De scheppingsdagen van Gods standpunt uit bezien
GODS standpunt! Hoe verheven is dat vergeleken bij het standpunt van de mens! God is oneindig, zonder beperkingen. Wij zijn eindig en zeer beperkt. Terecht zegt Jehovah God: „Zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen, en mijn gedachten dan uw gedachten.” — Jes. 55:9.
Geen wonder dat de psalmist David vroeg: „Wanneer ik uw hemel zie, het werk van uw vingers, de maan en de sterren die gij hebt bereid, wat is dan de sterfelijke mens, dat gij aan hem denkt, en de zoon van de aardse mens, dat gij voor hem zorgt?” De profeet Jesaja riep terecht uit: „Zie! De natiën zijn als een druppel uit een emmer; en als het stoflaagje op de weegschaal zijn ze geacht. Zie! De eilanden heft hij op als louter fijn stof.” — Ps. 8:3, 4; Jes. 40:15.
Ondoorgrondelijk als de grootheid van Jehovah God is, zo is ook zijn bestaan ondoorgrondelijk. Hij heeft altijd bestaan. Als „de Koning der eeuwigheid” is hij „van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd” God. Niet zonder goede redenen beschrijft de profeet Daniël Jehovah God als „de Oude van dagen”. — 1 Tim. 1:17; Ps. 90:2; Dan. 7:9.
„DAG” IN DE SCHRIFT
Het is duidelijk dat deze altijd levende Schepper, Jehovah God, de tijd anders beziet dan wij stervelingen, met onze levensduur van zeventig of tachtig jaar. Beschouwt een klein kind tijd niet anders dan iemand die al ver in jaren gevorderd is? Voor een kind kunnen twaalf maanden heel lang lijken, maar voor een persoon op leeftijd schijnen de jaren gewoon voorbij te vliegen. Hoe anders moet de „Oude van dagen” de tijd dus bezien dan wij stervelingen! Het is duidelijk dat wij, als Jehovah in zijn Woord over een „dag” of „dagen” spreekt, niet de conclusie dienen te trekken dat hij altijd dagen van vierentwintig uur bedoelt. Soms doelt hij er misschien wel op, maar soms ook niet.
Zo bemerken wij dat het Hebreeuwse woord voor „dag”, joom, in de bijbel op verschillende manieren wordt gebruikt. Alleen al in het scheppingsverslag wordt het woord „dag” gebruikt om drie verschillende tijdsperiodes te beschrijven. „Dag” wordt gebruikt om de daglichtperiode aan te duiden, zoals wanneer wij lezen: „God noemde het licht voortaan Dag, maar de duisternis noemde hij Nacht.” Het wordt gebruikt om zowel dag als nacht aan te duiden, zoals wanneer wij lezen: „Het werd avond en het werd morgen: een eerste dag.” En „dag” wordt ook gebruikt om de gehele tijdsperiode aan te duiden die bij de schepping van hemel en aarde was betrokken: „Dit is een geschiedenis van de hemel en de aarde ten tijde dat ze werden geschapen, op de dag waarop Jehovah God aarde en hemel maakte.” — Gen. 1:5; 2:4.
Bovendien heeft Jehovah herhaaldelijk een dag gebruikt om hiermee een jaar voor te stellen. Dit deed hij in verband met de Israëlieten in de wildernis en zijn profeet Ezechiël. Zijn Woord zegt: „Een dag voor een jaar, een dag voor een jaar, zult gij . . . de verantwoordelijkheid voor uw dwalingen dragen.” „Een dag voor een jaar, een dag voor een jaar, dít heb ik u gegeven” (Num. 14:34; Ezech. 4:6). Hetzelfde geldt voor Daniëls profetie waarin de komst van de Messías aan het eind van negenenzestig „weken” werd voorzegd. De Messías kwam, niet aan het einde van negenenzestig letterlijke weken, of 483 dagen, maar aan het einde van 483 jaar. (Zie De Wachttoren, 1966, blz. 599.)
Niet slechts één jaar, maar zelfs duizend jaren worden in Gods Woord soms als één dag voorgesteld. Zoals de profeet Mozes mijmerde: „Want duizend jaren zijn in uw ogen slechts als de dag van gisteren wanneer die voorbijgegaan is, en als een wake in de nacht.” De apostel Petrus bracht dit nog krachtiger onder woorden: „Laat dit ene feit . . . niet aan uw aandacht ontgaan, geliefden, dat bij Jehovah één dag [Grieks: hèmera] als duizend jaren is en duizend jaren als één dag.” — Ps. 90:4; 2 Petr. 3:8.
Ja, in de christelijke Griekse Geschriften wordt het woord „dag” ook gebruikt om andere tijdsperiodes aan te duiden, niet slechts periodes van vierentwintig uur. Jezus zei bijvoorbeeld bij een zekere gelegenheid: „Abraham, uw vader, verheugde zich ten zeerste wegens het vooruitzicht mijn dag te zien, en hij heeft hem gezien en zich verheugd.” Ook lezen wij dat zijn volgelingen uitdrukkingen hebben gebruikt als „Christus’ dag”, „Jehovah’s dag” en „de grote dag van God de Almachtige”. Het is duidelijk dat deze periodes geen van alle opgevat dienen te worden als periodes van slechts vierentwintig uur (Joh. 8:56; Fil. 2:16; 1 Thess. 5:2; Openb. 16:14). Het voorgaande maakt duidelijk dat een „dag” van Gods standpunt uit bezien niet noodzakelijkerwijs tot een periode van vierentwintig uur beperkt hoeft te zijn.
VIERENTWINTIG UUR LANG?
Velen in de christenheid, vooral de zogenaamde fundamentalisten, beweren echter met klem dat de scheppingsdagen die in hoofdstuk één van Genesis worden genoemd, slechts vierentwintig uur lang waren. Aangezien Jehovah God, de Schepper, zowel alwijs als almachtig is, zou hij er vanzelfsprekend toe in staat zijn geweest alle dingen die in het scheppingsverslag worden genoemd in zes dagen van vierentwintig uur te scheppen. Het bewijsmateriaal dat door onderzoek van de gesteenten van de aarde en de telescopen van de astronomen aan het licht is gekomen, schijnt hier echter niet op te wijzen.
A Religious Encyclopædia door Schaff zegt over deze scheppingsdagen: „De dagen van de schepping waren scheppingsdagen, fases in het proces, maar geen dagen van vierentwintig uur.” Evenzo zegt Delitzsch in zijn New Commentary on Genesis: „Er worden dagen van God bedoeld, en voor Hem zijn duizend jaren slechts als een dag wanneer die is voorbijgegaan, Ps. 90:4 . . . De scheppingsdagen zijn, volgens de betekenis van de Heilige Schrift zelf, geen dagen van vierentwintig uur, maar aeonen . . . Deze aardse en menselijke tijdmeting kan namelijk niet van toepassing worden gebracht op de eerste drie dagen.”
Sommigen bekommeren zich niet eens ernstig om de lengte van de scheppingsdagen. Typerend voor zulke personen zijn de uitgevers van Servire’s Algemene Bijbelse Encyclopaedie, die zeggen: „Het heeft geen zin en is ook niet nodig om te trachten de scheppingsverhalen van Genesis te verzoenen met de moderne natuurwetenschap.” En in The Interpreter’s Dictionary of the Bible (1962) wordt het scheppingsverslag mythologisch genoemd.
Jezus Christus beschouwde het Genesisverslag echter als werkelijk gebeurd, want hij haalde dat verslag als gezaghebbend aan toen hij zei: „Hebt gij niet gelezen dat hij die hen van het begin af heeft geschapen, hen als man en als vrouw heeft gemaakt en gezegd heeft: ’Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen één vlees zijn’?” De apostel Paulus was dezelfde gedachte toegedaan, want hij zei dat God „uit één mens elke natie van mensen gemaakt” heeft en dat „Adam . . . het eerst [werd] gevormd, daarna Eva”. Het is dus in ons belang, en helemaal niet nutteloos, om ons bezig te houden met de vraag hoe lang de scheppingsdagen eigenlijk precies hebben geduurd. — Matth. 19:4, 5; Hand. 17:26; 1 Tim. 2:13.
Alvorens evenwel de lengte van deze scheppingsdagen te beschouwen, schijnt het goed te zijn een algemeen misverstand uit de weg te ruimen. Dat misverstand is, dat de aarde zelf gedurende de zes scheppings-„dagen” werd geschapen. Het bijbelse verslag geeft te kennen dat het universum, de sterrenhemel, met inbegrip van deze planeet de aarde, vóór het begin van de eerste scheppingsdag van de aarde werd geschapen.
In Genesis 1:1, waar over de schepping van de sterrenhemel en deze planeet de aarde wordt gesproken, wordt dan ook gezegd: „In het begin schiep God de hemel en de aarde.” Wanneer dit „begin” plaatsvond, wordt niet in de bijbel gezegd. Pas later lezen wij in de bijbel wat God op de eerste „dag” schiep. De zes scheppings-„dagen” hebben derhalve betrekking op de scheppingsdagen van God bij het voor menselijke bewoning gereedmaken van de reeds bestaande aarde, en niet op de schepping van de aarde zelf. Er staat dus niets in het Genesisverslag dat in strijd is met de wetenschappelijke conclusies van hedendaagse geleerden dat het stoffelijke universum, met inbegrip van de aarde, miljarden jaren oud kan zijn.
Maar hoe dienen wij de woorden van het Vierde Gebod te begrijpen, waarin staat dat God de hemel en de aarde in zes dagen heeft geschapen? (Ex. 20:11) Het zal ons helpen als wij begrijpen dat de bijbelschrijvers, net zoals zij het woord „dag” in meer dan één betekenis hebben gebruikt, ook de woorden „hemel” en „aarde” in meer dan één betekenis gebruikten. Zo wordt de atmosfeer waarin de vogels vliegen af en toe „de hemel” genoemd (Jer. 4:25). Dit atmosferische uitspansel of deze „hemel” werd op de tweede „dag” van de scheppingsweek geschapen. Pas op de derde „dag” verscheen het droge land. Er kan dus gezegd worden dat de aarde, in de betekenis van het droge land, ook gedurende de scheppingsweek werd gemaakt, hoewel dit niet wil zeggen dat de aarde, de aardbol of planeet zelf, toen werd geschapen. — Gen. 1:6-10, 13.
LENGTE VAN DE SCHEPPINGSDAGEN
Hoe lang hebben deze scheppings-„dagen” precies geduurd? De bijbel geeft ons een sleutel met betrekking tot de lengte van de zevende dag. Aangezien deze „dagen” alle deel uitmaakten van één ’week’, is het redelijk de conclusie te trekken dat al deze „dagen” even lang waren.
Met betrekking tot de lengte van de zevende dag is het werkelijk van belang dat de bijbel niets zegt over ’een avond en een morgen’, een begin en een einde van de zevende dag, zoals in het geval van de andere zes dagen. Dit is een betekenisvolle weglating. Het verslag vermeldt eenvoudig: „Voorts zegende God de zevende dag en hij heiligde die, omdat hij daarop is blijven rusten van al zijn werk, dat God geschapen heeft om het te maken.” — Gen. 2:3.
De enige logische conclusie die wij kunnen trekken is, dat de zevende dag nog steeds voortduurt. Ondersteunt de bijbel deze conclusie? Ja, zeer zeker, want er wordt in vermeld dat Jehovah God na de schepping al duizenden jaren rust. Zo lezen wij in Psalm 95:8-11 dat Jehovah tot de Israëlieten in de wildernis zei dat zij wegens de hardheid van hun hart zijn rust niet zouden binnengaan. Hierdoor wordt aangetoond dat God vanaf de schepping van Eva tot op die tijd, ruim 2500 jaar later, had gerust van de soort van werken die in de hoofdstukken één en twee van Genesis worden beschreven.a
De psalmist David, die ongeveer 400 jaar later leefde, spreekt er in Psalm 95:8-11 over dat men in zijn tijd Gods rust kon binnengaan. En vervolgens maakt de schrijver van Hebreeën er meer dan duizend jaar na Davids tijd melding van dat Jehovah God in zijn tijd nog steeds rustte. Hij geeft christenen de raad niet als de Israëlieten in de wildernis te zijn, die in gebreke bleven Gods rust binnen te gaan, maar „hun uiterste best [te] doen die rust [Jehovah’s rust] in te gaan”. Hij zegt in dit verband dat er „een sabbatsrust [overblijft] voor het volk van God”. En aangezien de woorden van de apostel Paulus van toepassing zijn op christenen in deze tijd, kan de conclusie getrokken worden dat Jehovah God nu al bijna zesduizend jaar van zijn sabbat of rust van de materiële schepping geniet. — Hebr. 4:9, 11.
Dit komt neer op 6000 jaar. Is dat de lengte van de zevende dag? Neen, want wij lezen: „Voorts zegende God de zevende dag en hij heiligde die.” Deze dag zal uiteindelijk „zeer goed” zijn, en dat is niet het geval met de huidige wereldtoestanden; de „dag” moet dus nog voortduren. In werkelijkheid zijn deze zesduizend jaar als het ware een werkweek van de mens geweest waarin hij in het zweet van zijn aangezicht heeft gezwoegd. Hij zal echter rust krijgen gedurende de komende duizendjarige regering van Christus, welke volgens de bijbelse chronologie en de vervulling van bijbelse profetieën zeer binnenkort zal beginnen. — Gen. 2:3.
De zevende duizendjarige periode van de zevende „dag” zal dus zelf een sabbat zijn. Gedurende deze periode zullen Satan en zijn demonen gebonden zijn. Christus en zijn gezalfde volgelingen zullen als koningen en priesters regeren. Met welk resultaat? Dat al Gods vijanden onder Christus’ voeten worden gesteld. Door middel van deze sabbat zal de zevende dag werkelijk heilig zijn, want hij zal tot gevolg hebben dat er rechtvaardigheid bloeit. — 1 Kor. 15:24-28; Openb. 20:1-6; Psalm 72.
Wij bemerken dus dat de zevende „dag” van de scheppingsweek zevenduizend jaar lang is. Op grond van de lengte van de zevende „dag” is het derhalve redelijk de conclusie te trekken dat de andere zes „dagen” elk ook 7000 jaar lang zijn geweest. Deze tijdsduur zou ruimschoots voldoende zijn om alles wat er volgens de bijbel in elk van de zes scheppingsdagen heeft plaatsgevonden, te laten gebeuren.
EEN GEBEURTENISVOLLE ’WEEK’
Gedurende de eerste „dag” verscheen er dus geleidelijk aan licht op de „waterdiepte” die de aarde omgaf. Gedurende de tweede 7000-jarige „dag” werd tussen twee waterlagen de atmosfeer gevormd. Op de derde „dag” verscheen geleidelijk aan het droge land, terwijl Jehovah God allerlei plantengroei — grassen, struiken en bomen — schiep.
Op de vierde „dag” werden de hemellichten, de zon, de maan en de sterren, voor het eerst vanaf het aardoppervlak zichtbaar, waardoor de aarde gereedgemaakt werd voor het verschijnen — op de vijfde „dag” — van waterdieren en vliegende schepselen. Op de zesde „dag” schiep God landdieren en, tegen het einde ervan, de mens.
Zoals wij hebben gezien, bestaan er goede redenen voor te geloven dat de scheppingsdagen elk 7000 jaar lang zijn geweest. Het feit nu dat wij aan het einde van zesduizend jaar van de zevende „dag” leven, is van het grootste belang voor ons. Toen Jezus Christus op aarde was, verrichtte hij veel van zijn wonderbare genezingen op de sabbatdag. Degenen die hier beledigd over waren, wees hij erop dat hij „Heer van de sabbat” was. Aldus wees hij vooruit naar de sabbat van duizend jaar, gedurende welke hij de mensheid tot volmaaktheid van lichaam en geest zal terugbrengen. Hij zal voor de gehele mensheid doen wat hij destijds voor zijn volk Israël heeft gedaan. Dit zal zelfs het opwekken van de doden omvatten, want „allen die in de herinneringsgraven zijn, [zullen] zijn stem . . . horen en te voorschijn . . . komen”. — Matth. 12:8; Joh. 5:28, 29.
Onze opvatting over de scheppingsdagen, zoals ze vanuit Gods standpunt worden bezien, blijkt dus niet alleen schriftuurlijk en redelijk te zijn en in harmonie met de feiten die wetenschapsmensen hebben kunnen voortbrengen, maar schenkt ons ook de hoop spoedig Christus’ sabbat van Gods rustdag te mogen binnengaan, een dag waarin de mensheid weer gezondheid, leven en geluk zal ontvangen. Gods wegen en gedachten zijn waarlijk oneindig veel hoger dan de gedachten en wegen van de mens. — Openb. 21:3, 4.
[Voetnoten]
a Volgens Genesis 5:3-29 en 7:6 waren er vanaf de schepping van Adam tot de Vloed 1656 jaar verlopen. Genesis 11:10–12:4 toont aan dat er vanaf de Vloed tot aan Gods verbond met Abraham 427 jaar verliepen. En Galáten 3:17 toont aan dat er vanaf die tijd totdat de Wet werd gegeven, 430 jaren verliepen, hetgeen neerkomt op een totaal van 2500 jaar. Zie „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, de bladzijden 284, 285.