De moedige vrouw Jaël
„DE LUISTER [zal] niet aan u worden toegekend op de weg die gij gaat, want in de hand van een vrouw zal Jehovah Sisera verkopen” (Recht. 4:9). Zo sprak de profetes Debora tegen Barak, een Israëlitische rechter die de strijd aanvoerde tegen de legers van de Kanaänitische koning Jabin, een wrede onderdrukker van Israël (Recht. 4:2, 3). De vervulling van Debora’s woorden vereiste een opmerkelijke moed van de zijde van een vrouw. Waarom? Omdat de Sisera over wie Debora sprak, de bevelhebber van Jabins leger was. Als een doorgewinterde krijger was Sisera herhaaldelijk als overwinnaar uit de strijd te voorschijn gekomen en met een grote buit en veel gevangenen naar huis teruggekeerd (Recht. 5:28-30). Met het oog hierop zou het zeer onwaarschijnlijk kunnen lijken dat Sisera in de handen van een vrouw zou vallen.
De profetes Debora had echter Jehóvah’s woord gesproken, zodat de vervulling ervan niet kon uitblijven. Toch zou een aandeel aan de vervulling van de profetie een beproeving vormen voor de vrouw die dit voorrecht zou hebben. Zij zou moedig genoeg moeten zijn om het tegen een krijger te durven opnemen en zij zou er ook van doordrongen moeten zijn dat het juist was recht te laten wedervaren aan een bittere vijand van Gods volk.
De vrouw die de beproeving succesvol doorstond en de profetie vervulde, was geen Israëlitische. Zij was Jaël, de vrouw van Heber, de Keniet. Deze Kenieten waren de nakomelingen van Mozes’ zwager Hobab. Zij hadden zich in het Beloofde Land in de wildernis van Juda gevestigd, ten zuiden van Arad. In een latere tijdsperiode had Heber zich echter van de andere Kenieten afgescheiden en was hij naar het noorden getrokken. Hij sloeg zijn tent op te Kedes in Naftali, ongeveer vijf kilometer ten noordwesten van wat nu als het Hoelebekken bekendstaat. — Num. 10:29-32; Recht. 1:16; 4:11.
In de omgeving van dit Kedes in Naftali bracht Barak een leger van 10.000 man op de been om tegen Sisera te strijden, waarna Barak en zijn leger zich op de berg Tabor stationeerden. Dit bracht Sisera ertoe met zijn strijdwagens en goed uitgeruste leger naar de rivier de Kison op te trekken. Sisera had er echter geen idee van dat zijn alleszins superieure strijdkracht nutteloos zou zijn, aangezien Jehovah voor zijn volk zou strijden. Er is ongetwijfeld een tropische stortbui gekomen die de grond in modder en de Kison in een woeste bergstroom veranderde en die Sisera’s oorlogsuitrusting immobiel maakte. Als gevolg hiervan konden de Israëlieten een beslissende overwinning behalen. Wat Sisera betreft, hij vluchtte te voet in de richting van Kedes, waar de Keniet Heber zijn tenten had opgeslagen. Aangezien Heber en koning Jabin niet met elkaar in oorlog waren, hoopte Sisera daar veiligheid te zullen vinden. — Recht. 4:10-17.
Het was in die dagen voor een man ongebruikelijk de tent van een gehuwde vrouw binnen te gaan. Maar toen Jaël, de vrouw van Heber, zich bereid toonde Sisera te ontvangen, aarzelde hij niet gebruik te maken van de toevlucht die hem werd geboden. Uitgeput door alles wat hij had meegemaakt, ging hij liggen, waarna Jaël hem met een deken toedekte. Toen hij later om wat water vroeg, gaf zij hem melk te drinken. Deze melk was ongetwijfeld zuur gemaakt door deze in een ongewassen leren zak te schudden, zodat ze werd vermengd met de oude melk die zich nog aan de binnenkant van de zak bevond. Nadat Sisera de melk had opgedronken, dekte Jaël hem weer toe (Recht. 4:18, 19; 5:25). Hij gebood haar vervolgens: „Ga bij de ingang van de tent staan, en het moet geschieden dat indien er iemand komt en u werkelijk vraagt en zegt: ’Is hier een man?’ dan moet gij zeggen: ’Neen!’” — Recht. 4:20.
Door Jaëls gastvrijheid moet Sisera zich veilig gevoeld hebben, en het duurde niet lang of hij was diep in slaap. Aldus had deze militaire bevelhebber zich aan de genade van Jaël toevertrouwd. Maar zou zij zich aan zijn zijde scharen tegen Gods volk? Of zou zij degene zijn die handelend tegen Sisera zou optreden?
Jaël handelde moedig en greep de gelegenheid aan om haar lot te verbinden aan dat van de Israëlieten. Als een tentbewoonster was zij gewend tentpinnen met een hamer in de grond te slaan. Met een tentpin in de ene hand en een hamer in de andere ging Jaël derhalve stilletjes naar Sisera toe, die met zijn hoofd opzij in een vaste slaap was gevallen. Zij plaatste de tentpin op het zwakste gedeelte van zijn schedel en dreef toen met de hamer de pin in zijn hoofd. Toen Barak later verscheen, toonde Jaël hem wat zij had gedaan. Daar voor hem lag Sisera, dood, met de pin door zijn slapen. De moedige Jaël had een aandeel gehad aan de vervulling van het woord dat Jehovah door bemiddeling van Debora gesproken had. Toen de overwinning later in muziek werd herdacht, zongen Debora en Barak: „Jaël, de vrouw van Heber de Keniet, zal zeer gezegend zijn onder de vrouwen, onder de vrouwen in de tent zal zij zeer gezegend zijn.” — Recht. 4:21, 22; 5:24-27.
Ja, het was aan haar moedige handelwijze tegen een bittere vijand van Gods volk te danken dat Jaëls naam in het bijbelse verslag bewaard is gebleven. Hoewel in deze tijd niet van Gods dienstknechten die deel uitmaken van de „grote schare”, wordt verlangd dat zij aan zo’n letterlijke oorlogvoering deelnemen, moeten zij vaak een overeenkomstige moed ten toon spreiden wanneer zij zich positief aan de zijde scharen van het christelijke „Israël Gods” in hun geestelijke strijd tegen Jehovah’s vijanden (Ef. 6:11-13; Gal. 6:16). Ook thans zal vertrouwen in Jehovah en in de juistheid van het ondersteunen van wat door hem wordt goedgekeurd, zowel getrouwe vrouwen als mannen in staat stellen net zo moedig te zijn als Jaël.