Mijn leven in Jehovah’s door de geest geleide organisatie
Zoals verteld door Albert D. Schroeder
OP DE eerste zondag in juni 1934 predikten Alex Jones en ik in Jersey City (New Jersey, VS) van huis tot huis. Plotseling stormden politieagenten de flat binnen waarin wij ons bevonden, duwden ons ruw een auto in en namen ons mee naar de gevangenis!
Drie dagen later verklaarde een rechter ons schuldig aan venten zonder vergunning en veroordeelde ons tot tien dagen gevangenisstraf. Wij werden naar de strafgevangenis van Hudson County overgebracht, waar wij ons moesten ontkleden, een ontluizingsbad moesten nemen en gevangeniskleren moesten aantrekken. Toen werden wij naar een cel gebracht.
Hier had ik tijd om een terugblik op mijn leven te werpen. Ik was nog maar 23 jaar en was blij dat ik als volle-tijdbedienaar in het Bethelhuis in Brooklyn mocht werken. Laat mij enkele van die herinneringen met u delen.
Dankbaar jegens mijn grootmoeder
Ik had vooral hartverwarmende herinneringen aan mijn grootmoeder van moederszijde, Elizabeth Darger. Haar ouders waren enige tijd vóór 1870 met hun gezin vanuit Duitsland naar Michigan (VS) gekomen. Zij gaf Duitse en Engelse les op de openbare scholen en woonde in bij mijn lutherse ouders in Saginaw (Michigan), mijn geboorteplaats. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verbonden zij en haar zusters, die ook onderwijzeres waren, zich met de Internationale Bijbelonderzoekers, die nu als Jehovah’s Getuigen bekendstaan.
Hoewel mijn ouders van mij verlangden dat ik de lutherse zondagsschool bezocht, mocht Grootmoeder met mij spreken over haar opwindende bijbelse overtuiging. Zij kon de bijbel in het Latijn en het Grieks lezen, en zij deed bij mij het verlangen ontstaan de bijbel in zijn oorspronkelijke talen te bestuderen. Ik heb nog altijd dierbare herinneringen aan de met mijn oudtantes gevoerde stimulerende bijbelse gesprekken over het vooruitzicht dat Gods Koninkrijksregering, zoals in Daniël 2:44 staat, weldra de macht over de aarde zou overnemen.
In 1923 begon Grootmoeder met mij te studeren aan de hand van het door het Wachttorengenootschap uitgegeven boek De Harp Gods, en samen met haar bezocht ik ook de vergaderingen van de gemeente Saginaw. Nu, terwijl ik in mijn cel zat, dacht ik na over die vergaderingen, over het luisteren naar de Watchtower-radioprogramma’s, die helemaal uit Brooklyn (New York) afkomstig waren en door de WBBR uitgezonden werden, en over nog meer van dergelijke ervaringen die mijn leven hadden gevormd.
Ik herinnerde mij bijvoorbeeld hoe ik rechter Joseph F. Rutherford, president van het Wachttorengenootschap, in 1927 over de radio had horen spreken toen hij een lezing hield op het in Toronto (Canada) gehouden congres van de Bijbelonderzoekers. In 1928 bezocht ik in Detroit (Michigan) mijn eerste congres. Daar hoorde ik broeder Rutherford in eigen persoon spreken. Op dat congres had ook ik vreugdevol „Ja” geroepen als reactie op de resolutie „Verklaring tegen Satan en voor Jehovah”. Het nieuwe boek Regeering werd vrijgegeven, waarin werd aangetoond dat Gods koninkrijk een theocratische en niet een democratische regering is.
Herinneringen aan mijn schooldagen
Ik dacht ook terug aan mijn schooltijd. Op aansporing van mijn ouders, die niet wilden dat ik een volle-tijdbedienaar werd, aanvaardde ik een studiebeurs. Zo ging ik in september 1929 naar de Universiteit van Michigan in Ann Arbor om taal- en letterkunde, economie en techniek te studeren.
Mevr. Judson, de kamerverhuurster van het flatgebouw waarin ik woonde, stond in contact met de gemeente Ann Arbor van de Bijbelonderzoekers. Toen ik in het najaar van 1930 terugkwam voor het nieuwe universiteitsjaar, vertelde zij mij dat er in de kamer tegenover die van mij een aardige jongeman uit Alabama was komen wonen en dat zij dacht dat hij gunstig op „onze bijbelse boodschap” zou reageren. En dat was ook zo! William Addison Elrod en ik werden al snel goede vrienden toen hij de bijbelse waarheden aanvaardde, en dat zijn wij tot op de huidige dag nog steeds.
Bill Elrod en ik volgden in de zomer van 1931 een cursus landmeetkunde, zodat wij dat jaar niet het congres in Columbus (Ohio) konden bijwonen. Maar op zondag 26 juli luisterden wij naar de over de radio uitgezonden openbare lezing en behoorden wij tot het enthousiaste onzichtbare publiek dat de schitterende nieuwe naam „Jehovah’s Getuigen” aannam.
In die tijd waren socialistische, fascistische en communistische regeringsvormen het onderwerp van uitgebreide discussies op de universiteitscampus. In oktober 1931 sprak Winston Churchill 3000 van ons, studenten, toe en bepleitte hij de democratie als nog altijd de beste regeringsvorm. Later, in december 1931, sprak Lord Bertrand Russell, de vermaarde Britse wiskundige en filosoof, over pacifisme. Weer later besprak dr. Hjalmar Schacht, president van de Reichsbank in Berlijn (Duitsland), de noodzaak van staatstoezicht op de economie; met andere woorden, hij bepleitte het nationaal-socialisme of het nazisme. Twee jaar later was hij in Hitlers regering minister van Economische Zaken.
Na de pleitredes van deze wereldbekende staatslieden gehoord te hebben, was ik er meer dan ooit van overtuigd dat er alleen onder het koningschap van de Messías een bevredigende wereldregering kan zijn. Bill Elrod en ik besloten daarom onze studie op 15 juni 1932 te beëindigen en daarna als partners het volle-tijd predikingswerk, thans bekend als de pioniersdienst, op ons te nemen.
Wij begonnen onze pioniersdienst voordat wij gedoopt waren, omdat destijds niet duidelijk werd begrepen of personen met een aardse hoop nu wel of niet gedoopt moesten worden. Nadat ik op 24 juli 1932 in het Vandercook Lake (Michigan) was gedoopt, werd het echter duidelijk dat mijn hoop was veranderd in die van een gezalfde, hetgeen door het ’getuigenis van de geest’ werd bevestigd. — Romeinen 8:16.
Betheldienst in Brooklyn
Op 9 september, toen wij in Howell (Michigan) pionierden, kwam Bill zwaaiend met een geel telegram het postkantoor uit hollen. Toen wij het openden, lazen wij de uitnodiging van broeder Rutherford om ons zo snel mogelijk voor de Betheldienst aan te melden. Wij hadden maar drie dagen nodig om onze aangelegenheden te regelen en vervolgens in ons T-Fordje de 1100 kilometer naar Brooklyn af te leggen. Op 13 september 1932 reden wij ten slotte de Brooklyn Bridge over en kwamen wij op Bethel aan. De Bethelfamilie bestond destijds uit slechts 200 leden, van wie de meesten gezalfde broeders van de Koning waren.
Na enkele weken in de drukkerij gewerkt te hebben, kreeg ik een andere toewijzing en ging ik naar de Dienstafdeling. Een beminnelijke Ierse broeder, Thomas J. Sullivan, was de opziener. ’Als er problemen worden voorgelegd, zorg er dan voor eerst alle feiten te hebben voordat je een oplossing aan de hand doet’, zei hij altijd vermanend tot ons jongeren (Spreuken 18:13). Met een knipoogje voegde hij hier gewoonlijk nog aan toe: „Waarom zou je je haasten? Geef Jehovah een kans. Kijk wat zijn geest eraan doet.”
Terwijl ik in de gevangenis deze vroegere ervaringen de revue liet passeren, verheugde ik mij over het voorrecht om net als Jezus Christus en de apostelen ter wille van de rechtvaardigheid lijden te ondergaan (Johannes 15:20; 1 Petrus 4:16). Terwijl ik zo terugkijk, besef ik dat zulke ervaringen een voorbereiding vormden voor toekomstige voorrechten.
Opwindend nieuw licht
Ik herinner mij dat er begin 1935, ongeveer zes maanden na mijn vrijlating uit de gevangenis en terugkeer naar Bethel, aan de Betheltafel een aantal keren werd gediscussieerd over de identiteit van de „grote schare” (Openbaring 7:9, 13). Sommigen verklaarden zich voorstander van de zienswijze dat dit een secundaire hemelse klasse was, zoals de eerste president van het Wachttorengenootschap, broeder Russell, had onderwezen. Anderen betoogden evenwel dat de „grote schare” uit personen met een aardse hoop bestond. Tijdens deze discussies onthield broeder Rutherford zich van commentaar.
Wij allen op Bethel waren enthousiast toen wij per speciale trein naar Washington D.C. reisden om het congres bij te wonen dat van 30 mei tot en met 3 juni 1935 gehouden zou worden. Op de tweede dag van het congres maakte broeder Rutherford het opwindende nieuws bekend dat de „grote schare” inderdaad een aardse klasse is. Op het hoogtepunt vroeg hij: „Zouden allen die de hoop hebben eeuwig op aarde te leven, willen opstaan? Ongeveer de helft van de 20.000 aanwezigen stond op. Toen riep broeder Rutherford uit: „Ziedaar! De grote schare!” Er viel een ogenblik stilte. Toen verenigden allen zich in een luid vreugdegeroep dat lang aanhield. De volgende dag werden 840 personen gedoopt, de meesten van hen van de aardse klasse.
Het nieuwe licht dat in 1935 op de „grote schare” werd geworpen, leidde in 1936 tot enige reorganisatie om de verwachte toevloed van leden van deze klasse te kunnen opvangen. Tot op die tijd was er in de hele stad New York bijvoorbeeld slechts één grote Engelse gemeente, maar nu werden er nieuwe gemeenten gevormd, waarover wij, jongere gezalfden, als opzieners werden aangesteld. Thans zijn er in de stad New York 336 gemeenten!
Een nieuwe toewijzing
Donderdag 11 november 1937 bleek een gedenkwaardige dag voor mij te zijn. Ik had bericht ontvangen dat ik die middag om 3 uur bij broeder Rutherford op kantoor moest komen. Keurig op tijd komend, vroeg ik mij bezorgd af of ik misschien ergens een standje voor zou krijgen. Maar na enkele vriendelijke opmerkingen vroeg broeder Rutherford of ik bereid was een andere toewijzing te aanvaarden.
„Ik ben bereid overal te dienen waar ik nodig ben”, antwoordde ik.
Toen overrompelde broeder Rutherford mij totaal door te vragen: „Hoe zou je het vinden om op Bethel in Londen als bijkantoordienaar te dienen?”
„Tjonge, dat is een verantwoordelijke toewijzing!” reageerde ik.
„Het betekent bovendien dat je een enkele reis krijgt en er dus in toestemt daar tot na Armageddon te blijven. Ik zal je daarom drie dagen bedenktijd geven”, besloot hij.
„Welnu, broeder Rutherford, ik heb die drie dagen niet nodig. Als het Jehovah’s wil is dat ik ga, luidt mijn antwoord Ja!”
„Ik dacht wel dat je dat zou zeggen”, antwoordde hij. „Broeder Knorr heeft je passage al geboekt op de Queen Mary, die aanstaande woensdag naar Engeland vertrekt.”
Mijn hoofd begon te tollen. „Je zult de eerstkomende dagen een opleiding ontvangen”, besloot broeder Rutherford.
Toen ik op de Dienstafdeling, die in de drukkerij was gevestigd, terugkeerde, schoot broeder Knorr in de lach bij het zien van mijn verbouwereerde gezicht. Hij wist wat er zojuist was gebeurd. Nathan Knorr was drukkerijopziener en was eerder met broeder Rutherford naar Engeland gereisd. Onmiddellijk begon hij mij op te leiden in de wijze waarop een bijkantoororganisatie geleid dient te worden. Enkele dagen later ging ik naar broeder Rutherford terug om nog meer inlichtingen te ontvangen als voorbereiding op mijn werk.
Broeder Rutherfords raad, gebaseerd op Micha 6:8, was ’rechtvaardig te handelen, krachtig de hand te houden aan de organisatorische gedragslijnen, bijbelse maatstaven hoog te houden, prompt te gehoorzamen en dingen niet uit te stellen. Wees vriendelijk in de omgang met de broeders en zusters, heb een geregeld aandeel aan de velddienst en wees nederig in het wandelen met God.’ Hij zei dat het Britse veld geen groei meer vertoonde doordat de vorige bijkantooropzieners de velddienst niet volledig hadden ondersteund. Daarom zei hij ten slotte met klem: „Moedig aan tot meer velddienst. Groot-Brittannië heeft 1000 pioniers nodig, niet slechts 200, zoals thans het geval is.”
Ontvangst in Engeland
Toen de Queen Mary in Southampton aankwam, nam ik de trein naar Londen en ging per taxi naar het bijkantoor van het Genootschap, dat reeds 26 jaar lang gevestigd was op Craven Terrace 34, Lancaster Gate. De vice-president van de International Bible Students Association ontving mij hartelijk. Ik overhandigde hem broeder Rutherfords brief, waarin hij gemachtigd werd de bijkantoordienaar te ontslaan en de Bethelfamilie ervan in kennis te stellen dat ik hem zou vervangen. Dit gebeurde tijdens het middagmaal, en de dertig Bethelieten gaven mij een warm welkom.
Na verloop van tijd leerde ik veel bijkantooropzieners en vertegenwoordigers in Europa kennen. Zij waren gezalfden die ondanks de belemmeringen van de Hitlertijd zonder te schipperen de leiding namen in het predikingswerk, mannen zoals Martin Harbeck van Zwitserland, Charles Knecht van Frankrijk, Fritz Hartstang van Nederland, Johan Eneroth van Zweden, William Dey van Denemarken en de moedige Robert Winkler van de Duitse ondergrondse organisatie van het Genootschap. Met alle schriftuurlijke middelen boden deze onbevreesde mannen des geloofs weerstand aan de hardvochtige nazi-vervolging.
Een bezoek van broeder Rutherford
In 1938, het jaar voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, hadden de Britten transoceanische radiotelefonie ontwikkeld. Hun technici stemden ermee in vier continenten met elkaar te verbinden voor een speciaal congres dat van 9 tot en met 11 september in Londen als centrale plaats gehouden zou worden. De Royal Albert Hall, de grootste geschikte zaal in Londen, werd voor het congres afgehuurd. Broeder Rutherfords groep, onder wie zich ook Nathan Knorr bevond, kwam drie weken eerder aan om met de voorbereidingen te helpen.
Om de openbare lezing aan te kondigen, werden stoeten bordenlopers georganiseerd. Voordat de eerste informatieoptocht gehouden zou worden, wilde broeder Rutherford mij spreken. Toen wij het over congresaangelegenheden hadden, krabbelde hij met zijn pen wat op papier, wat hij wel vaker deed als hij met iemand sprak. Hij scheurde het blaadje waar hij wat opgekrabbeld had, van de blocnote af en gaf het aan mij. „Wat denk je daarvan?” vroeg hij.
„RELIGIE IS EEN VALSTRIK EN AFPERSING” stond erop.
„Daar vliegen de vonken van af”, antwoordde ik.
„Het móet ook krachtig klinken”, zei hij. Hij gaf toen opdracht borden met deze woorden erop te maken en ze klaar te hebben voor onze eerste congres-informatieoptocht op woensdagavond. De volgende avond leidden Nathan Knorr en ik de tien kilometer lange optocht van ongeveer duizend broeders en zusters door het centrum van Londen.
Broeder Rutherford riep mij de volgende ochtend bij zich op kantoor en vroeg hoe het gegaan was. „Velen scholden ons uit voor communisten en atheïsten en maakten andere vijandige opmerkingen”, zei ik. Hij dacht enkele minuten na en scheurde toen een blaadje van zijn blocnote af met de voorgestelde leus „DIENT GOD EN CHRISTUS, DE KONING”. Hij meende dat wanneer er in de rij ook borden met deze tekst werden opgenomen, wij niet meer zo uitgejouwd zouden worden — en dit bleek inderdaad het geval te zijn. Dit congres in 1938 verliep goed. De belangrijkste lezingen op zaterdag en zondag, met inbegrip van de openbare lezing „Ziet de feiten onder de ogen”, werden met succes naar 49 gelijktijdig gehouden congressen in de gehele Engelssprekende wereld uitgezonden.
Na het congres kwamen de bijkantoordienaren van Europese landen bijeen voor een opleidingscursus. Tijdens de cursus gaf broeder Rutherford mij een schrobbering omdat de zaalwachters onvoldoende opgeleid waren. Door het strenge onderricht sprongen mij tranen in de ogen. Later troostte William Dey van Denemarken mij in een gesprek onder vier ogen door te zeggen dat broeder Rutherford mij had gebruikt om indirect hen allen te onderwijzen. En dat was ook zo! De volgende dag nodigde broeder Rutherford, die graag een schort voordeed en kookte, ons allen uit voor een speciale maaltijd die hij had bereid. Allen genoten van het bijzonder prettige samenzijn.
De jaren van de Tweede Wereldoorlog
Op 1 september 1939 viel Hitler Polen binnen. Op zondag 3 september verklaarde Groot-Brittannië Duitsland de oorlog. Duizenden van ons in Engeland waren die ochtend in de velddienst met de toepasselijke aanbieding van het nieuwe boek Redding. Aan elke deur waren de mensen geschokt; sommige vrouwen huilden. Wij waren allen snel door onze bijbelse lectuur heen toen wij de mensen schriftuurlijke troost verschaften.
De volgende maand ontvingen wij een voordruk van The Watchtower van 1 november 1939, met het artikel „Neutraliteit”. Precies op tijd werd hierin uiteengezet welk schriftuurlijke standpunt ware christenen tijdens wereldse conflicten moeten innemen (Johannes 17:16). Kort daarna begonnen de arrestaties en gevangenzettingen van honderden van onze Engelse broeders en zusters.
De luchtoorlog tegen Groot-Brittannië — de Slag om Engeland geheten — nam eind 1940 en tot in 1941 in hevigheid toe. Wij in Londen werden 57 nachten achtereen 14 uur lang gebombardeerd. De lucht was vol gierende geluiden. Overal woedden hevige branden. Negenentwintig bommen vielen binnen een afstand van 460 meter van Bethel vandaan. Onze grote aan Bethel grenzende Koninkrijkszaal werd door brandbommen getroffen, maar het vuur werd snel door onze geoefende Bethelbroeders geblust.
Er waren allerlei beperkende oorlogsmaatregelen van kracht geworden, met inbegrip van voedselrantsoenering en reisbeperkingen. Toch gingen wij met onze van-huis-tot-huisprediking door en verhoogden wij zelfs onze activiteit. In 1937 had Groot-Brittannië 4375 verkondigers, maar dit aantal was in 1942 tot 12.436 verkondigers toegenomen. Het aantal pioniers was gegroeid van 201 toen ik in 1937 in Engeland kwam tot 1488 in 1942! Jehovah heeft de zaaiwerkzaamheden van deze vroege veldpredikers beslist rijkelijk gezegend. Thans, ruim vijftig jaar later, zijn er in Groot-Brittannië meer dan 109.000 Koninkrijksverkondigers, met inbegrip van meer dan 6000 gewone pioniers.
Van 3 tot 7 september 1941 brachten wij met de hulp van Jehovah’s geest tot stand wat regeringsfunctionarissen voor „onmogelijk” hadden gehouden. Wij hielden het grootste congres van Jehovah’s Getuigen dat tot op die tijd in Groot-Brittannië was belegd. Ruim 12.000 personen kwamen in het hartje van de oorlog in De Montfort Hall en op het erbij behorende terrein van Leicester bijeen. Dezelfde zaal werd in 1983 voor de jaarvergadering van het Genootschap gebruikt. Ruim 3000 van ons haalden herinneringen op aan wat er tijdens het in oorlogstijd gehouden congres in 1941 was gebeurd.
Het Londense kantoor werd tijdens de oorlog een vluchtelingencentrum. De telefoon stond geen moment stil. Er werd een ondersteuningsfonds beschikbaar gesteld, zodat broeders en zusters die door bombardementen dakloos waren geworden, onmiddellijk geholpen konden worden. Ook werd aan broeders en zusters die als vluchtelingen uit Polen, Duitsland, Noorwegen, Frankrijk, België, Nederland en andere plaatsen naar Londen waren gekomen, een helpende hand geboden. Velen van hen begonnen in Groot-Brittannië te pionieren.
Persona non grata
Zodra de Verenigde Staten op 8 december 1941 aan de oorlog gingen deelnemen, verloor ik als Amerikaans burger mijn vrijstelling van Britse militaire dienst. Wegens mijn christelijke neutraliteit kon ik niet voldoen aan de verschillende bevelen die de Britse regering in verband met mijn militaire status en de oorlogssituatie uitvaardigde. Ten slotte lichtte de Britse regering mij op 6 mei 1942 in dat ik persona non grata was en daarom naar de Verenigde Staten moest terugkeren. Op 1 augustus stond mijn foto op de voorpagina van de Daily Herald, te zamen met het artikel „Zij hebben hem naar huis gestuurd”.
Op maandagochtend 24 augustus 1942 arresteerden twee rechercheurs van Scotland Yard mij voor de deportatie. Zij brachten mij per trein naar Glasgow (Schotland), waar ik ’s nachts in de middeleeuwse Barlinni-gevangenis werd vastgehouden. De volgende dag werd ik onder escorte aan boord van de Britse kruiser S.S. Hilary gebracht, waar ik in verzekerde bewaring bleef. Zigzaggend om de Duitse onderzeeërs te ontlopen, had ons konvooi van 52 schepen 13 dagen nodig om de Atlantische Oceaan over te steken. Wij ontkwamen aan hun torpedo’s en kwamen veilig in Halifax (Canada) aan! Nu ik vrij was, ging ik de volgende dag per trein naar New York, waar ik op 10 september aankwam.
Vredesperiode op treffende wijze voorzegd
Het schonk mij veel vreugde naar de vele hartelijke broeders en zusters op Bethel in Brooklyn terug te keren. Ik was op tijd aangekomen om het historische congres dat van 18-20 september 1942 in Cleveland (Ohio) werd gehouden, bij te wonen. Daar hield broeder N. H. Knorr, de nieuwe president van het Genootschap, de lezing: „Vrede — Is hij van blijvende duur?” Hierin werd nieuw licht geworpen op Openbaring 17:8. Er werd in onthuld dat de geallieerden de overwinning zouden behalen en dat er een nieuw internationaal „vredesbeest” zou opstaan. Dit gebeurde inderdaad toen na het einde van de oorlog in 1945 de organisatie der Verenigde Naties werd opgericht!
Wachttoren-Bijbelschool Gilead
Na de jaarvergadering van het Wachttorengenootschap op 1 oktober 1942 riep broeder Knorr, in zijn hoedanigheid van president, Maxwell G. Friend, Eduardo F. Keller en mij op zijn kantoor. Hij vertelde ons dat die ochtend de beslissing was genomen om op de Koninkrijksboerderij (South Lansing, New York) een zendelingenschool op te richten. Hij zei dat ik administratief hoofd zou zijn en als voorzitter zou optreden van het comité dat was gevormd om de school te organiseren. In samenwerking met broeder F. W. Franz stelden wij de prachtige bijbelcursus samen. Hiermee begon een lange periode van prettige samenwerking met hem ter bevordering van bijbels onderricht.
Op maandagmorgen 1 februari 1943 vond op de Koninkrijksboerderij dicht bij South Lansing (New York) onder leiding van broeder Knorr de officiële inwijding plaats van wat thans bekendstaat als de Wachttoren-Bijbelschool Gilead. Na het inwijdingsprogramma begonnen de lessen in de vier klaslokalen, met in elk 25 studenten. De cursus van gevorderd christelijk onderwijs nam 20 weken in beslag, waarbij de bijbel het belangrijkste leerboek was.
Gelukkige maanden en vervolgens gelukkige jaren van nog grondiger studie van de bijbel bleken mijn gezegende lot te zijn. Samen met andere toegewijde leraren was ik Jehovah dankbaar voor dit voorrecht om onderwijs te geven en het hart van zulke toegewijde studenten, die Jehovah en zijn werk liefhadden, tot actie aan te sporen! Tot 1960 hebben 3700 studenten uit 70 landen onze cursus met hun aanwezigheid verrijkt.
De vreugde van het huwelijk smaken
Toen ik in 1955 de ’Zegevierende Koninkrijk’-congressen in Europa bijwoonde, hernieuwde ik mijn kennismaking met een lieve zuster, Charlotte Bowin, die in 1943 in de eerste klas van Gilead een van mijn studenten was geweest. Zij had twaalf jaar als een getrouwe zendelinge in een Spaanssprekend gebied gediend, met inbegrip van Mexico en El Salvador. Nu bezocht zij, samen met haar partner Julia Clogston, deze Europese congressen. Terloops zij opgemerkt dat toen Charlottes ouders in de tijd van broeder Russell ongehuwd waren, zij beiden lid van de Bethelfamilie in Brooklyn waren geweest. Na hun huwelijk werd Martin Bowin een reizende opziener totdat Charlotte in 1920 werd geboren.
In januari 1956 ging Charlotte Betheldienst verrichten en werd zij overgeplaatst naar de Koninkrijksboerderij. In augustus 1956 trouwden wij. Toen Charlotte zwanger werd, waren wij terneergeslagen, omdat wij geloofden dat dit een eind zou maken aan onze volle-tijddienst. Maar broeder Franz moedigde ons aan met de woorden: „Jullie hebben niet gezondigd door de moederschoot vruchtbaar te maken. Vat moed! Het is best mogelijk dat Jehovah er op de een of andere manier voor zal zorgen dat jullie in de volle-tijddienst kunnen blijven.”
En dat bleek ook het geval te zijn. Ik kon lid van het lerarenkorps van de Gileadschool blijven. Eerst woonden wij in een gehuurd flatje en in 1962 verhuisden wij naar een pasgebouwd huis dat ongeveer anderhalve kilometer van de school verwijderd was. Daar in South Lansing (New York) heeft onze zoon, Judah Ben, die in februari 1958 was geboren, zijn eerste levensjaren doorgebracht.
De opvoeding van Judah Ben, waarbij wij altijd hebben geprobeerd bijbelse beginselen toe te passen, heeft ons veel vreugde geschonken (Efeziërs 6:1-4). Hij werd ertoe aangemoedigd Micha 6:8 te volgen, evenals ik mijn best deed die tekst in mijn leven toe te passen. Later werd Judah een derde-generatie-Betheliet, en hij heeft twaalf jaar op Bethel gediend. In juni 1986 trouwde hij met een beminnelijke pionierster, Amber Baker. Zij pionieren nu in Michigan.
De school voor ouderlingen
In 1958 maakte broeder Knorr op het congres in het Yankee Stadion bekend dat er een nieuwe school voor ouderlingen geopend zou worden die bekend zou komen te staan als de Koninkrijksbedieningsschool. Op 9 maart 1959 begon de eerste klas van 25 leerlingen aan de vier weken durende cursus op de Koninkrijksboerderij, waar ook de Gileadschool gevestigd was. Toen de Gileadschool in september 1960 naar Brooklyn werd overgeplaatst, bleef de Koninkrijksbedieningsschool op de Koninkrijksboerderij, waar wij elke maand honderd ouderlingen konden opleiden. Ik heb gemerkt dat mijn vaderschap een voordeel vormde om de gezinshoofden die de nieuwe school bezochten, te onderwijzen.
In 1967 werd deze school naar Bethel, in Brooklyn, overgeplaatst. Later, in 1968, kreeg de school een nieuwe standplaats in Pittsburgh, waar tot op 1974 duizenden loyale ouderlingen onderricht hebben ontvangen. Vanaf 1974 werd de school in verschillende Koninkrijkszalen in het gehele land gehouden. Mijn vrouw en zoon vergezelden mij wanneer ik naar deze verschillende plaatsen reisde. Zij pionierden in de tijd dat ik op school les gaf.
Verdere koninklijke dienst
Toen ik in november 1974 in mijn geboorteplaats Saginaw (Michigan) les gaf aan een klas van de Koninkrijksbedieningsschool, ontving ik een onvergetelijke brief van het Besturende Lichaam. Ik werd hierin uitgenodigd om deel uit te maken van dat lichaam, terwijl mijn vrouw en zoon de uitnodiging ontvingen als leden van de Brooklyn-Bethelfamilie te gaan dienen. Op 18 december 1974 verhuisden wij dus naar Bethel en begon ik mijn nieuwe dienstvoorrechten te behartigen.
Het Besturende Lichaam werkt heel goed samen om leiding te geven aan de wereldomvattende activiteiten van Jehovah’s Getuigen, het geestelijke voedsel voor onze progressieve verlichting te publiceren en rechterlijke beslissingen te nemen. Het komt elke woensdag bijeen, begint de vergadering met een gebed en vraagt om de leiding van Jehovah’s geest. Er wordt krachtig naar gestreefd erop toe te zien dat elke kwestie die wordt behandeld en elke beslissing die wordt genomen, in harmonie is met Gods Woord de bijbel.
Als lid van het Besturende Lichaam heb ik verschillende bijkantoren als zoneopziener mogen bezoeken. Het is voor mij hartverwarmend in zo veel landen persoonlijk de eenheid van Jehovah’s volk te mogen ervaren. Het is ook een persoonlijke vreugde om weer de vele Gilead-zendelingen te ontmoeten die nog steeds getrouw in hun buitenlandse toewijzingen dienst verrichten. Ja, in elk land zijn Jehovah’s dienstknechten de beste en gelukkigste mensen!
Jehovah geeft zijn gehele volk simultaan geestelijk voedsel via De Wachttoren en andere bijbelse publikaties. Dit alles bewijst dat Christus Jezus sinds 1914 onze regerende Koning is en dat hij ons succesvol door de vlak voor ons liggende „grote verdrukking” heen zal leiden. Ten slotte wil ik al jullie die nog jong in jaren zijn, aanmoedigen zo verstandig te zijn nú een carrière van volle-tijddienst op te bouwen! Er zullen ook voor jullie opwindende voorrechten weggelegd zijn (Micha 7:7). Ik verheug mij over Jehovah’s wonderbaarlijke zorg in de loop van de afgelopen tientallen jaren. Zijn zegeningen hebben mij werkelijk rijk gemaakt (Spreuken 10:22). Ik ben Jehovah elke dag dankbaar voor de voorrechten die ik geniet om hem in zijn door de geest geleide organisatie te dienen. — Openbaring 7:14.
[Illustratie op blz. 12]
Met mijn partner, Bill Elrod
[Illustratie op blz. 15]
Per trein naar de Barlinni-gevangenis
[Illustratie op blz. 17]
Met mijn vrouw, Charlotte