Vragen van lezers
◼ Johannes 18:15 maakt melding van een discipel die aan de hogepriester bekend was. Is dit dezelfde discipel die eerder „naakt” vluchtte, zoals bericht in Markus 14:51, 52.
Nee, het schijnt dat de persoon die aan de hogepriester bekend was, de apostel Johannes was, terwijl het de discipel Markus was die „naakt” vluchtte.
Deze verslagen in hun tijdsorde nemend, beginnen wij bij de hof van Gethsemane. De apostelen reageerden met vrees toen Jezus Christus gearresteerd werd. „Zij lieten hem allen in de steek en vluchtten.” Het direct daaropvolgende vers geeft in contrast daarmee te kennen: „Maar een zekere jonge man, die een fijn linnen kleed over zijn naakte lichaam droeg, volgde hem voorts van nabij; en zij trachtten hem te grijpen, maar hij liet zijn linnen kleed achter en ontsnapte naakt.” — Markus 14:50-52.
De aanvankelijke reactie van de elf apostelen wordt aldus gesteld tegenover die van een niet met name genoemde discipel, en daarom is het logisch te concluderen dat hij niet een van de apostelen was. Dit voorval wordt alleen vermeld in het evangelie dat werd geschreven door de vroege discipel Johannes Markus, de neef van Barnabas. Er bestaat dan ook reden om het standpunt te huldigen dat Markus de „zekere jonge man” was die de gearresteerde Jezus begon te volgen, maar die zonder zijn bedekkende kleed vluchtte toen de menigte ook hem probeerde te grijpen. — Handelingen 4:36; 12:12, 25; Kolossenzen 4:10.
Op een bepaald moment in die nacht volgde ook de apostel Petrus Jezus, op een veilige afstand. In dit opzicht is er een overeenkomst; de jonge discipel (Markus) begon Jezus te volgen maar hield daarmee op, terwijl later twee van de apostelen die gevlucht waren, ertoe overgingen hun gearresteerde Meester te volgen. In het evangelie van de apostel Johannes lezen wij: „Simon Petrus nu, alsmede een andere discipel, volgde Jezus. Die discipel was aan de hogepriester bekend, en hij ging met Jezus de binnenplaats van de hogepriester op.” — Johannes 18:15.
De apostel Johannes gebruikt de naam „Johannes” als hij op Johannes de Doper doelt maar hij spreekt nooit over zichzelf bij naam. Hij schrijft bijvoorbeeld over „de discipel die getuigenis over deze dingen aflegt en die deze dingen heeft geschreven”. En in dezelfde trant: „Hij die het heeft gezien, heeft er getuigenis van afgelegd, en zijn getuigenis is waar, en die man weet dat hij ware dingen zegt” (Johannes 19:35; 21:24). Merk ook Johannes 13:23 op: „Aan Jezus’ boezem lag een van zijn discipelen aan, en Jezus had hem lief.” Dat was kort voor Jezus’ arrestatie. Later die dag richtte Jezus zich speciaal tot één discipel, die Johannes in soortgelijke bewoordingen beschrijft: „Toen nu Jezus zijn moeder zag staan en bij haar de discipel die hij liefhad, zei hij tot zijn moeder: ’Vrouw, zie, uw zoon!’” — Johannes 19:26, 27; vergelijk Johannes 21:7, 20.
Deze zelfde karakteristiek om zichzelf niet te noemen, zien wij ook in Johannes 18:15. Bovendien komen Johannes en Petrus samen voor in het verslag over gebeurtenissen na de opstanding dat in Johannes 20:2-8 staat. Deze aanwijzingen suggereren dat de apostel Johannes bedoeld wordt met ’die discipel [die] aan de hogepriester bekend was’. De bijbel verschaft geen achtergrondinformatie om voor ons de vraag te beantwoorden hoe de Galilese apostel (Johannes) de hogepriester had leren kennen en voor deze een bekende was geworden. Maar het feit dat men Johannes in het huis van de hogepriester kende, maakte het hem mogelijk langs de deurwachter op de binnenplaats te komen en ook voor Petrus toegang te krijgen.