Opstand tegen God komt aan het licht
INDIEN God een tegenstander heeft, is het alleen maar te verwachten dat deze alles in het werk zal stellen om elke regeling die God voor zijn volk in het leven roept, omver te werpen. En de doeltreffendste manier zou zijn een opstand binnen Gods gemeente zelf te ontketenen en hieruit een imitatie-„gemeente van God” voort te brengen. En dit is precies wat Gods tegenstander Satan de Duivel heeft gedaan. Hij begon hier reeds in de eerste eeuw mee, nog gedurende het leven van de apostelen. Wanneer werd er een helder licht op die opstand geworpen, waardoor deze werd ontsluierd?
Kort na de dood van de apostelen werd er een begin mee gemaakt deze tot volledige ontwikkeling gekomen opstand te openbaren. De ware christenen konden de opstand destijds herkennen voor wat deze werkelijk was, hoewel zelfzuchtige zogenaamde christenen zich ertoe aangetrokken voelden en in werkelijkheid voor de ware aard en het voorzegde einde ervan werden verblind.
HET ’MYSTERIE VAN WETTELOOSHEID’
De apostel Paulus noemde de beweging in zijn tijd ’het mysterie van wetteloosheid’. Dit kwam doordat de opstand, hoewel zulk een wetteloosheid tegen God onder sommigen in de gemeenten reeds aan het werk was, destijds niet georganiseerd kon worden en geen vaste voet kon krijgen. Waarom niet?
De apostel Paulus beantwoordde deze vraag door aan de christenen in de stad Thessaloníka te schrijven: „Zo weet gij nu dan wat als een belemmering werkt, met het oog op het geopenbaard worden van hem op zijn eigen bestemde tijd. Het mysterie van deze wetteloosheid is weliswaar reeds aan het werk, maar alleen totdat hij die op het ogenblik als een belemmering werkt, niet meer in de weg staat. Want dan zal de wetteloze worden geopenbaard.” — 2 Thess. 2:6-8.
DE EERSTE-EEUWSE BELEMMERING
De vroege christenen wisten dat „hij die op het ogenblik als een belemmering werkt” niet één man was, maar het lichaam van de ware apostelen van de Heer Jezus Christus, met inbegrip van Paulus. Evenzo zou ook de „wetteloze”, de „mens der wetteloosheid”, niet één man zijn maar een samengesteld, opstandig lichaam van mensen (2 Thess. 2:3). Uit de verklaring van de apostel in 2 Thessalonicenzen 2:8 blijkt dat deze „mens” helemaal tot de tijd van Christus’ tegenwoordigheid zou blijven leven. Dit zou alleen mogelijk kunnen zijn in het geval van een klasse of lichaam van mensen waarvan de personen van geslacht tot geslacht veranderden, want één persoon zou vanzelfsprekend niet zo lang in leven kunnen blijven.
Er zijn voldoende bewijzen die aantonen dat het „mysterie van deze wetteloosheid” inderdaad in de eerste-eeuwse christelijke gemeente aan het werk was en dat het door de krachtige geestelijke leiding en het waakzame optreden van de apostelen werd onderdrukt of belemmerd. Eén voorbeeld wordt aangetroffen in wat de apostel Johannes schreef:
„Ik heb het een en ander aan de gemeente geschreven, maar Diótrefes, die graag de eerste plaats onder hen heeft, ontvangt niets van ons met achting. Daarom zal ik, als ik kom, zijn werken in herinnering brengen, die hij blijft doen, met boosaardige woorden over ons snaterend. En met deze dingen nog niet tevreden, ontvangt hij ook zelf de broeders niet met achting en degenen die hen willen ontvangen, tracht hij dit te verhinderen en uit de gemeente te werpen.” — 3 Joh. 9, 10.
De ’mysterieuze’ bedrieglijkheid van deze opstandige werking en dat er religieuze leiders bij betrokken zouden zijn, blijkt ook uit Paulus’ brief aan de gemeente te Korinthe, waarin hij het volgende zei over personen die prat gingen op hun prestaties en die een belangrijke positie en invloed trachtten te verkrijgen:
„Zulke mensen zijn valse apostelen, bedrieglijke werkers, die zich veranderen in apostelen van Christus. En geen wonder, want Satan zelf blijft zich veranderen in een engel des lichts. Het is daarom niets groots indien ook zijn dienaren zich blijven veranderen in dienaren van rechtvaardigheid. Maar hun einde zal zijn overeenkomstig hun werken.” — 2 Kor. 11:12-15.
Paulus had problemen met sommigen die afvallige ideeën verbreidden, maar hij stelde hen aan de kaak en zorgde ervoor dat sommigen van hen uit de gemeenschap werden gesloten. Twee mannen, Hymenéüs en Alexander, hadden een goed geweten van zich afgestoten en hadden „schipbreuk geleden betreffende hun geloof”. Paulus had hen „aan Satan overgegeven, opdat hun door streng onderricht geleerd moge worden niet te lasteren” (1 Tim. 1:19, 20). Later schreef Paulus aan Timótheüs: „Hymenéüs en Filétus . . . zijn van de waarheid afgeweken, zeggende dat de opstanding reeds is geschied, en zij ondermijnen het geloof van sommigen.” — 2 Tim. 2:17, 18.
De opstandige religieuze werking bleef helemaal tot het einde van de eerste eeuw bestaan. In 96 G.T. zei de verheerlijkte Jezus Christus door bemiddeling van de apostel Johannes tot het lichaam van ouderlingen van de gemeente in Éfeze: „Ik ken uw daden, en uw moeizame arbeid en volharding, en ik weet dat gij slechte mensen niet kunt verdragen, en dat gij hen die zeggen dat zij apostelen zijn maar het niet zijn, op de proef stelt en hen leugenaars hebt bevonden.” — Openb. 2:1, 2.
Dat het „mysterie van deze wetteloosheid” aan het werk was en elk ogenblik geopenbaard kon worden, bleek bovendien duidelijk uit wat Johannes schreef:
„Jonge kinderen, het is het laatste uur, en zoals gij gehoord hebt dat de antichrist komt, zo zijn er ook nu vele antichristen opgestaan, uit welk feit wij te weten komen dat het laatste uur is aangebroken. Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren niet van ons slag, want indien zij van ons slag waren geweest, zouden zij bij ons zijn gebleven. Doch zij zijn uitgegaan opdat duidelijk aan het licht zou treden dat niet allen van ons slag zijn.” — 1 Joh. 2:18, 19.
Aan de hand van deze apostolische geschriften, waarin de slechte toestanden die hier en daar in de gemeenten de kop opstaken, aan de kaak werden gesteld, kunnen wij zien dat de apostelen gedurende het „laatste uur” van de apostolische zorg op aarde in de weg stonden en verhinderden dat het „mysterie van deze wetteloosheid” in een verenigd lichaam, de „mens der wetteloosheid”, werd georganiseerd.
DE OPSTAND KOMT TOT VOLLEDIGE ONTWIKKELING
Toen Paulus besprak hoe deze opstandige, samengestelde „mens der wetteloosheid” openbaar gemaakt zou worden, zei hij: „Maar de tegenwoordigheid van de wetteloze is overeenkomstig de werking van Satan met elk krachtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen en met elk onrechtvaardig bedrog voor degenen die vergaan.” — 2 Thess. 2:9, 10.
De „mens der wetteloosheid” werd na de dood van de apostelen volledig geopenbaard. Sommige leiders in de gemeenten begonnen over hun broeders te heersen en trachtten bij wereldse politici in de gunst te komen. De opstand manifesteerde zich op een bijzonder onbeschaamde wijze in de dagen van keizer Constantijn, die het christendom tot staatsreligie verhief. In M’Clintock en Strongs Cyclopædia wordt hierover gezegd:
„De eenvoud van het evangelie werd verdorven: pompeuze riten en ceremoniën werden ingevoerd: wereldse eerbewijzen en emolumenten werden aan de onderwijzers van het christendom geschonken, en het koninkrijk van Christus veranderde grotendeels in een koninkrijk van deze wereld.” — Deel 2, blz. 488.
De afvallige kerk heeft eeuwenlang veel invloed uitgeoefend op de regeringen, terwijl ze verantwoordelijk is geweest voor de „Donkere Middeleeuwen” en voor veel religieuze vervolging. Later is de Hervorming gekomen, maar deze bracht geen herstel van de ware aanbidding tot stand. Men brak alleen maar met de autoriteit van de Katholieke Kerk en haar pausen. De belangrijkste valse leerstellingen werden door de protestantse kerken overgenomen, terwijl de geestelijken van die kerken zelfs thans nog dezelfde houding aan de dag leggen als degenen die met de afval begonnen, waarbij zij zichzelf opwerpen als personen die exclusief zijn uitgekozen en aangesteld voor de bediening van Gods Woord, met speciale bevoegdheden, voorrechten, rechten, immuniteiten, rangen en titels die de aan hen inferieure „leken” niet bezitten.
Volgens de apostel is „de tegenwoordigheid van de wetteloze . . . overeenkomstig de werking van Satan met elk krachtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen en met elk onrechtvaardig bedrog”. Wij nemen dit thans onder de geestelijken van de christenheid waar (2 Thess. 2:9, 10). Zij wensen met de hoogste achting en eerbied behandeld te worden. Vaak dragen zij prachtige, oogverblindende regalia, worden hun klinkende titels geschonken, beroemen zij zich op schitterende kerkgebouwen en kathedralen en verrichten zij indrukwekkende kerkelijke riten, zoals hun zogenaamde transsubstantiatie van brood en wijn in de „Mis”. Zij gaan prat op hun hogere opleiding, en op hun aanzien en invloed bij de politieke staat en het militaire apparaat.
Wat het verrichten van ’krachtige werken’ betreft: zij hebben hele bevolkingsgroepen door middel van geweld „bekeerd”. Zij hebben ziekenhuizen en parochiescholen gebouwd en hebben medisch geschoolde zendelingen en missionarissen naar „heidense” landen gezonden. Ja, zij hebben zich ’veranderd in dienaren van rechtvaardigheid’ (2 Kor. 11:15). Terzelfder tijd staan zij hun „bekeerlingen” toe veel van hun heidense praktijken te beoefenen, terwijl zij deze met die van hun zogenaamde „christendom” combineren. In werkelijkheid heeft de Kerk de regeringen van de christenheid geholpen over zulke landen heerschappij uit te oefenen, een heerschappij die des te krachtiger was wegens de invloed die de religieuze leiders over het volk hebben uitgeoefend. Beschouwt u in dit verband eens wat de methodistische predikant G. Setiloane tijdens de in 1963 te Uganda gehouden Panafrikaanse Conferentie van Kerken zei:
„De opmars van de Kerk in Afrika ging hand aan hand met de Avonturier, de Ontdekkingsreiziger, de Kolonist en zelfs de Imperialist, De hand die het Kruis . . . op dit continent plantte, was niet die van een priester of een apostel. Het was de met bloed bevlekte hand van een soldaat. . . . Zelfs tot in deze eeuw heeft de Kerk op dit continent ondanks dat het tegendeel beweerd wordt, zich niet van de koorden van Caesars gewaad kunnen losrukken.”
Welke groei heeft de klerikale „mens der wetteloosheid”-klasse te zien gegeven? In het jaar 1971 G.T. had alleen al de Rooms-Katholieke Kerk 419.611 geestelijken op 566.771.600 kerklidmaten over de gehele wereld. Vergaat het de wereld met dit alles zowel in moreel als in geestelijk opzicht beter? Is er thans meer liefde, vrede, eenheid en geluk in de wereld en wat dat betreft in de christenheid zelf?
Degenen die oprecht de bijbel bestuderen, kunnen snel zien dat de „mens der wetteloosheid”-klasse inderdaad overeenkomstig de profetische woorden van de apostel Paulus tot ontwikkeling is gekomen. Deze samengestelde „mens” wordt duidelijk als de geestelijkheid van de christenheid geïdentificeerd. Degenen die hetzij als leken of misschien als rechtgeaarde leden van de geestelijkheid met deze klasse verbonden zijn, worden door de bijbel gewaarschuwd zich van deze misleidende krachtsinspanning van de Duivel om Gods ware christelijke gemeente omver te werpen en de waarheid te verduisteren, af te scheiden (2 Tim. 3:1-5; Openb. 18:4). Satans list zal geen succes hebben, zoals wordt aangetoond door de woorden van de apostel in 2 Thessalonicenzen 2:8, welke woorden in de volgende uitgave van De Wachttoren beschouwd zullen worden.