De gebeurtenissen staan zo mogelijk in chronologische volgorde
Elk evangelie heeft een kaart met een andere reeks gebeurtenissen
1. Bij Bethanië aan de overkant van de Jordaan noemt Johannes Jezus ‘het Lam van God’ (Jo 1:29)
2. In Kana in Galilea doet Jezus zijn eerste wonder (Jo 2:3, 7-9, 11)
3. Jezus reinigt de tempel voor de eerste keer (Jo 2:13-15)
4. Jezus gaat naar het platteland van Judea; zijn discipelen dopen; Johannes doopt in Enon (Jo 3:22, 23)
5. Bij de Jakobsput in Sichar praat Jezus met een Samaritaanse vrouw (Jo 4:4-7, 14, 19, 20)
6. Jezus geneest de zoon van een hofbeambte op afstand, zijn tweede wonder in Kana in Galilea (Jo 4:46, 47, 50-54)
7. Jezus geneest een zieke man bij het bassin Bethzatha in Jeruzalem (Jo 5:2-5, 8, 9)
8. Aan de noordoostelijke kant van het Meer van Galilea geeft Jezus door een wonder zo’n 5000 mannen te eten, waarna de mensen hem koning willen maken (Mt 14:19-21; Jo 6:10, 14, 15)
9. In een synagoge in Kapernaüm zegt Jezus dat hij ‘het brood van het leven’ is; velen nemen daar aanstoot aan (Jo 6:48, 54, 59, 66)
10. Bij het bassin van Siloam geneest Jezus een blindgeboren man (Jo 9:1-3, 6, 7)
11. In de zuilengang van Salomo in de tempel proberen de Joden Jezus te stenigen (Jo 10:22, 23, 31)
12. Als de Joden Jezus proberen te grijpen, gaat hij naar de plaats waar Johannes eerst had gedoopt; velen aan de overkant van de Jordaan gaan in Jezus geloven (Jo 10:39-42)
13. Jezus wekt Lazarus op in Bethanië (Jo 11:38, 39, 43, 44)
14. Als de Joden in Jeruzalem plannen smeden om Jezus te doden, gaat hij naar Efraïm, een stad in het gebied dicht bij de woestijn (Jo 11:53, 54)
15. Vanaf Bethfagé rijdt Jezus op een ezel in triomf Jeruzalem binnen (Mt 21:1, 7-10; Mr 11:1, 7-11; Lu 19:29, 30, 35, 37, 38; Jo 12:12-15)
16. Jezus gaat met zijn discipelen naar de overkant van het Kidrondal, naar Gethsemané (Mt 26:30; Mr 14:26; Lu 22:39; Jo 18:1)
17. Judas verraadt Jezus in de hof van Gethsemané en Jezus wordt opgepakt (Mt 26:47-50; Mr 14:43-46; Lu 22:47, 48, 54; Jo 18:2, 3, 12)
18. Jezus wordt gegeseld en bespot in het paleis van de gouverneur (Mt 27:26-29; Mr 15:15-20; Jo 19:1-3)
19. Jezus wordt op Golgotha aan een paal gehangen (Mt 27:33-36; Mr 15:22-25; Lu 23:33; Jo 19:17, 18)
20. In de tuin bij het graf verschijnt Jezus na zijn opstanding aan Maria Magdalena (Mt 28:1, 5, 6, 8, 9; Jo 20:11, 12, 15-17)
21. Bij het Meer van Galilea verschijnt Jezus aan zijn discipelen; Petrus bevestigt dat hij aan Jezus gehecht is (Jo 21:12-15)