veel geluk het resultaat zijn. — Hand. 20:35.
2 De boekstudieregeling is een voortreffelijke voorziening om wederzijdse hulp te verschaffen. Veel verkondigers hebben ervaring en bekwaamheden die zij kunnen gebruiken om anderen in hun groep te helpen. In veel gevallen is het eenvoudig een kwestie van de behoefte bekendmaken en hun vragen te helpen. Wij stellen voor dat iedere boekstudieleider zijn gedachten laat gaan over enkelen die wellicht een helpende hand in de dienst nodig hebben, en degenen die bereid en het best in staat zijn om doeltreffende hulp te verlenen.
3 Wanneer de studieleider dit in gedachten heeft, kan hij misschien eerst de ervaren verkondiger benaderen over het werken met iemand die minder ervaren is. Hij zou bijvoorbeeld tegen een zuster kunnen zeggen: „Zou jij een dag of twee met zuster ——— van huis tot huis willen werken? Ik ben er zeker van dat zij voordeel zal trekken van jouw ervaring. Ik denk dat jullie beiden het prettig zullen vinden een tijdje als partners samen te werken en dat het wederzijds opbouwend zal blijken te zijn.”
4 Wanneer de ervaren zuster ermee instemt, kan de studieleider voorstellen dat zij er met de andere zuster over praat, en dat zij regelingen treffen die voor hen geschikt zijn. In sommige gevallen zouden zij dit wellicht met de boekstudieleider willen bespreken, daar hij misschien suggesties heeft hoe zij te werk kunnen gaan. Zij kunnen de beste tijd uitkiezen om zich gezamenlijk voor te bereiden, aan de dienst deel te nemen en belangstelling na te gaan.
5 De studieleider dient werkelijke belangstelling voor de broeders te tonen door van tijd tot tijd te vragen hoe het ermee gaat. Zijn behulpzaamheid en woorden van aanmoediging zullen tonen dat hij meer is dan alleen maar iemand die de studie leidt; hij bezit tedere genegenheid voor anderen en heelt oprechte belangstelling voor hun geestelijke vooruitgang. Wanneer de dienstopziener een week met die groep samenwerkt, zal ook hij belangstelling hebben voor wat er tot stand wordt gebracht. Alles wat hij en de studieleider kunnen doen ten einde de regeling om elkaar op boekstudieniveau te helpen, zo doeltreffend mogelijk te maken, zal de gemeente als geheel versterken. — 1 Thess. 2:7, 8.