Goeddoen jegens hen die speciale hulp nodig hebben
1 Aan christenen is het gebod gegeven, elkaar lief te hebben en oprechte belangstelling voor anderen en hun welzijn te tonen (Joh. 13:34; Rom. 15:1, 2). Zolang ’de tijd er nog gunstig voor is’ willen wij vooral het goede doen jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof (Gal. 6:10). De geïnspireerde raad zegt: „Onthoud het goede niet aan degenen die het toekomt, wanneer het in de macht van uw hand ligt het te doen.” — Spr. 3:27.
2 In de christelijke gemeente bevinden zich vaderloze jongens, ouderen, weduwen, personen die zwak, gedeprimeerd of gehandicapt zijn en anderen die speciale hulp nodig hebben. Naaste familieleden en andere bloedverwanten dienen er in de eerste plaats voor te zorgen dat zulke personen geholpen worden. In navolging van Jehovah en zijn Zoon, Jezus Christus, dienen wij allen van onze bezorgdheid blijk te geven. — 1 Tim. 5:4, 8; Ezech. 34:16; Matth. 9:36.
WAT KUNNEN WIJ DOEN?
3 Wat kunnen wij doen om te helpen? In sommige gevallen kan een bezoekje of een vriendelijk gesprek hen opbeuren. Of misschien kunnen wij hen in onze auto meenemen naar de vergaderingen, hen uitnodigen om met ons de velddienst in te gaan, of vragen of zij mee willen naar een bijbelstudie die wij leiden. Een oudere zuster of een vaderloze jongen zou voor onze gezinsstudie en/of een maaltijd uitgenodigd kunnen worden. Allen in de gemeente kunnen er een aandeel aan hebben dat degenen die speciale hulp nodig hebben, worden bijgestaan. Tieners en jongere kinderen kunnen hulp bieden door boodschappen te doen, en allerlei karweitjes op te knappen. Jongeren van wie slechts één ouder in de waarheid is, kunnen een aanvang maken met dit goede werk door die hulp bij zich thuis te bieden. Er zijn vele manieren waarop wij oprechte christelijke liefde kunnen en moeten tonen. — Hand. 9:39; 1 Petr. 4:8-10.
4 Het is niet ongewoon dat degenen die zelf hulp nodig hebben tot de eersten behoren die op de behoeften van anderen reageren. Ja, velen hebben manieren gevonden waarop zij zichzelf kunnen helpen. Zichzelf kunnen helpen is een uitermate belangrijke factor voor een gelukkig en produktief christelijk leven. Er zijn honderden pioniers die lichamelijk ziek zijn maar die druk bezig blijven met het predikingswerk. Sommige volle-tijdwerkers zijn blind, doof of zitten in een rolstoel. Vele nieuw aangestelde pioniers zijn oudere broeders en zusters van wie sommigen ziek zijn en op zichzelf wonen. In plaats dat zij zich isoleren en zich uit zelfbeklag alleen maar met zichzelf bezighouden, zijn zij optimistisch en gaat hun belangstelling naar anderen uit. Zij zijn er intensief mee bezig de boodschap van het Koninkrijk met anderen te delen (Hand. 18:5). Dit kan ook worden gezegd van de vele vaderloze jongens die in de pioniersdienst en de zendingsdienst zijn gegaan of die op Bethel zijn komen werken. Natuurlijk verkeren velen die speciale hulp nodig hebben niet in een positie om de volle-tijddienst op zich te nemen. Niettemin onderstrepen de gegeven voorbeelden de geest die wij allen dienen te bezitten en de zegeningen die daarvan het gevolg zijn. — Mark. 10:28-30.
5 Er zijn vele dingen die een ieder van ons kan doen om gelukkig en optimistisch te blijven. Wij kunnen geregeld de bijbel, de tijdschriften en andere publikaties van het Genootschap lezen, naar de bijbelboeken op de cassettes luisteren en de waarheid ons hart laten vullen. Ook kunnen wij zieken of gedeprimeerde personen opbellen en hen aanmoedigen. Wij kunnen brieven schrijven en het initiatief nemen belangstelling voor elkaar te tonen. Bovendien kunnen wij onszelf doeleinden stellen zoals het oprichten van een bijbelstudie of de hulppioniersdienst of wij zouden ernaar kunnen streven de broeders en zusters beter te leren kennen door hen bij ons thuis uit te nodigen of hen op te zoeken. Wij kunnen zowel in onze bediening als in ons onderwijs en onze spreekbekwaamheid vorderingen maken door ons op de Theocratische Bedieningsschool te laten inschrijven. Broeders kunnen streven naar het voorrecht een dienaar te zijn (1 Tim. 3:1). Hoe meer wij ons beijveren om zowel voor anderen als voor onszelf dingen te doen, hoe gelukkiger wij zullen zijn. — Hand. 20:35.
6 Wij allen dienen ons, ongeacht onze persoonlijke behoeften, met liefde en nederigheid te bekleden. Indien wij speciale hulp nodig hebben, dienen wij ervoor op te passen al te bedeesd te zijn of toe te laten dat wij er door trots toe worden gebracht de liefdevolle hulp van onze broeders en zusters van de hand te wijzen. Als wij hulp verlenen, dienen wij een goed onderscheidingsvermogen te gebruiken en het zelfrespect of de waardigheid van anderen niet te kwetsen of aan te tasten. Niemand van ons dient zich eraan schuldig te maken dat hij misbruik maakt van de edelmoedigheid van onze broeders en zusters of van hen profiteert. Wij dienen een positieve instelling te hebben, redelijk en geestelijk gezind te zijn, en ons te verheugen in onze hoop (Fil. 4:4-9). De raad om ’onze broeders intens lief te hebben vanuit het hart’ geldt voor ALLE christenen, daar ALLEN er behoefte aan hebben liefde te ontvangen. Daarom moeten wij ALLEN het geven van liefde als ons speciale terrein van hulp beschouwen. — 1 Petr. 1:22.