Jehovah — Een ontzag inboezemende en toch liefdevolle God
ONGETWIJFELD belijdt u, evenals de meeste andere mensen, in God te geloven. Wat betekent God echter voor u? Welke eigenschappen of kenmerken bezit hij? Hoe zou u hem beschrijven?
In de allereerste plaats is het goed zich er bewust van te zijn dat God een naam heeft — niet een naam die mensen hem hebben geschonken, maar een naam die hij zichzelf heeft gegeven. Misschien bent u die naam, Jehovah, wel in de een of andere vertaling van de bijbel tegengekomen. — Gen. 2:4, kanttekening in de Pieter-Keuruitgave van de Statenvertaling; Psalm 83:19 (18), Van der Palm-vertaling.
Als u over deze kwestie hebt nagedacht, zult u waarschijnlijk tot de conclusie zijn gekomen dat God altijd heeft bestaan en dat hij voor de gehele schepping verantwoordelijk is. U hebt het ongetwijfeld logischer gevonden dit te geloven dan de bewering dat het universum uit zichzelf is ontstaan en zonder enige leidende intelligentie de wonderbaarlijke resultaten heeft voortgebracht die u overal om u heen ziet. Daarom kunt u het terecht eens zijn met de woorden van lof waarmee hemelse schepselen God toejuichen: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” — Openb. 4:11.
U accepteert ongetwijfeld de gedachte van oneindigheid — dat iets onbegrensd, zonder begin of einde, kan zijn. U beseft bijvoorbeeld dat tijd oneindig is en dat, voor zover de mens dit kan vaststellen, ruimte geen begin of einde heeft. Zo kunt u dus het feit accepteren dat Jehovah God de „Koning der eeuwigheid” is en dat hij, zoals de bijbel zegt, geen begin heeft en geen eind zal hebben. — 1 Tim. 1:17; Ps. 90:2; Openb. 10:6.
ONTZAG INBOEZEMEND, LUISTERRIJK
Maar hoe ziet God eruit? Hoe zult u hem beschrijven?
Aangezien Jehovah een Geest is en derhalve niet door mensen gezien kan worden, kan elke beschrijving van zijn uiterlijk zijn onvergelijkelijke heerlijkheid slechts bij benadering aangeven (Joh. 4:24). Jehovah zegt: „Met wie kunt gij mij vergelijken, zodat ik zijns gelijke zou worden gemaakt? . . . Heft uw ogen naar omhoog en ziet. Wie heeft deze dingen geschapen? Het is Degene die het heerleger daarvan zelfs naar het getal uitleidt, ze alle zelfs bij name roept.” — Jes. 40:25, 26.
Hierdoor wordt de nadruk gelegd op de grootsheid en onvergelijkelijke heerlijkheid van de Schepper van dit wonderbaarlijke universum. Misschien hebt u een film gezien van een krachtige atoomontploffing, met alle ontzag inboezemende schittering en luisterrijkheid vandien. Toch brengen de miljarden sterren, of verre zonnen, die Jehovah heeft geschapen en die hij alle bij name roept zulke enorme vlammen voort dat ze in hun schittering en energie alles wat de mens kan voortbrengen volledig in de schaduw stellen. Wat moet de Schepper van deze ontelbare zonnen ontzag inboezemend en luisterrijk zijn!
Geen wonder dat Jehovah God niet volledig door ons die maar mensen zijn begrepen kan worden. Werkelijk, wanneer de Almachtige Jehovah ons in geestelijke uitdrukkingen een beschrijving van zichzelf zou geven zou dit gelijkstaan met het verschaffen van ingewikkelde algebraïsche vergelijkingen aan personen die slechts de meest elementaire kennis van wiskunde hebben. Of het zou gelijkstaan met een poging kleuren uit te leggen aan iemand die blind geboren is. — Job 37:23, 24.
Niettemin hebben enkele dienstknechten van Jehovah geïnspireerde visioenen van zijn hemelse hoven ontvangen, hoewel zij God niet werkelijk zagen (Joh. 1:18). De beschrijving die zij van zijn tegenwoordigheid verschaffen, geeft niet alleen een indruk van grote waardigheid en ontzagwekkende majesteit, maar ook van sereniteit, orde, schoonheid en aangenaamheid. In deze beschrijvingen wordt gebruik gemaakt van figuurlijke uitdrukkingen en vergelijkingen, waarbij Jehovah’s verschijning wordt vergeleken met dingen die aan mensen bekend zijn, zoals juwelen, vuur en een regenboog. Maar zulke beschrijvingen moeten vanzelfsprekend nooit letterlijk worden opgevat. — Ezech. 1:26-28; Openb. 4:1-3.
BESCHREVEN ALSOF HIJ MENSELIJKE UITERLIJKE KENMERKEN HEEFT
Zo wordt Jehovah God in de bijbel beschreven alsof hij bepaalde menselijke uiterlijke kenmerken heeft. De christelijke apostel Petrus schreef bijvoorbeeld: „De ogen van Jehovah zijn op de rechtvaardigen en zijn oren tot hun smeking; maar het aangezicht van Jehovah is tegen hen die slechte dingen doen” (1 Petr. 3:12; Ezech. 20:33; Ex. 15:6; Luk. 11:20). Zulke uitdrukkingen zijn vaak nodig om de beschrijving voor mensen begrijpelijk te maken. Ze moeten echter niet letterlijk worden opgevat, evenmin als figuurlijke verwijzingen naar God als zijnde een „zon”, „schild” of „Rots” letterlijk opgevat moeten worden. — Ps. 84:11; Deut. 32:4, 31.
„Maar staat er niet in de bijbel dat de mens naar ’Gods beeld’ werd geschapen?” zult u misschien vragen. „En wordt hierdoor niet te kennen gegeven dat God lichaamsdelen heeft die overeenkomen met die van mensen?” — Gen. 1:27.
Dat er in de bijbel wordt gezegd dat de mens naar Gods beeld werd geschapen, wil niet zeggen dat de eerste mens in fysiek opzicht overeenkomstig Jehovah’s gelijkenis werd geschapen. Er wordt veeleer bedoeld dat de mens met dezelfde hoedanigheden of eigenschappen werd geschapen die Jehovah God bezit, zoals liefde, een denkvermogen, rechtvaardigheidsgevoel, enzovoort. Dat er geen fysieke gelijkenis wordt bedoeld, wordt te kennen gegeven door Jehovah’s specifieke waarschuwing aan de natie Israël door bemiddeling van zijn woordvoerder Mozes: „Gij moet goed voor uw ziel zorgen, want gij hebt generlei gedaante gezien op de dag dat Jehovah bij de Horeb midden uit het vuur tot u sprak, opdat gij niet verderfelijk handelt en niet werkelijk een gesneden beeld voor u maakt, de gedaante van enig symbool, de afbeelding van een man of een vrouw.” — Deut. 4:15, 16.
Hierdoor wordt aangetoond dat het voor mensen onmogelijk is een beeltenis van Jehovah God te maken, aangezien geen enkel mens weet hoe hij eruitziet, dat wil zeggen, welke vorm of gelijkenis hij heeft. Wij weten wel dat God en zijn geestelijke schepselen totaal van mensen verschillen. Hun waarnemingsvermogen is bijvoorbeeld niet afhankelijk van ogen en oren, zoals dit bij mensen het geval is.
Jehovah God kan bijvoorbeeld, zonder voordeel te trekken van lichtstralen, daden zien die in absolute duisternis worden verricht (Ps. 139:1, 7-12; Hebr. 4:13). Zijn blik kan zelfs de gehele aarde omvatten (Spr. 15:3). En hij heeft geen röntgenapparatuur nodig om het groeiende embryo in de menselijke baarmoeder te zien. — Ps. 139:15, 16.
Bovendien is Jehovah’s gehoor niet afhankelijk van geluidsgolven in een atmosfeer, want hij kan gedachten „horen” die stemloos in menselijke harten worden geuit (Gen. 24:42-45; Ps. 19:14). De mens kan niet met succes het uitgestrekte stoffelijke universum meten, en evenals de stoffelijke hemelen niet de plaats van Jehovah’s woonplaats bevatten, is dit nog minder het geval met een aards huis of een aardse tempel (1 Kon. 8:27). Werkelijk, wat een grootse God aanbidden wij!
LIEFDE TEN TOON GESPREID IN SCHEPPINGSWERKEN
Hoe dankbaar kunnen wij zijn dat de ontzag inboezemende, luisterrijke Jehovah in bijzondere mate een God van liefde is! In al zijn handelingen treedt deze hoedanigheid duidelijk aan de dag.
Jehovah toonde liefde door zijn eerstgeschapen geestelijke Zoon het voorrecht te schenken te zamen met hem een aandeel te hebben aan alle verdere scheppingswerken, waarbij hij er edelmoedig voor zorgde dat dit feit bekend werd gemaakt, hetgeen eer voor zijn Zoon tot gevolg had (Gen. 1:26; Kol. 1:15-17). Hij gaf aldus niet van zwakheid blijk door bang te zijn voor de mogelijkheid van wedijver, maar gaf veeleer blijk van volledig vertrouwen niet alleen in zijn eigen rechtmatige Soevereiniteit maar ook in de loyaliteit en toewijding van zijn Zoon. En liefdevol staat Jehovah zijn geestelijke zonen relatieve vrijheid toe in de wijze waarop zij zich van hun taken kwijten, terwijl hij hun soms zelfs toestaat hun zienswijze kenbaar te maken ten aanzien van de manier waarop zij een bepaalde toewijzing zouden kunnen vervullen. — 1 Kon. 22:19-22.
Jehovah’s liefde werd verder getoond doordat hij er regelingen voor trof aardse schepselen voort te brengen. Aangezien de mens „naar Gods beeld” werd geschapen, volgt hieruit dat de vreugde die een menselijke vader aan zijn kind beleeft, vooral aan een kind dat kinderlijke liefde toont en met wijsheid handelt, de vreugde weerspiegelt die Jehovah aan zijn met verstand begiftigde schepselen beleeft die Hem liefdevol en op verstandige wijze dienen (Spr. 27:11; Matth. 3:17; 12:18). Deze vreugde ontstaat niet door stoffelijk of materieel gewin, maar doordat hij ziet dat zijn schepselen zich gewillig aan zijn rechtvaardige maatstaven houden en van onzelfzuchtigheid en edelmoedigheid blijk geven. — Ps. 147:10, 11; Hebr. 13:16.
De eerste mens Adam had er in zijn volmaaktheid stellig reden voor, eerbiedige achting en liefde voor zijn Schepper te gevoelen. Hij zou het stellig eens zijn geweest met de later uitgesproken woorden van de bijbelse psalmist: „Ik zal u [Jehovah] prijzen omdat ik op een vrees inboezemende wijze wonderbaar ben gemaakt. Uw werken zijn wonderbaar, zoals mijn ziel zeer wel weet.” — Ps. 139:14.
Adams eigen lichaam — dat buitengewoon veelzijdig was te midden van de andere aardse schepselen — en ook datgene wat hij om zich heen aantrof, verschafte hem een goede reden Jehovah te loven. Elke nieuwe vogel en vis, elk nieuw viervoetig dier, elke verschillende plant, bloem en boom, elk veld en bos en elke heuvel, vallei en rivier die de mens zag, zou hem doordringen van de diepte en breedte van de wijsheid van zijn Vader en van Jehovah’s kleurrijke persoonlijkheid, zoals deze in de grootse verscheidenheid van zijn scheppingswerken wordt weerspiegeld. Alle zintuigen van de mens — het gezicht, het gehoor, de smaak, de reuk en het gevoel — zouden zijn ontvankelijke geest doordringen van het feit dat de Schepper uitermate edelmoedig en attent is.
Het belangrijkste is wel dat Jehovah God in ’s mensen geestelijke behoeften voorzag. Hij openbaarde zichzelf aan zijn menselijke zoon Adam en sprak met hem, terwijl hij hem goddelijke diensttoewijzingen gaf die hij als een belangrijk onderdeel van zijn aanbidding gehoorzaam zou moeten volbrengen (Gen. 1:27-30; 2:15-17). Zelfs toen het eerste mensenpaar tegen Zijn wet in opstand kwam, hield Jehovah er niet mee op liefde ten toon te spreiden.
Barmhartig trof God voorzieningen voor Adams nakomelingen om de verloren gegane menselijke volmaaktheid en het vooruitzicht op eeuwig leven te herwinnen. De bijbel verklaart: „God heeft de wereld [van de mensheid] zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Joh. 3:16). Bent u Jehovah niet dankbaar dat hij deze liefdevolle voorziening heeft getroffen?
GODS NORMEN OF MAATSTAVEN EEN BEWIJS VAN LIEFDE
Wij kunnen Jehovah ook dankbaar zijn voor de stabiliteit die hij in zijn scheppingswerken heeft vastgelegd. De geregelde cyclus van dag en nacht, de gestadige neerwaartse gang van de rivieren ten gevolge van de zwaartekracht, en talloze andere dingen, vormen er een bewijs van dat de Schepper van de aarde geen God van verwarring, maar een God van orde is (1 Kor. 14:33). De mens heeft hier beslist nut van bij het vervullen van zijn werkzaamheden. Hij wordt hierdoor in staat gesteld met vertrouwen plannen te maken en te werken, zonder door angstige onzekerheden gekweld te worden. Hoe liefdevol en attent van Jehovah om zo’n normalisatie in wetten en scheppingswerken te verschaffen!
In The Encyclopædia Britannica wordt het volgende interessante commentaar gegeven op deze normen of maatstaven:
„’s Mensen prestaties [in het vaststellen van normen] . . . verbleken in betekenis wanneer ze worden vergeleken met de normen in de natuur. De constellaties, de banen van de planeten, de onveranderlijke normale eigenschappen op het gebied van geleiding, buigbaarheid, elasticiteit, hardheid, doordringbaarheid, refractie en viscositeit in de grondstoffen van de natuur, de banen van elektronen in het atoom of de celstructuur zijn enkele voorbeelden van de verbazingwekkende normalisatie in de natuur.”
En de belangrijkheid van zulk een normalisatie aantonend, vervolgt dit verwijswerk met te zeggen:
„Alleen door de normalisatie die in de natuur wordt aangetroffen, is het mogelijk . . . de vele soorten van planten, vissen, vogels of viervoetige dieren te herkennen en te classificeren. Binnen deze soorten lijken de exemplaren op elkaar, en wel in de kleinste details op het gebied van structuur, functie en gewoonten die aan de soort eigen zijn. Indien er in het menselijk lichaam niet zulk een normalisatie bestond, zouden artsen niet weten of iemand bepaalde organen bezat en waar hij ze moest zoeken . . . Zonder de normen van de natuur zou er zelfs geen georganiseerde maatschappij, geen onderwijs en geen medische stand zijn; deze zijn elk afhankelijk van fundamentele vergelijkbare overeenkomsten.” — Deel 21, blz. 306, 307, uitgave van 1959.
Met het oog op zulk een normalisatie in Jehovah’s wonderbaarlijke stoffelijke scheppingen, dient het ons niet vreemd toe te schijnen dat Jehovah normen of maatstaven zou vastleggen waardoor ’s mensen gedrag en zijn verhouding tot zijn Schepper zouden worden bestuurd. Vooral op de maatstaf van gehoorzaamheid aan Gods instructies wordt krachtig de nadruk gelegd. Door zulk een gehoorzaamheid aan God kunnen wij de liefde beantwoorden die Jehovah aan ons heeft getoond. Zijn Woord zegt: „Dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden.” — 1 Joh. 5:3.
Denkt u soms dat zulk een gehoorzaamheid aan God u in enig opzicht zal belemmeren en u op de een of andere manier uw geluk en levensvreugde zal ontnemen? U kunt zulke gedachten geheel en al van u afzetten, want binnen de grenzen van Jehovah’s vereisten voor zijn aardse schepselen zijn onbegrensde gelegenheden voor het vinden van genoegen. In het reeds eerder aangehaalde encyclopedische artikel over normen wordt betreffende het stoffelijke universum opgemerkt:
„Ondanks dit overweldigende bewijs van normen zal evenwel niemand de beschuldiging uiten dat de natuur monotoon is. Hoewel een smalle band van spectrale golflengten het fundament vormt, zijn de mogelijke kleurenvariaties en -combinaties die het oog van de waarnemer verrukken, vrijwel grenzeloos. Zo bereikt ook alle kunstenaarstalent op het gebied van de muziek het oor door middel van een kleine groep frequenties.”
Evenzo verschaffen Jehovah’s vereisten voor menselijke schepselen hun alle vrijheid die een rechtvaardig hart maar zou kunnen wensen. Weliswaar is het voor de mens, doordat hij onvolmaakt is en aan de ontaarde denkwijze en praktijken van deze duivelse wereld blootstaat, niet altijd gemakkelijk, aan Gods vereisten te voldoen (Ps. 51:5; 1 Joh. 5:19). Wanneer wij er echter moeite voor doen en wanneer wij binnen de veilige grenzen blijven die Jehovah ter besturing van het menselijke gedrag heeft vastgesteld, worden ware tevredenheid en voldoening en waar geluk ons deel.
Er bestaat voor ons beslist elke aansporing om deze grootse, ontzag inboezemende en toch liefdevolle God Jehovah beter te willen leren kennen. Bent u hierdoor niet verder aangemoedigd om de bijbel te bestuderen, waarin Jehovah zichzelf aan ons openbaart?