11 ‘Koning Manasse van Juda heeft al die afschuwelijke dingen gedaan. Hij heeft meer kwaad gedaan dan alle Amorieten+ vóór hem,+ en hij heeft Juda met zijn walgelijke afgodsbeelden* tot zonde aangezet.
11 „Omdat Mana̱sse,+ de koning van Ju̱da, deze verfoeilijkheden+ heeft gedaan, heeft hij goddelozer gehandeld dan al wat de Amorieten+ gedaan hebben die er vóór hem geweest zijn, en hij heeft voorts zelfs Ju̱da met zijn drekgoden doen zondigen.+