WIJNRUIT
[Gr.: peʹga·non].
De gewone wijnruit (Ruta graveolens) is een sterk geurende, heesterachtige, overblijvende plant met harige stengels die ongeveer 1 m hoog wordt. Ze heeft grijsgroene bladeren en gele bloemen, die in bijschermen staan. Het is mogelijk dat wijnruit in de dagen van Jezus’ aardse bediening in Palestina werd geteeld voor medicinaal gebruik en als keukenkruid.
Deze plant wordt alleen in Lukas 11:42 vermeld, in verband met het pijnlijk nauwgezette geven van tienden door de Farizeeën. In plaats van „wijnruit” staat in het parallelle verslag in Mattheüs 23:23 „dille”. In een uit de 3de eeuw daterend handschrift (P45) staat ook in Lukas 11:42 „dille”.