Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w72 1/10 blz. 587-591
  • „De naam van Jehovah is een sterke toren”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • „De naam van Jehovah is een sterke toren”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • OP JEHOVAH’S NAAM LEREN VERTROUWEN
  • GODS WAARHEID PREDIKEN ONDANKS TEGENSTAND
  • POGINGEN VAN DE GESTAPO OM MIJ AAN HET „SPREKEN” TE KRIJGEN
  • NAAR HET CONCENTRATIEKAMP
  • VOORZIENING VOOR GEESTELIJK VOEDSEL
  • BEVRIJD VAN VERVOLGERS
  • SPECIALE VOORRECHTEN
  • „Gelukkig is de natie wier God Jehovah is”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • Samen met mijn man in het geloof blijven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • Bevrijding van totalitaire inquisitie door geloof in God
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
  • Rechtschapenheid bewaren in nazi-Duitsland
    Ontwaakt! 1985
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
w72 1/10 blz. 587-591

„De naam van Jehovah is een sterke toren”

ZOALS VERTELD DOOR HEINRICH DICKMANN

DE GESTAPO arresteerde mij in 1937 in mijn huis in Dinslaken. Zij wilden dat ik mijn christelijke broeders zou verraden door hen aan te brengen. Als ik zou „spreken”, zou ik er misschien beter afkomen; zo niet, dan had de Gestapo wel manieren om mij aan het spreken te krijgen, werd mij te verstaan gegeven. Ik verkoos niet te spreken, hoe de Gestapo mij ook zou behandelen, want ik vertrouwde op de naam van Jehovah.

Ja, ik heb de laatste veertig van de negenenzestig jaar van mijn leven ondervonden dat ’de naam van Jehovah een sterke toren is’. — Spr. 18:10.

Als jongeman vond ik in de Lutherse Kerk zekerheid noch hoop. Hoewel er in het lutherse psalmboek een gezang was, „U, Jehovah, zal ik loven”, werd Gods naam niet op de voorgrond geplaatst.

In 1931 hadden mijn vrouw en ik een gesprek van verscheidene uren met twee van Jehovah’s getuigen. Zoals zij de bijbel hanteerden, trad de naam van Jehovah wel op de voorgrond. Het resultaat van het gesprek was dat wij de bijbel serieus gingen bestuderen. Het werd ons duidelijk dat wat Jehovah’s getuigen leerden werkelijk Gods waarheid was. Wij gingen al gauw de vergaderingen van de Getuigen bezoeken. Na enkele weken verlieten wij de kerk en enige maanden later symboliseerden wij onze opdracht aan Jehovah door de doop.

Niet iedereen in onze familie was er blij om dat wij uit de kerk waren gegaan. Mijn vader, die niet eens had gehuild toen hij in de Eerste Wereldoorlog onder de wapens werd geroepen, huilde nu, maar twee van mijn vier broers, Fritz en August, aanvaardden de waarheid van de bijbel. Op de staalfabriek waar ik werkte, kon ik geregeld het Gouden Tijdperk (nu Ontwaakt!) bij enkele medearbeiders achterlaten. Dit duurde tot 1933, toen Hitler dictator werd. Hoe passend was Spreuken 18:10 als onze jaartekst voor 1933: „De naam van Jehovah is een sterke toren. Hier snelt de rechtvaardige binnen en ontvangt bescherming”!

OP JEHOVAH’S NAAM LEREN VERTROUWEN

Tijdens de opkomst van het nazi-tijdperk leerde ik telkens weer dat de naam van Jehovah in moeilijke situaties een sterke toren is. Ondanks nazi-tegenstand konden wij op grote schaal de brochure, getiteld „De crisis” verspreiden. In 1933 verbood Hitler echter alle activiteiten van Jehovah’s getuigen.

12 november 1933 was de eerste verkiezingsdag in het „Derde Rijk”. Iedereen ging ter stembus, met uitzondering van Jehovah’s christelijke getuigen. Zij werden geholpen neutraal te blijven met betrekking tot de politiek van de wereld en trouw te blijven aan Jehovah’s koninkrijk, door onze bijbeltekst van die dag — ja, het was Spreuken 18:10: „De naam van Jehovah is een sterke toren.” Hoewel de S.S. mij kwam vertellen dat ik moest stemmen, vertrouwde ik op Jehovah’s naam en zwichtte niet op het aandringen van de S.S.

De tijd verstreek en de tegenstand werd groter. Op 19 augustus 1934 werd er weer gestemd. Driemaal kreeg ik de S.S. bij mij om mij te vertellen dat ik moest stemmen, en alle drie de keren kon ik hun getuigenis geven omtrent Gods koninkrijk. Op 7 oktober zonden de Getuigen ten slotte een brief die een resolutie bevatte aan de regering. Tegelijkertijd zonden onze christelijke broeders uit andere landen 20.000 telegrammen waarin zij protesteerden tegen het feit dat Hitler de organisatie van Jehovah’s getuigen had verboden.

Op de fabriek waar ik werkte werd de toestand meer gespannen. Ik was de enige van 2000 arbeiders die geen lid van de politieke partij en het Duitse Arbeidsfront was en die niet de Hitlergroet beantwoordde.

In april 1935 ontving ik een brief van de Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiderspartij en het Duitse Arbeidsfront, waarin mij werd gevraagd mijn redenen uiteen te zetten waarom ik de Hitlergroet niet bracht, niet stemde en mij niet aansloot bij het Arbeidsfront. Ik beantwoordde deze brief door bepaalde bijbelse beginselen te vermelden en uit te leggen dat ik geen vijand van de staat, doch veeleer een christen was. Op 30 april werd ik gearresteerd.

De Gestapo ondervroeg mij urenlang en leidde mij daarna voor de rechtbank. Een van de aanklagers vertelde mij dat hij ook een christen was, waarop ik antwoordde dat een volgeling van Christus niet zou proberen zijn medechristenen gevangen te zetten. Tien dagen later werd ik plotseling vrijgelaten.

De directeur van de staalfabriek zei bij mijn terugkomst: „Dickmann, zij zeggen reeds dat ik de ontwikkeling van het vaderland saboteer omdat ik je niet heb ontslagen. Breng de Hitlergroet. Ik zal het lidmaatschap van het Arbeidsfront voor je betalen. Je bestaan staat op het spel!” Ik kon hem een goed getuigenis geven en uitleggen dat het niet alleen maar een kwestie van bestaan was maar om leven volgens bijbelse beginselen ging. Er kwam dus een bevel van het Duitse Arbeidsfront en ik werd ontslagen.

GODS WAARHEID PREDIKEN ONDANKS TEGENSTAND

Ik zette mijn prediking met de bijbel van huis tot huis voort totdat ik op 7 juli 1935 opnieuw werd gearresteerd. De volgende maand werd ik naar het concentratiekamp in Esterwegen getransporteerd, spoedig gevolgd door vier Getuigen uit mijn gemeente. Mijn broer Fritz was één van hen en stierf jaren later ten gevolge van de mishandelingen die hij in het kamp had ondergaan. Hij bewaarde echter tot de dood zijn rechtschapenheid jegens Jehovah.

Met het oog op mijn terechtzitting op 1 oktober werd ik naar het huis van bewaring in Duisburg overgebracht. Hier kon ik ongeveer een uur lang getuigenis geven. Een krant schreef erover: „Hij wilde zelfs de rechter bekeren.”

Plotseling werd ik op 1 januari 1936 blijkbaar zonder reden vrijgelaten. Aangezien ik geen middelen van bestaan had, kreeg ik voor mijn vrouw, ons achtjarig dochtertje en mijzelf steun. Op 29 maart 1936 werden er weer verkiezingen gehouden. De sprekers voor de nazi-partij verklaarden dat de Getuigen genezen waren en zouden gaan stemmen. Wat een teleurstelling voor hen! Allen onder ons die in het concentratiekamp in Esterwegen hadden gezeten, kwamen met onze gezinnen ’s morgens vroeg in het bos bij elkaar. Wij werden door dit heerlijke samenzijn de hele dag geestelijk gesterkt om te volharden.

Wij bleven ondergronds prediken en in december 1936 verspreidden wij een belangrijke resolutie. Ik had het voorrecht mijn christelijke broeders in andere gemeenten te vragen of zij een aandeel aan het werk wilden hebben. Toen werden de gebieden uitgedeeld.

POGINGEN VAN DE GESTAPO OM MIJ AAN HET „SPREKEN” TE KRIJGEN

Op 20 juni 1937 kwam de dag voor de verspreiding van een „open brief”, welke een gedocumenteerd verslag over de vervolging van Jehovah’s getuigen bevatte. Niet één van de Getuigen die nog op vrije voeten was, wist wie er nog meer aan de veldtocht deelnam, om te voorkomen dat iemand in gevaar werd gebracht de namen van anderen te verraden. De verspreiding begon ’s middags. Twee Getuigen die gebied van mij hadden gekregen, werden gearresteerd. Onder de druk van het verhoor, verrieden zij de naam van mij en van mijn vrouw. Op 30 juni werd ik dus voor de derde maal gearresteerd.

De Gestapo pakte mij thuis op en nam mij mee naar het politiebureau in Duisburg. De volgende morgen begon mijn verhoor; de Gestapo wilde het signalement van de andere Getuigen hebben die aan de verspreiding hadden deelgenomen. Omdat ik weigerde te spreken, werd ik geslagen en daarna in een cel opgesloten met mijn handen op mijn rug gebonden. Verschillende malen per dag kwamen de Gestapo-agenten mij vragen of ik van plan was te spreken. Na acht dagen werd ik in een speciale ondervragingscel gestopt.

De Gestapo-agenten deden eerst hun jasjes uit en legden hun horloges af. Toen begon het „verhoor”. In antwoord op hun vraag antwoordde ik dat ik in de naam van Jehovah God en Jezus Christus weigerde een verklaring af te leggen. Toen werd ik van de ene hoek in de andere geslagen. Zij deden een wollen deken over mijn hoofd en trokken mijn schoenen en sokken uit. Daarna werd ik met een leren riem op mijn voetzolen geslagen. Er kwam echter geen kreet van pijn van mijn lippen. Werkelijk, de naam van Jehovah is een sterke toren.

Toen de Gestapo zag dat deze methode niet het gewenste resultaat opleverde, dreigden zij mij met een ergere behandeling. Uit hun vragen en opmerkingen had ik begrepen dat zij niet wisten wie aan het verspreiden van de resolutie hadden meegedaan. Zij dreigden mijn vrouw te arresteren als ik geen namen noemde.

Middenin de nacht kwamen de Gestapo-agenten om te controleren of mijn handboeien nog vast genoeg zaten. Na die roestige handboeien tien dagen te hebben omgehad, waren mijn polsen aan het zweren. Op de elfde dag werden ze, ondanks mijn dringende verzoek, nog niet eenmaal in de vierentwintig uur afgedaan, zelfs niet als ik naar het toilet ging.

Toen zij de handboeien ten slotte bij het ontbijt afdeden, leken mijn armen wel verlamd. Er werd mij een blocnote en potlood gebracht zodat ik kon opschrijven wat ik weigerde te zeggen. De blocnote bleef onbeschreven en de handboeien werden weer omgedaan.

Toen wij ’s middags onze maaltijd gingen halen, stonden er verscheidene agenten in de gang om het drama gade te slaan dat zij hadden geënsceneerd, want toen ik uit de lift naar mijn cel ging, werd mijn vrouw de trap opgebracht. Zij zag mij niet en ging rustig haar weg. De agenten waren teleurgesteld toen ik toegaf dat ik mijn vrouw had gezien zonder met haar gesproken te hebben. Nu wist ik dat zij ook haar gearresteerd hadden.

NAAR HET CONCENTRATIEKAMP

Begin september werden verscheidene andere Getuigen en ik voor een speciale rechtbank in Düsseldorf aangeklaagd en ik kreeg één tot anderhalf jaar gevangenisstraf. Mijn vrouw bleef in hechtenis en werd ten slotte naar Ravensbrück en Sachsenhausen gebracht, waar zij tot 1945 bleef.

In maart 1939 werd ik naar Sachsenhausen gebracht, waar ik als „onverbeterlijk” werd beschouwd en de gebruikelijke folteringen onderging. Mijn broer August, die in oktober 1936 was gearresteerd, was sinds oktober 1937 in Sachsenhausen. Nu hadden wij de gelegenheid elkaar in de omgang met onze christelijke broeders te versterken. Een tijdlang werd alle Getuigen toestemming geweigerd post te ontvangen of te verzenden, zodat hun familieleden weinig, zoal iets, van hen af wisten. Toen deze beperking werd opgeheven, mochten wij vijf regels per maand schrijven.

In september 1939 werd mijn broer August naar de „politieke Block” geroepen. Hij was vastbesloten Jehovah onder alle omstandigheden trouw te blijven. Twee andere Getuigen die opgeroepen waren, vertelden mij die avond dat mijn broer geslagen en getrapt was omdat hij militaire dienst had geweigerd.

Op 15 september 1939 hielden wij vroeg met werken op. De kampoudste — een politieke gevangene — vertelde mij dat mijn broer diezelfde dag doodgeschoten zou worden.

Wij gevangenen moesten allemaal in de houding staan. Wij waren met ongeveer 350 tot 400 Getuigen. Toen wij uit het kamp waren gebracht, tegenover de hoofdingang, zagen wij een aardheuvel om de kogels op te vangen en een paar zandhopen ervóór. Ernaast stond een zwarte kist. De gehelmde S.S.ers droegen machinegeweren. Toen werd mijn broer geboeid voor de aardheuvel geplaatst.

Nu sprak de kampcommandant over de luidspreker: „De gevangene, August Dickmann, uit Dinslaken, geboren 7 januari 1910, weigert militaire dienst omdat hij een onderdaan van Gods koninkrijk is. Hij zegt: ’Wie ’s mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden.’ Hierdoor heeft hij zich afgescheiden van de samenleving en wordt op bevel van de Reichsführer S.S. Himmler doodgeschoten.”

Zich tot mijn broer wendend, schreeuwde hij: „Draai je om, zwijn!” Toen gaf hij het commando te vuren. Mijn broer werd, met zijn gezicht naar de aardheuvel, door drie S.S.-officieren doodgeschoten. Toen hij ineenzakte, ging een S.S.-officier naar hem toe en schoot hem een kogel door het hoofd. Nu werden hem de handboeien afgedaan en vier van zijn christelijke broeders legden hem in de zwarte kist.

Twee dagen later werd ik naar de „politieke Block” geroepen. Op deze koude, regenachtige dag stond ik urenlang buiten. De kampcommandant en de kampleiders sloegen mij door hun raam gade. Toen kwam de ondervraging. De Gestapo-chef stelde veel vragen en vroeg plotseling: „Hebt u gezien dat uw broer werd doodgeschoten? Welke les hebt u daaruit geleerd?”

Mijn antwoord was: „Ik ben een getuige van Jehovah en zal dit blijven.”

„Dan bent u de volgende die wordt doodgeschoten”, dreigde hij.

Weldra werd over het hele kamp bekend dat de kampcommandant door een verschrikkelijke ziekte werd gekweld. Hij stierf in februari 1940. De S.S. zei: „De bijbelonderzoekers [Jehovah’s getuigen] hebben hem doodgebeden.”

Nadat mijn broer was doodgeschoten, kregen wij het nog erger te verduren. Wij kregen bijvoorbeeld weinig te eten en tijdens de winter weigerden zij ons warme kleding. Toen kwam er een verandering.

VOORZIENING VOOR GEESTELIJK VOEDSEL

In februari werd een groep van ons Getuigen op transport gesteld naar het concentratiekamp Wewelsburg. Ik kwam daar volkomen uitgeput aan. Mijn naam was door de executie van mijn broer heel bekend. Enige tijd later werd dit kamp opgeheven en in april 1943 werd ik naar Buchenwald gestuurd. Hier werd ik aan een werkploeg buiten het kamp toegewezen. Wij moesten in het bos een villa voor een generaal van een tankdivisie bouwen.

In deze werkploeg was het ons mogelijk in contact te komen met onze christelijke broeders die op een boerderij van Dr. Felix Kersten, persoonlijk arts van Himmler, werkten. Dr. Kersten deed een goed woord voor ons en kon verscheidene Getuigen, zowel mannen als vrouwen, uit het concentratiekamp halen om op zijn boerderij in Harzwalde te werken.

Later nam Dr. Kersten, met toestemming van Himmler, een van de Getuigen mee toen hij naar Zweden ging. Daar werkte zij als dienstbode voor zijn gezin. Aangezien Dr. Kersten heel vaak heen en weer vloog, zorgde deze Getuige ervoor dat er altijd een exemplaar van De Wachttoren in de koffer van de dokter zat, die door een Getuige in Harzwalde werd uitgepakt. Deze werd vervolgens aan de Getuigen gegeven die op de boerderij werkten en van daar kwam De Wachttoren ten slotte bij onze werkploeg. Ondanks prikkeldraad en het feit dat wij onder strenge bewaking stonden, verschafte Jehovah het noodzakelijke geestelijke voedsel.

BEVRIJD VAN VERVOLGERS

Toen de Geallieerde troepen in 1945 naderden, werden wij geacht naar een ander kamp te worden overgebracht. Omstreeks 1 mei waren wij op weg. Aan de ene kant van ons waren de Amerikaanse troepen, aan de andere kant de Russen. Wegens de netelige situatie waarin de S.S. zich bevond, werden wij vrijgelaten. De Russen hielden ons een paar dagen vast, maar lieten ons toen gaan.

Midden mei kwam ik bij mijn ouders thuis in Dinslaken, vergezeld door twee andere Getuigen uit het concentratiekamp. Twee weken later keerde onze dochter, die ons was afgenomen, naar huis terug. Zij was nu bijna achttien jaar en was acht jaar lang zonder haar ouders geweest. Nu waren wij elke dag van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat samen. Wij bezochten familieleden en vrienden om hun over de wonderbare bevrijding te vertellen waarin Jehovah had voorzien. Mijn vrouw keerde in augustus uit het concentratiekamp naar huis terug.

Met acht Getuigen reorganiseerden wij de christelijke gemeente in Dinslaken. In korte tijd was ze zo groot dat wij een lokaal in een school moesten huren.

SPECIALE VOORRECHTEN

In 1945 werd ik tot presiderende dienaar van onze gemeente aangesteld. Ondanks verleidelijke aanbiedingen ging ik niet meer in de wereld werken. Mijn vrouw en ik hadden nu nog maar één belang: de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk! Er volgden speciale voorrechten, zoals mijn aanstelling tot speciale pionier in 1946 en een uitnodiging om naar Maagdenburg te komen voor een extra opleiding in de bediening. En in maart 1947 begon ik als kringdienaar gemeenten te bezoeken om deze aan te moedigen en op te bouwen. Dank zij Jehovah’s onverdiende goedheid geniet ik dit voorrecht nog tot op deze dag.

Onze vreugde is van jaar tot jaar toegenomen naarmate wij steeds weer nieuwe dingen ervaren die onze verhouding tot Jehovah, onze sterke toren, inniger maken. Alle problemen, financieel of lichamelijk, zijn door Jehovah’s onverdiende goedheid opgelost. Voor mij is bewezen dat vertrouwen op de naam van Jehovah in alle situaties werkelijk zekerheid biedt.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen