Uw gezicht bewaren — Wat is de evenwichtige kijk hierop?
DE BIJBEL geeft te kennen dat het verlangen van mensen om hun gezicht te bewaren, ongeveer zo oud is als de mensheid bestaat. Ja, na de allereerste menselijke zonde deden de zondaars een poging hun gezicht te bewaren.
U zult wellicht op de hoogte zijn van de manier waarop Adam en Eva, onze eerste ouders, tegen God zondigden door van de verboden vrucht te eten. Uiteindelijk moesten zij rekenschap afleggen voor hun misdaad. Hun reacties waren interessant. Toen Adam werd gedwongen zijn zonde te bekennen, probeerde hij Eva, en zelfs Jehovah God zelf, de schuld te geven. Hij zei: „De vrouw die gij hebt gegeven om bij mij te zijn, zij heeft mij van de vrucht van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.” Ook Eva probeerde de schuld van zich af te schuiven. Zij zei: „De slang — die heeft mij bedrogen en toen heb ik gegeten.” — Gen. 3:8-13.
Bent u er ooit toe verleid u op een overeenkomstige wijze te gedragen? Hebt u, toen u iets werd voorgehouden wat u verkeerd had gedaan, geprobeerd anderen de schuld te geven? Sommige mensen zullen er alles voor over hebben als zij maar niet openlijk hoeven te zeggen: „Het spijt me. Ik heb verkeerd gehandeld.” Hun poging hun gezicht te bewaren, verandert echter niets aan de feiten. Adam en Eva werden ondanks hun excuses voor hun zonden gestraft. — Gen. 3:16-19.
Ook het echtpaar Ananías en Saffíra maakte zich er overmatig zorgen over hun gezicht te bewaren. Zij probeerden de vroege christelijke gemeente te bedriegen door een rechtstreekse leugen te vertellen, klaarblijkelijk met de bedoeling hun reputatie — hun „gezicht” — onder hun medegelovigen op te bouwen. Gods misnoegen werd getoond toen hij hun dood veroorzaakte (Hand. 5:1-11). Zou Jehovah de dingen in deze tijd niet net zo bezien als een christen bijvoorbeeld ten onrechte zou beweren meer in Gods dienst te doen dan werkelijk het geval was? Of zou Jehovah niet misnoegd zijn als wij ons op welke andere manier maar ook op misleidende wijze niet zo zouden voordoen als wij in werkelijkheid zijn? — Jak. 3:17.
IS HET VOOR EEN CHRISTEN NODIG ZIJN GEZICHT TE BEWAREN?
Dat mensen zich zorgen maken om hun gezicht te bewaren, schijnt in de meeste gevallen slechte gevolgen te hebben. Dit komt doordat men van het verkeerde standpunt uitgaat dat iemands reputatie van het allergrootste belang is. Dit is onjuist. Ook kan iemands poging zijn gezicht te bewaren, gebaseerd zijn op trots of op een overdreven gevoel van eigenwaarde. Dit mishaagt Jehovah. — Spr. 16:18.
Het is waar dat de bijbel zegt dat ’een naam beter is dan goede olie’ (Pred. 7:1). Dit heeft echter betrekking op de reputatie die iemand zich verwerft, vooral in Jehovah’s ogen, doordat hij tijdens zijn gehele leven goede werken heeft verricht. Het heeft niets te maken met het respect dat iemand van anderen eist, of hij het nu verdient of niet.
Ook is het waar dat iemand om een christelijke ouderling te kunnen zijn, een „voortreffelijk getuigenis [moet] hebben van de mensen buiten” (1 Tim. 3:7). Dit ’voortreffelijke getuigenis’ is echter te danken aan zijn christelijke gedrag en ordelijke gezin, niet omdat hij een academische graad heeft, een vooraanstaande positie bekleedt of zijn vrienden royaal onthaalt.
Jezus Christus hechtte er klaarblijkelijk niet te veel waarde aan zijn gezicht tegenover anderen te bewaren. Toen hij tot arme mensen, belastinginners en zondaars predikte in plaats van met de religieuze leiders op te trekken, schijnt dit hem in de ogen van die trotse mannen heel veel van zijn „gezicht” gekost te hebben (Joh. 7:45-48). Jezus liet zich echter niet van het doen van Jehovah’s wil afbrengen omdat hij geen heerlijkheid voor zichzelf zocht. Bij één gelegenheid zei hij zelfs: „Indien ik mijzelf verheerlijk, is mijn heerlijkheid niets” (Joh. 8:49-54). Hij was er tevreden mee te wachten totdat zijn Vader hem zou verheerlijken.
Dit geldt ook voor ons. Als wij onszelf trachten te verheerlijken, vooral door dingen te verbergen of door ons mooier voor te doen dan wij zijn, is dit duidelijk verkeerd en op de duur zonder enige waarde. Het is veel beter ons te bekommeren om de wijze waarop God ons beziet. Jezus zei hierover: „Gelukkig zijt gij wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad tegen u spreekt om mijnentwil. Verheugt u en springt op van vreugde, want uw beloning is groot in de hemelen.” — Matth. 5:11, 12.
Jezus heeft dit ervaren, vooral nadat hij was gearresteerd. De religieuze leiders lieten hem berechten en probeerden zijn reputatie door valse getuigen te besmeuren. Naderhand werd hij uitgelachen en bespot. Er werd een doornenkroon op zijn hoofd gedrukt, terwijl men zijn koningschap belachelijk maakte door hem een purperen mantel om te hangen (Mark. 14:55-65; 15:17-20). En toen Jezus stierf, stonden de zich verkneuterende regeerders om de martelpaal en bespotten hem. Zelfs de manier waarop hij stierf, werd door de joden als bijzonder schandelijk beschouwd (Luk. 23:32-38; Gal. 3:13). Trachtte Jezus in dit alles zijn reputatie te verdedigen of zijn gezicht te bewaren? Neen. De Schrift vertelt ons veeleer dat hij ’schande verachtte’ (Hebr. 12:2). De verheerlijking van de naam van zijn Vader was in zijn ogen veel belangrijker (Joh. 17:4, 11). En voor deze voortreffelijke handelwijze was Christus’ beloning inderdaad groot in de hemelen. Wat een in het oog springend voorbeeld voor ons in deze tijd! — 1 Petr. 2:21, 22.
HOE MOETEN WIJ HET PROBLEEM WAARBIJ HET VERLIES VAN ONS GEZICHT IS BETROKKEN, AANPAKKEN?
Welk standpunt dient een christen in te nemen met betrekking tot het probleem dat mensen graag hun gezicht willen bewaren? Er zijn in werkelijkheid twee aspecten aan de zaak die beschouwd moeten worden: de wijze waarop wij anderen behandelen, en onze kijk op onszelf.
In de manier waarop een christen anderen behandelt, moet hij het proberen te vermijden dat zij in een situatie komen te verkeren waarin zij zich gedwongen zouden voelen te proberen hun gezicht te bewaren (Matth. 7:12). Liefde en empathie zullen een opziener die raad geeft of iemand corrigeert, er derhalve toe brengen dit op een vriendelijke en attente wijze te doen — met een „geest van zachtaardigheid” (Gal. 6:1). Een christen die het „goede nieuws” aan een niet-gelovige predikt, zal dit tactvol doen, „met zachtaardigheid en diepe achting” (1 Petr. 3:15). Op deze wijze zal hij de niet-gelovige niet kwetsen of in verlegenheid brengen wanneer deze onnauwkeurige dingen zegt of bemerkt dat zijn geliefkoosde leerstellingen onjuist zijn. Bovendien zal een christen iemands reputatie niet schaden door nadelige praatjes over hem rond te strooien. — Spr. 16:28.
Wanneer wij onszelf beschouwen, moeten wij erkennen dat er christelijke rijpheid voor nodig is om niet in de strik te vallen dat wij ons gezicht willen bewaren. Zelfs Job is in deze strik gevallen. Het is waar dat hij zich onder grote druk bevond. Het lijden dat hij onderging, omvatte een verschrikkelijke ziekte, het verlies van zijn gezin en ontmoediging van de zijde van zijn vrouw. Toen kwamen er drie zogenaamde vrienden langs die hem ervan beschuldigden in het geheim gezondigd te hebben. Hierop begon Job zichzelf krachtig te rechtvaardigen. Hij verklaarde „veeleer zijn eigen ziel rechtvaardig . . . dan God” (Job 32:2). Toen Job echter de verstandige redenering van Elihu en vooral de vermaningen van Jehovah zelf hoorde, werd hij weer evenwichtig in zijn denkwijze. Job gaf toen eer aan God in plaats dat hij zijn gezicht probeerde te bewaren door zichzelf te rechtvaardigen. Als resultaat hiervan werd hij rijkelijk gezegend. — Job 42:1-6, 12, 13.
Een christen moet zichzelf derhalve zorgvuldig onderzoeken. Vaak is het niet zo duidelijk herkenbaar dat het werkelijke probleem erop neerkomt dat men zijn gezicht probeert te bewaren. Misschien zijn wij, in onze pogingen anderen te misleiden, er ook in geslaagd onszelf te misleiden. Het hart is verraderlijk en kan ons dit aandoen (Jer. 17:9). Dit is vooral het geval wanneer wij onder emotionele druk staan of plotseling in het nauw worden gedreven. Door onze denkwijze gebedsvol te analyseren, zullen wij echter worden geholpen de ware situatie te zien (Ps. 139:23, 24). En wanneer wij die eenmaal inzien, kunnen wij, met de hulp van Gods Woord en onze christelijke broeders, evenals Job ons evenwicht herwinnen.
Vaak maken wij ons niet zozeer zorgen over hetgeen tegenstanders van ons denken, als wel over de mening van degenen die ons na staan. Ter wille van het „goede nieuws” zal een rijpe christen misschien spot verduren in de gemeenschap waar hij woont. Maar hij kan het erg moeilijk vinden in de gemeente een fout toe te geven of een zonde te belijden, en — zoals hij denkt — het risico te lopen het respect van zijn medechristenen te verliezen. Hij schaamt zich misschien erg als zijn kinderen iets verkeerds doen en zal dit misschien proberen te verhullen.
Dit zou zelfs een christelijke opziener kunnen overkomen. In werkelijkheid werkt een ouderling die in deze situatie zijn probleem openlijk belijdt, in het belang van de gemeente en geeft hij anderen een juist voorbeeld. Rechtgeaarde mensen zullen hem om zijn eerlijkheid respecteren. Daarentegen zou het laf zijn wanneer hij probeert schande te vermijden of wanneer hij datgene wat hij of zijn gezin heeft gedaan, in de doofpot zou stoppen. Zo’n handelwijze kan ook tot liegen leiden. Beide zijn verachtelijk in Gods ogen. — Openb. 21:8.
DRIE WAARDEVOLLE CHRISTELIJKE EIGENSCHAPPEN
Wij moeten derhalve eigenschappen aankweken die ons zullen helpen de overwinning te behalen over het verlangen ons gezicht te bewaren. Welke zijn dit? Welnu, eerlijkheid is er één van (Hebr. 13:18). Als wij eerlijkheid op prijs stellen, zullen wij ons niet mooier willen voordoen dan wij zijn, wat bijna altijd het geval is wanneer wij ons gezicht proberen te bewaren. Dit kan moeilijk zijn. Daarom vereist het ook nederigheid en moed om eerlijk te kunnen blijven, zowel tegenover onszelf als anderen (Spr. 15:33; 1 Kor. 16:13). Bovendien zal nederigheid de valse trots overwinnen die ons er feitelijk toe brengt ons gezicht te willen bewaren.
Ja, moed, eerlijkheid en nederigheid zullen ons helpen niet in de strik te vallen dat wij ons gezicht willen bewaren. Paulus zei dat sommigen hem als een dwaas beschouwden (1 Kor. 4:10). Kan het u wat schelen als mensen u als een dwaas beschouwen indien u in uw hart weet dat u Gods wil doet? Of belet vrees voor de opvattingen van andere mensen u het goede te doen? Vooral tieners hebben moed, eerlijkheid en nederigheid nodig om voor juiste beginselen op te komen in plaats dat zij hun gezicht proberen te bewaren en de massa volgen. — 1 Petr. 4:4.
Jezus vergeleek degenen die God dienen met „onnutte slaven” (Luk. 17:10). Beschouwt u zich zo? Of vindt u zichzelf nogal belangrijk? Paulus moedigde ons ertoe aan „niet meer van [onszelf] te denken dan nodig is” (Rom. 12:3). Hij moedigde ons er ook toe aan ’niets uit twistgierigheid of uit egotisme te doen, maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan onszelf te achten’. — Fil. 2:3.
De Schrift geeft duidelijk te kennen dat het in de christelijke gemeente niet te pas komt te proberen ons gezicht te bewaren of eer voor onszelf te verwerven. De belangrijke christelijke eigenschappen nederigheid, moed en eerlijkheid staan lijnrecht tegenover de neiging van de mens zijn gezicht te willen bewaren. Het is misschien niet gemakkelijk zo te denken, maar met de hulp van Gods heilige geest zijn christenen in staat veranderingen in hun handelwijze aan te brengen. Zelfs ’de kracht die hun denken aandrijft’ kan veranderen, als zij dit werkelijk willen (Ef. 4:23). Hoed u dus voor de gevaarlijke neiging uw gezicht te willen bewaren. Besef dat het een strik is van het gevallen vlees. Ga er met een grote boog omheen!