OLEH RADZYMYNSKY | LEVENSVERHAAL
Tralies konden me niet van Jehovah scheiden
Ik ben in 1964 in Siberië geboren, waar mijn ouders vanuit Oekraïne naartoe waren gedeporteerd. Ik weet nog van vroeger dat mijn ouders en grootouders altijd volledig op Jehovah vertrouwden, zelfs in de gevangenis. Mijn opa kreeg een gevangenisstraf van zeven jaar vanwege zijn werk als kringopziener. Later zou ook ik een gevangenisstraf moeten uitzitten en zou mijn vertrouwen in Jehovah op de proef worden gesteld.
In 1966 verhuisden we terug naar Oekraïne. Een van mijn vroegste herinneringen is van toen ik vier was en we mijn opa in de gevangenis gingen opzoeken. Mijn moeder en ik maakten een lange reis met de trein van Kryvy Rih (Oekraïne) naar de strafkolonie in Mordovië (Rusland). We mochten mijn opa maar twee uur zien en er bleven bewakers bij, maar ik mocht wel bij hem op schoot zitten.
Op school op Jehovah vertrouwen
Met mijn broertje Mychajlo (rechts)
Terwijl ik opgroeide, werd mijn vertrouwen in Jehovah vaak op de proef gesteld. Als je als kind in Oekraïne met school begon, moest je een vijfpuntige ster met een afbeelding van de jonge Lenin op je schooluniform dragen.a Een paar jaar later moest je een rode sjaal om je nek dragen om te laten zien dat je de ideeën van Lenin steunde. Ik weigerde die politieke symbolen te dragen, omdat ik wist dat Jehovah onze volledige toewijding verdient.
Mijn ouders legden kwesties als politieke neutraliteit geduldig aan me uit en hielpen me erover te redeneren en me de waarheid zo eigen te maken. Ze moedigden me ook aan om hard te werken op school, wat Jehovah zou eren.
Op een dag kwam een medewerker van het tijdschrift Naoeka i religia (Wetenschap en religie) naar onze school. Dat landelijke tijdschrift verspreidde atheïstische propaganda. Ik moest van mijn leerkrachten op de eerste rij zitten terwijl de man een lezing hield met als doel te bewijzen dat God niet bestaat.
Na de lezing brachten ze me naar hem toe en vroegen hem om met mij te praten. Hij vroeg me welk geloof ik had, en ik zei meteen: ‘Ik ben een van Jehovah’s Getuigen.’ Hij had niks te zeggen en bedankte me alleen maar dat ik zo aandachtig naar hem had geluisterd, tot grote frustratie van mijn leerkrachten!
Als gezin op Jehovah vertrouwen
Ons hele gezin vertrouwde op Jehovah’s hulp om bij ons thuis Bijbelse publicaties te kunnen drukken en ze daarna naar andere gemeenten te brengen. Bovendien diende mijn vader als kringopziener en bezocht hij gemeenten en groepen in het midden van Oekraïne.
Op een middag in februari 1978 (twee dagen voordat mijn jongste broer, Pavlik, werd geboren) kwam ik van school thuis en zag ik dat heel ons huis overhoop was gehaald. De politie had ons huis doorzocht en al onze lectuur in beslag genomen.
De dag na de huiszoeking werden mijn jongere broer Mychajlo en ik de hele tijd aangestaard door onze leerkrachten, omdat ze dachten dat onze ouders Amerikaanse spionnen waren. Dat was erg komisch. Na een tijdje hadden veel leerkrachten wel door dat ze verkeerd zaten. Sommige van mijn klasgenoten werden uiteindelijk ook Getuigen.
In 1981 werd ons huis weer doorzocht. Ik was nog geen 18, maar toch moest ik me samen met mijn vader en mijn opa bij het Openbaar Ministerie melden. De hoofdaanklager probeerde me te intimideren door met gevangenisstraf te dreigen. Tegelijkertijd beloofde een man in burgerkleding me een rooskleurige toekomst als ik meewerkte. De een bood me ‘azijn’, de ander ‘stroop’. Om me te overtuigen, herinnerden ze me aan de keren dat mijn vader, opa en ooms in de gevangenis hadden gezeten. De politie wist niet dat dit me er alleen maar van overtuigde dat ik met Jehovah’s hulp ook de gevangenis kon doorstaan (Filippenzen 4:13).
Van links naar rechts: Mijn vader, ik, Pavlik, mijn moeder en Mychajlo, kort voor mijn arrestatie
In de gevangenis op Jehovah vertrouwen
De dag nadat ik 18 was geworden, kreeg ik een oproep voor het leger. Ik weigerde, dus werd ik in voorarrest geplaatst. Dat betekende dat ik in een enorme cel met ongeveer 85 mannen kwam te zitten, die om en om moesten slapen omdat er maar 34 bedden waren. We mochten maar één keer in de week douchen.
Toen ik de cel binnenstapte, knalde de deur achter me dicht en waren alle ogen op mij gericht. Een groepje mannen vroeg meteen waarvoor ik in de gevangenis was beland. Ik was nerveus, maar ik dacht aan het verslag van Daniël, die in een leeuwenkuil belandde maar er ongeschonden weer uit kwam. Dat verslag hielp me volledig op Jehovah te vertrouwen en kalm te blijven (Jesaja 30:15; Daniël 6:21, 22).
Na het avondeten begon een van de gevangenen me van alles te vragen over mijn geloof. Langzaamaan werd het steeds stiller in de cel; meer en meer gevangenen luisterden naar ons gesprek. Zo’n vier à vijf uur lang kon ik praten over wat ik geloofde. Ik was zo dankbaar voor Jehovah’s hulp!
Voordat mijn rechtszaak begon, smeekte ik Jehovah me de wijsheid en moed te geven om mijn geloofsovertuiging te verdedigen. De aanklager had zijn zaak gebaseerd op de aanname dat geloof in God gewoon een excuus is om niet in militaire dienst te hoeven. Ik probeerde de rechter ervan te overtuigen dat als ik in het leger zou gaan, ik de machtigste Persoon in het universum zou kwetsen. Toch werd ik in 1982 veroordeeld tot twee jaar in een strafkolonie.
Wat de omstandigheden iets verzachtte, was dat er nog vijf andere Getuigen in de kolonie zaten. We konden elkaar vaak maar kort spreken, soms maar een paar minuten, maar we bespraken altijd een Bijbeltekst. Geen van ons had een bijbel, maar familie en vrienden haalden vaak een Bijbeltekst aan in hun brieven. En soms kwamen we er zelfs een tegen in een wereldse publicatie.
Tijdens een medisch noodgeval op Jehovah vertrouwen
In 1983 was ik aan het werk in de gevangeniswerkplaats toen een kraan per ongeluk een stapel metalen platen liet vallen die ongeveer twee ton woog. De platen raakten me van achteren, waardoor ik op de grond viel en mijn linkerbeen verbrijzelde.
Ik vroeg Jehovah om kracht om de hevige pijn te kunnen verdragen. De verpleegkundige in de gevangenis adviseerde me om even flink te schelden om de pijn te verlichten, maar in plaats daarvan zong ik Koninkrijksliederen.
Er waren een vrachtwagen, een motorboot en een ambulance nodig om me naar het ziekenhuis te brengen. De reis duurde zes uur, waarbij ik veel bloed verloor. Ik wist zeker dat ik geopereerd moest worden, dus bad ik dat de artsen zouden weten wat te doen en dat ze mijn Bijbelse standpunt over bloedtransfusie zouden respecteren. Toen ik mijn geloof aan de arts uitlegde, wilde hij niet luisteren, maar ik smeekte hem mijn beslissing te respecteren. Ik zei dat ik bereid was de consequenties van een bloedvrije behandeling te aanvaarden. Uiteindelijk ging hij akkoord met een bloedvrije operatie. Wat een opluchting! Maar een deel van mijn linkerbeen moest worden geamputeerd.
Na de operatie was ik erg zwak. Ik heb een aantal weken op de rand van de dood gebalanceerd. Op een middag liet een verpleegkundige me weten dat ik om sneller te herstellen speciale voeding zou krijgen, voedzamer dan wat ik in de gevangenis zou hebben gekregen. Dat voedsel zouden ze bewaren in een koelkast bij mij in de buurt. Elke dag mocht ik een lepel honing, een vers ei en een klontje boter hebben. Mijn ouders hadden geregeld dat ik die producten zou krijgen toen ze hoorden dat ik een ongeluk had gehad. Maar degene die verantwoordelijk was voor het in ontvangst nemen van de leveringen, nam de producten maar één keer aan.
Jehovah’s hand is niet te kort (Jesaja 59:1). Na het verschonen van mijn verband deelden de verpleegkundigen het eten dat ze voor zichzelf hadden meegebracht met me. Ook vulden ze het speciale voedsel in de koelkast aan. Dat deed me denken aan het verslag in de Bijbel over de weduwe met de kruik met olie die niet leeg raakte (1 Koningen 17:14-16).
Geleidelijk herstelde ik. De 107 brieven die ik van mijn familie en vrienden kreeg, deden me heel erg goed, en ik heb elke brief beantwoord. Ik ontving zelfs een pakketje van broeders in een andere strafkolonie!
Na twee lange maanden kon ik eindelijk weer douchen. En ik zag ernaar uit terug te mogen naar de strafkolonie zodat ik weer met de broeders daar kon omgaan.
Toen een van de artsen bezig was met het papierwerk voor mijn ontslag uit het ziekenhuis, riep hij me bij zich op kantoor en begon hij allerlei vragen te stellen over mijn geloof. Aan het eind van ons gesprek zei hij dat hij hoopte dat ik sterk genoeg zou zijn om bij mijn standpunt te blijven. Ik had nooit verwacht dat van iemand in een legeruniform te horen!
In april 1984 was er een hoorzitting voor een eventuele vervroegde vrijlating. Ze vroegen of ik bereid was in het leger te gaan. Ik zei dat die vraag, aangezien ik met krukken liep en maar één been had, zinloos was. Later vroegen ze: ‘Wat zou u doen als u twee benen had?’ Ik zei dat ik zou weigeren en dat ik vastbesloten was om trouw te blijven aan mijn God. Ze zeiden dat ze ervoor zouden zorgen dat ik mijn volledige straf zou uitzitten. Maar twee maanden en 12 dagen vóór mijn geplande vrijlating mocht ik de gevangenis verlaten.
Met Mychajlo (rechts) na mijn vrijlating uit de strafkolonie
Na de gevangenis op Jehovah vertrouwen
Een jaar na mijn vrijlating kreeg ik een kunstbeen. Het duurt elke ochtend een uur om de prothese aan te brengen. Vooral in de winter is het dragen van een prothese vervelend en krijg ik de stomp van mijn been vanwege de beperkte bloedsomloop maar moeilijk warm. Ik heb sinds mijn 19de al niet meer gerend, maar ik droom ervan dat in de nieuwe wereld weer te kunnen (Jesaja 35:6).
Onze trouwdag
Ik kon maar moeilijk werk vinden, want de meeste werkgevers wilden geen werknemer met een beperking. Toch heb ik, ondanks mijn prothese, nooit een zittende baan gehad. Ik heb een tijdje als monteur gewerkt waarbij ik verschillende voertuigen repareerde, en later ging ik in de bouw werken.
In 1986 trouwde ik met een lieve zuster, Svitlana. Net als bij mij waren Svitlana’s grootouders en ouders ook al in de waarheid. Ze heeft vaak gezegd dat ze erg blij is dat we aan het begin van onze verkering hebben afgesproken dat Jehovah altijd op de eerste plaats zou komen in ons huwelijk.
Onze dochter Olja en onze zoon Volodja hielpen me met klusjes in het oude huis waarin we woonden en leerden zo bouwvaardigheden. Toen ze ouder werden, vonden ze het dan ook leuk om mee te helpen bij de bouw van Koninkrijkszalen. Ook gingen ze pionieren. Olja dient nu als bouwdienaar en Volodja is ouderling.
Onze schoonzoon Oleg, onze dochter Olja, Svitlana, ik, onze schoondochter Anna en onze zoon Volodja
Svitlana is altijd een geweldige steun voor me geweest, en dat maakte het makkelijker voor me om mijn taken in de gemeente te behartigen. In de jaren 90 hadden veel gemeenten in Oekraïne meer dan 200 verkondigers en maar een of twee ouderlingen. En een keer per maand was ik een weekend bezig om lectuur naar de gemeenten in het midden van Oekraïne te brengen.
In recente jaren op Jehovah vertrouwen
In 2022 besloten Svitlana en ik Kryvy Rih te verlaten. We dienen nu in een gemeente in Oostenrijk.
Al vroeg in mijn leven leerde ik veel van het voorbeeld van mijn familieleden die Getuigen waren. Ze waren tevreden ondanks moeilijkheden. Door de Bijbel leren we onze Schepper beter kennen en kunnen we een hechte vriendschap met hem ontwikkelen (Jakobus 4:8). Die vriendschap geeft het leven zin. Het maakt me blij dat ik, ondanks de problemen die ik in mijn leven heb meegemaakt, Jehovah de eer heb kunnen geven die hij verdient.
Met Svitlana in Oostenrijk
a Vladimir Lenin was de oprichter van de Russische Communistische Partij en de eerste leider van de Sovjet-Unie.