GERA (I)
(Ge̱ra) [misschien: Inwonende vreemdeling].
1. Zoon van Bela, Benjamins eerstgeborene (1Kr 8:1, 3). De aanduiding „zonen” in Genesis 46:21, waar Gera vermeld staat, omvat kennelijk tevens kleinzonen.
2. Klaarblijkelijk een andere nakomeling van de Benjaminiet Bela; misschien dezelfde als de in 1 Kronieken 8:7 genoemde Gera. — 1Kr 8:5.
3. Vader van de Benjaminitische rechter Ehud. — Re 3:15.
4. Vader van de Benjaminiet Simeï, die kwaad over David afsmeekte. — 2Sa 16:5; 19:16, 18; 1Kon 2:8.