Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w94 15/11 blz. 4-7
  • Waar zijn de doden?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Waar zijn de doden?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1994
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Wie gaan naar de hemel?
  • Zij die niet naar de hemel gaan
  • Slapen in de dood
  • Een nieuw leven voor onze voorouders
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1995
  • Wie gaan er naar de hemel, en waarom?
    U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven
  • Wat gebeurt er met onze gestorven geliefden?
    Kennis die tot eeuwig leven leidt
  • Gaan alle goede mensen naar de hemel?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1994
w94 15/11 blz. 4-7

Waar zijn de doden?

„DE AARDE is een markt; de hemel is ons thuis”, zeggen de Joruba van West-Afrika. Dit denkbeeld treft men in veel religies aan. Het brengt de gedachte over dat de aarde als een markt is waar wij even een bezoek brengen en dan weer weggaan. Volgens dit geloof gaan wij bij de dood naar de hemel, onze werkelijke woning.

De bijbel leert inderdaad dat sommigen naar de hemel gaan. Jezus Christus zei tot zijn getrouwe apostelen: „In het huis van mijn Vader zijn vele woningen. . . . Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En wanneer ik heenga en een plaats voor u bereid, kom ik terug en zal u thuis bij mij ontvangen, opdat ook gij moogt zijn waar ik ben.” — Johannes 14:2, 3.

Jezus’ woorden betekenen niet dat alle goede mensen naar de hemel gaan of dat de hemel ’s mensen thuis is. Sommigen worden in de hemel opgenomen in verband met heerschappij over de aarde. Jehovah God wist dat menselijke regeringen de aangelegenheden op aarde nooit met succes zouden besturen. Daarom trof hij regelingen voor een hemels bestuur of koninkrijk, dat uiteindelijk de leiding over de aarde in handen zou nemen en de aarde zou veranderen in het Paradijs dat ze volgens zijn oorspronkelijke voornemen moest zijn (Mattheüs 6:9, 10). Jezus zou de Koning van Gods koninkrijk zijn (Daniël 7:13, 14). Anderen zouden uit het midden van de mensheid worden gekozen om met hem te regeren. De bijbel voorzei dat degenen die in de hemel worden opgenomen „een koninkrijk en . . . priesters voor onze God” zouden zijn en „als koningen over de aarde [zouden] regeren”. — Openbaring 5:10.

Wie gaan naar de hemel?

Met het oog op de grote verantwoordelijkheid die deze hemelse regeerders zouden bezitten, is het niet verwonderlijk dat zij aan strenge vereisten moeten voldoen. Zij die naar de hemel gaan, moeten nauwkeurige kennis van Jehovah bezitten en moeten hem gehoorzamen (Johannes 17:3; Romeinen 6:17, 18). Er wordt van hen verlangd dat zij geloof oefenen in het loskoopoffer van Jezus Christus (Johannes 3:16). Maar er is meer bij betrokken. Zij moeten door God geroepen en uitgekozen worden door bemiddeling van zijn Zoon (2 Timotheüs 1:9, 10; 1 Petrus 2:9). Bovendien moeten zij gedoopte christenen zijn die „wedergeboren” zijn, verwekt door Gods heilige geest (Johannes 1:12, 13; 3:3-6). Ook moeten zij tot de dood hun rechtschapenheid jegens God bewaren. — 2 Timotheüs 2:11-13; Openbaring 2:10.

Talloze miljoenen mensen die hebben geleefd en gestorven zijn, hebben niet aan deze vereisten voldaan. Velen hebben weinig gelegenheid gehad om iets over de ware God te weten te komen. Anderen hebben nooit de bijbel gelezen en weten weinig of niets over Jezus Christus. Zelfs onder ware christenen in deze tijd op aarde zijn er weinigen door God uitgekozen voor hemels leven.

Bijgevolg zou er een betrekkelijk klein aantal naar de hemel gaan. Jezus sprak over deze mensen als een „kleine kudde” (Lukas 12:32). Later werd aan de apostel Johannes geopenbaard dat degenen die „van de aarde zijn gekocht” om met Christus in de hemel te regeren, slechts 144.000 in getal zouden zijn (Openbaring 14:1, 3; 20:6). Vergeleken met de miljarden mensen die op aarde hebben geleefd, is dat inderdaad een klein aantal.

Zij die niet naar de hemel gaan

Wat gebeurt er met degenen die niet naar de hemel gaan? Ondergaan zij lijden in een plaats van eeuwige pijniging, zoals sommige religies leren? Natuurlijk niet, want Jehovah is een God van liefde. Liefdevolle ouders werpen hun kinderen niet in het vuur, en Jehovah pijnigt mensen niet op zo’n manier. — 1 Johannes 4:8.

Het vooruitzicht voor de overgrote meerderheid van degenen die gestorven zijn, is een opstanding in een aards paradijs. De bijbel zegt dat Jehovah de aarde heeft geschapen ’om bewoond te worden’ (Jesaja 45:18). De psalmist verklaarde: „Wat de hemel betreft, aan Jehovah behoort de hemel toe, maar de aarde heeft hij aan de mensenzonen gegeven” (Psalm 115:16). De aarde, niet de hemel, zal ’s mensen blijvende thuis zijn.

Jezus voorzei: „Het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem [de stem van Jezus, de „Zoon des mensen”] zullen horen en te voorschijn zullen komen” (Johannes 5:27-29). De christelijke apostel Paulus verzekerde: „Op God heb ik mijn hoop gesteld . . . dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” (Handelingen 24:15). Aan de martelpaal beloofde Jezus een berouwvolle boosdoener leven door middel van een opstanding in een aards paradijs. — Lukas 23:43.

Wat is echter de huidige toestand van de doden die een opstanding tot leven op aarde zullen ontvangen? Een gebeurtenis tijdens Jezus’ bediening helpt ons deze vraag te beantwoorden. Zijn vriend Lazarus was gestorven. Voordat Jezus hem ging opwekken, zei Hij tot Zijn discipelen: „Lazarus, onze vriend, is gaan rusten, maar ik ga erheen om hem uit de slaap te wekken” (Johannes 11:11). Jezus vergeleek de dood dus met een slaap, een diepe slaap zonder dromen.

Slapen in de dood

Andere schriftplaatsen stemmen overeen met deze gedachte van slapen in de dood. Ze leren niet dat mensen een onsterfelijke ziel hebben die bij de dood naar het geestenrijk overgaat. Integendeel, de bijbel zegt: „De doden . . . zijn zich van helemaal niets bewust . . . Hun liefde en hun haat en hun jaloezie zijn reeds vergaan . . . Er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool [het graf], de plaats waarheen gij gaat” (Prediker 9:5, 6, 10). Bovendien verklaarde de psalmist dat de mens ’terugkeert naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten’. — Psalm 146:4.

Deze schriftplaatsen maken duidelijk dat degenen die in de dood slapen ons niet kunnen zien of horen. Zij zijn niet in staat ons zegen of onheil te brengen. Zij zijn niet in de hemel, noch verblijven zij in een gemeenschap van voorouders. Zij zijn levenloos, in een toestand van niet-bestaan.

Op Gods bestemde tijd zullen degenen die nu in de dood slapen en die in zijn herinnering zijn, tot leven worden gewekt op een paradijsaarde. Het zal een aarde zijn die gereinigd is van de vervuiling, de moeilijkheden en de problemen waarmee de mensheid nu te kampen heeft. Wat een vreugdevolle tijd zal dat zijn! In dat paradijs zullen zij het vooruitzicht hebben eeuwig te leven, want Psalm 37:29 verzekert ons: „De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven.”

[Kader op blz. 6, 7]

IK HEB GEBROKEN MET DODENVERERING

„Als jongen hielp ik mijn vader met de offers die hij geregeld aan zijn overleden vader bracht. Op een keer, toen mijn vader van een verschrikkelijke ziekte was hersteld, zei het orakel dat hij uit dankbaarheid voor zijn herstel zijn overleden vader een offer moest brengen, bestaande uit een geit, yamswortels, kolanoten en drank. Mijn vader kreeg ook de raad om een beroep te doen op zijn overleden voorouders om verdere ziekte en onheil te voorkomen.

Mijn moeder kocht de benodigdheden voor het offer, dat bij het graf van mijn grootvader aangeboden moest worden. Het graf bevond zich vlak naast ons huis, overeenkomstig de plaatselijke gewoonte.

Vrienden, familieleden en buren werden uitgenodigd om toeschouwers te zijn bij het brengen van het offer. Mijn vader, schitterend gekleed ter ere van de gelegenheid, zat op een stoel tegenover het grafteken, waar enkele schedels van eerder geofferde geiten op een rij waren gelegd. Mijn taak was wijn uit een fles in een beker te gieten, die ik aan mijn vader overhandigde. Vervolgens goot hij de wijn als offer uit op de grond. Mijn vader riep de naam van zijn vader driemaal aan en bad tot hem om bevrijding van toekomstig onheil.

Er werden kolanoten geofferd en er werd een ram geslacht, gekookt, en door alle aanwezigen gegeten. Ik at ook mee en danste op het gezang en het slaan op de trommels. Mijn vader danste prachtig en vol overgave, al kon je zien dat hij niet zo jong meer was. Bij tussenpozen bad hij tot zijn voorouders om alle aanwezigen te zegenen, terwijl de mensen, en ook ik, Ise antwoordden, wat ’Het zij zo’ betekent. Ik keek met intense belangstelling en bewondering naar mijn vader en verlangde naar de dag dat ik oud genoeg zou zijn om offers te brengen aan overleden voorouders.

Ondanks de vele offers die werden gebracht, was het gezin nog steeds geen vrede beschoren. Hoewel mijn moeder drie levende zonen had, heeft geen van de drie dochters die haar werden geboren, erg lang geleefd; zij stierven allemaal als kind. Toen mijn moeder opnieuw zwanger werd, bracht mijn vader uitvoerige offers opdat het kind gezond geboren zou worden.

Moeder schonk het leven aan weer een meisje. Twee jaar later werd het kind ziek en stierf. Mijn vader raadpleegde het orakel, en de man zei dat een vijand verantwoordelijk was voor het sterfgeval. Hij zei dat er, om de ’ziel’ van het kind te laten terugvechten, een brandend stuk hout, een fles drank, en een jong hondje nodig waren voor het offer. Het brandende hout moest op het graf worden geplaatst, de drank moest op het graf worden gesprenkeld, en het jonge hondje moest dicht bij het graf levend begraven worden. Dit zou, zo werd verondersteld, de ziel van het dode meisje doen ontwaken om haar dood te wreken.

Ik droeg de fles drank en het brandende hout naar het graf, en mijn vader droeg het jonge hondje, dat hij overeenkomstig de instructies van het orakel begroef. Wij geloofden allemaal dat de ziel van het meisje binnen zeven dagen de persoon die haar voortijdige dood had veroorzaakt, zou verdelgen. Er gingen twee maanden voorbij en er werd geen sterfgeval gemeld in de buurt. Ik raakte gedesillusioneerd.

Ik was destijds achttien jaar. Kort daarna kwam ik in contact met Jehovah’s Getuigen, die mij aan de hand van de Schrift lieten zien dat de doden de levenden noch goed noch kwaad kunnen doen. Toen kennis van Gods Woord stevig in mijn hart geworteld was, vertelde ik mijn vader dat ik hem niet meer kon vergezellen om offers aan de doden te brengen. Aanvankelijk was hij boos op mij omdat ik hem in de steek liet, zoals hij zei. Maar toen hij zag dat ik niet bereid was mijn pasgevonden geloof op te geven, verzette hij zich er niet tegen dat ik Jehovah aanbad.

Op 18 april 1948 symboliseerde ik mijn opdracht door de waterdoop. Sindsdien ben ik Jehovah met veel vreugde en voldoening blijven dienen en heb ik anderen geholpen zich los te maken van de verering van overleden voorouders, die ons kunnen helpen noch schaden.” — Ingezonden door J. B. Omiegbe, Benin City, Nigeria.

[Illustratie op blz. 7]

Er zal grote vreugde zijn wanneer de doden een opstanding ontvangen op een paradijsaarde

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen