-
„Deze dingen moeten geschieden”De Wachttoren 1999 | 1 mei
-
-
„Deze dingen moeten geschieden”
„Jezus gaf hun ten antwoord: ’. . . Deze dingen moeten geschieden, maar het einde is er nog niet.’” — MATTHEÜS 24:4-6.
1. Welk onderwerp dient onze belangstelling te wekken?
ONGETWIJFELD hebt u belangstelling voor uw leven en voor uw toekomst. Dan dient u ook belangstelling te hebben voor een onderwerp dat in 1877 de aandacht van C. T. Russell trok. Russell, die later de Watch Tower Society stichtte, schreef The Object and Manner of Our Lord’s Return (Het doel en de wijze van de wederkomst van onze Heer). Deze 64 bladzijden tellende brochure ging over Jezus’ wederkomst of komst in de toekomst (Johannes 14:3). Bij een gelegenheid toen de apostelen zich op de Olijfberg bevonden, vroegen zij over die wederkomst: „Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid [of „komst”, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap] en van het besluit van het samenstel van dingen?” — Mattheüs 24:3.
2. Waarom zijn er veel tegenstrijdige opvattingen over wat Jezus voorzei?
2 Weet en begrijpt u Jezus’ antwoord? Het is in drie van de Evangeliën te vinden. Professor D. A. Carson verklaart: „Weinig hoofdstukken van de bijbel hebben meer meningsverschillen onder uitleggers teweeggebracht dan Mattheüs 24 en de parallelle verslagen ervan in Markus 13 en Lukas 21.” Vervolgens geeft hij zijn eigen mening — slechts nog een van de tegenstrijdige menselijke opvattingen. In de laatste eeuw of zo hebben veel van zulke opvattingen een gebrek aan geloof te zien gegeven. De voorstanders ervan beweerden dat Jezus nooit datgene heeft gezegd wat wij in de Evangeliën lezen, dat zijn uitspraken later werden vervalst of dat zijn voorzegging niet is uitgekomen — opvattingen die door de hogere kritiek zijn uitgedacht. Een commentator bezag het Evangelie van Markus zelfs ’in het licht van de Mahayana-boeddhistische filosofie’!
3. Hoe denken Jehovah’s Getuigen over Jezus’ profetie?
3 In tegenstelling daarmee aanvaarden Jehovah’s Getuigen de authenticiteit en betrouwbaarheid van de bijbel, met inbegrip van wat Jezus de vier apostelen vertelde die drie dagen voor zijn dood met hem op de Olijfberg waren. Vanaf de dagen van C. T. Russell heeft Gods volk progressief een helderder begrip gekregen van de profetie die Jezus hier uitsprak. In de laatste paar jaar heeft De Wachttoren hun kijk op deze profetie zelfs nog meer verduidelijkt. Hebt u die inlichtingen in u opgenomen en gezien welk effect ze op uw leven hebben?a Laten wij ze nog eens beschouwen.
Een tragische vervulling in het verschiet
4. Waarom kunnen de apostelen Jezus vragen over de toekomst hebben gesteld?
4 De apostelen wisten dat Jezus de Messias was. Toen zij hem dus over zijn dood, opstanding en wederkomst hoorden spreken, moeten zij zich hebben afgevraagd: ’Als Jezus sterft en heengaat, hoe kan hij dan de schitterende dingen ten uitvoer brengen die van de Messias worden verwacht?’ Bovendien sprak Jezus over een einde van Jeruzalem en zijn tempel. De apostelen kunnen zich hebben afgevraagd: ’Wanneer en hoe zal dat geschieden?’ In een poging deze dingen te begrijpen, vroegen de apostelen: „Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn wanneer al deze dingen tot een besluit zullen komen?” — Markus 13:4; Mattheüs 16:21, 27, 28; 23:37–24:2.
5. Hoe heeft Jezus’ antwoord een vervulling in de eerste eeuw gevonden?
5 Jezus voorzei dat er oorlogen, hongersnoden, pestilenties, aardbevingen, haat en vervolging van christenen, valse messiassen en een omvangrijke prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk zouden zijn. Dan zou het einde komen (Mattheüs 24:4-14; Markus 13:5-13; Lukas 21:8-19). Jezus zei dit in het begin van het jaar 33 G.T. Gedurende de volgende decennia konden zijn waakzame discipelen zien dat de voorzegde dingen inderdaad op een opvallende wijze plaatsvonden. Ja, de geschiedenis bewijst dat het teken destijds in vervulling ging en in 66–70 G.T. door toedoen van de Romeinen tot een besluit van het joodse samenstel van dingen leidde. Hoe kwam dat tot stand?
6. Welke ontwikkeling tussen de Romeinen en de joden vond er in 66 G.T. plaats?
6 Tijdens de hete Judese zomer van 66 G.T. deden joodse Zeloten een aanval op Romeinse bewakers in een fort bij de tempel in Jeruzalem waardoor elders in het land geweld werd uitgelokt. In History of the Jews vertelt professor Heinrich Graetz: „Cestius Gallus, wiens taak het als Stadhouder van Syrië was de eer van de Romeinse legers hoog te houden, . . . kon de opstand die zich om hem heen verspreidde niet langer aanzien zonder iets te doen om de voortgang ervan te stuiten. Hij riep zijn legioenen bijeen en de naburige vorsten zonden vrijwillig hun troepen.” Dit leger van 30.000 manschappen omsingelde Jeruzalem. Na enige keren slaags te zijn geraakt, trokken de joden zich achter de muren bij de tempel terug. „Gedurende vijf achtereenvolgende dagen bestormden de Romeinen de muren, maar werden steeds door de projectielen van de Judeeërs tot de aftocht gedwongen. Pas op de zesde dag wisten zij een deel van de noordelijke muur vóór de Tempel te ondermijnen.”
7. Waarom konden Jezus’ discipelen dingen anders zien dan de meeste joden?
7 Denk u eens in hoe de joden in verwarring moeten hebben verkeerd, aangezien zij lang gedacht hadden dat God hen en hun heilige stad zou beschermen! Jezus’ discipelen waren echter gewaarschuwd dat Jeruzalem rampspoed te wachten stond. Jezus had voorzegd: „Er zullen dagen over u komen waarin uw vijanden een versterking rondom u zullen bouwen met puntige palen en u zullen omsingelen en u van alle kanten zullen benauwen, en zij zullen u en uw kinderen in u tegen de grond verpletteren, en zij zullen in u geen steen op de andere laten” (Lukas 19:43, 44). Maar zou dat de dood betekenen voor de christenen die zich in 66 G.T. in Jeruzalem bevonden?
8. Welke tragedie voorzei Jezus en wie waren „de uitverkorenen” ter wille van wie de dagen verkort zouden worden?
8 Toen Jezus de apostelen op de Olijfberg antwoord gaf, voorzei hij: „Die dagen zullen dagen van een verdrukking zijn zoals er sedert het begin der schepping, welke God heeft geschapen, tot op die tijd niet is voorgekomen en niet meer zal voorkomen. Indien Jehovah de dagen trouwens niet had verkort, zou geen vlees worden gered. Maar ter wille van de uitverkorenen, die hij heeft uitverkoren, heeft hij de dagen verkort” (Markus 13:19, 20; Mattheüs 24:21, 22). De dagen zouden dus verkort worden en „de uitverkorenen” gered. Wie waren zij? Beslist niet de opstandige joden die beweerden Jehovah te aanbidden maar die zijn Zoon hadden verworpen (Johannes 19:1-7; Handelingen 2:22, 23, 36). De ware uitverkorenen destijds waren die joden en niet-joden die geloof oefenden in Jezus als de Messias en Redder. God had zulke personen uitverkoren, en op Pinksteren 33 G.T. had hij hen tot een nieuwe geestelijke natie, „het Israël Gods”, gevormd. — Galaten 6:16; Lukas 18:7; Handelingen 10:34-45; 1 Petrus 2:9.
9, 10. Hoe werden de dagen van de Romeinse aanval „verkort” en met welk resultaat?
9 Werden de dagen „verkort” en de gezalfde uitverkorenen in Jeruzalem gered? Professor Graetz oppert: „[Cestius Gallus] achtte het niet raadzaam de strijd tegen heldhaftige ijveraars voort te zetten en in die tijd van het jaar, wanneer de herfstregens spoedig een aanvang zouden nemen . . . en zouden kunnen beletten dat het leger bevoorraad werd, aan een langdurige militaire onderneming te beginnen. Om die reden achtte hij het waarschijnlijk raadzamer zich terug te trekken.” Wat Cestius Gallus ook gedacht mag hebben, het Romeinse leger trok zich van de stad terug, met grote verliezen die hun door de achtervolgende joden werden toegebracht.
10 Die verbazingwekkende Romeinse aftocht maakte het mogelijk dat „vlees” — Jezus’ discipelen die in Jeruzalem in gevaar verkeerden — werd gered. De geschiedenis bericht dat toen de gelegenheid daartoe zich voordeed, christenen het gebied ontvluchtten. Wat een tentoonspreiding van Gods vermogen om al van tevoren de toekomst te kennen en om de overleving van zijn aanbidders te verzekeren! Wat gebeurde er echter met de ongelovige joden die in Jeruzalem en Judea bleven?
Tijdgenoten zouden het meemaken
11. Wat zei Jezus over „dit geslacht”?
11 Veel joden waren van mening dat hun stelsel van aanbidding, met de tempel als middelpunt, tot onbepaalde tijd zou blijven bestaan. Maar Jezus zei: „Leert . . . van de vijgeboom . . . het volgende: Zodra zijn jonge tak zacht wordt en in het blad schiet, weet gij dat de zomer nabij is. Zo ook gij, wanneer gij al deze dingen ziet, weet dan dat hij nabij is, voor de deur. Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan voordat al deze dingen geschieden. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” — Mattheüs 24:32-35.
12, 13. Hoe zouden de discipelen Jezus’ vermelding van „dit geslacht” begrepen hebben?
12 In de jaren voorafgaande aan 66 G.T. zouden christenen veel van de inleidende onderdelen van het samengestelde teken in vervulling zien gaan — oorlogen, hongersnoden, zelfs een omvangrijke prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk (Handelingen 11:28; Kolossenzen 1:23). Maar wanneer zou het einde komen? Wat bedoelde Jezus toen hij zei: ’Dit geslacht [Grieks: geʹne·a] zal niet voorbijgaan’? Jezus had de grote massa van de destijds levende joden die hem tegenstonden, met inbegrip van de religieuze leiders, vaak ’een goddeloos, overspelig geslacht’ genoemd (Mattheüs 11:16; 12:39, 45; 16:4; 17:17; 23:36). Toen hij op de Olijfberg dus weer over „dit geslacht” sprak, bedoelde hij kennelijk niet het hele joodse geslacht door de geschiedenis heen; ook had hij het niet over zijn volgelingen, hoewel zij „een uitverkoren geslacht” waren (1 Petrus 2:9). Evenmin zei Jezus dat „dit geslacht” een tijdsperiode is.
13 Jezus had het veeleer over de joden die hem destijds tegenstonden en die de vervulling van het door hem uitgesproken teken zouden zien. Met betrekking tot de verwijzing naar „dit geslacht” in Lukas 21:32 merkt professor Joel B. Green op: „In het Derde Evangelie heeft ’dit geslacht’ (en soortgelijke zinsneden) geregeld betrekking op een categorie mensen die het voornemen van God tegenstaan. . . . [Het duidt] op mensen die het goddelijke voornemen hardnekkig de rug toekeren.”b
14. Wat maakte dat „geslacht” mee, maar hoe anders liep het voor christenen af?
14 Het goddeloze geslacht van joodse tegenstanders dat kon zien dat het teken in vervulling ging, zou tevens het einde meemaken (Mattheüs 24:6, 13, 14). En dat gebeurde ook! In 70 G.T. kwam het Romeinse leger onder aanvoering van Titus, de zoon van keizer Vespasianus, terug. Het lijden van de in de stad ingesloten joden was bijna ongelooflijk.c Flavius Josephus, die er ooggetuige van was, bericht dat er tegen de tijd dat de Romeinen de stad verwoestten ongeveer 1.100.000 joden waren omgekomen en zo’n 100.000 gevangengenomen, van wie de meesten weldra op gruwelijke wijze de dood zouden vinden door honger of in Romeinse theaters. Ja, de verdrukking van 66–70 G.T. was de grootste die Jeruzalem en het joodse samenstel ooit hadden meegemaakt of ooit zouden meemaken. Hoe anders was de afloop voor christenen die Jezus’ profetische waarschuwing ter harte hadden genomen en Jeruzalem na de aftocht van de Romeinse legers in 66 G.T. hadden verlaten! De gezalfde christelijke „uitverkorenen” werden in 70 G.T. „gered” of bleven veilig behouden. — Mattheüs 24:16, 22.
Nog een andere, toekomstige vervulling
15. Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat Jezus’ profetie een grotere vervulling na 70 G.T. zou hebben?
15 Dat was echter niet de grootse finale. Voordien had Jezus te kennen gegeven dat hij na de verwoesting van de stad in Jehovah’s naam zou komen (Mattheüs 23:38, 39; 24:2). Vervolgens maakte hij dit duidelijker in zijn op de Olijfberg uitgesproken profetie. Na melding te hebben gemaakt van de komende „grote verdrukking” zei hij dat er nadien valse christussen zouden verschijnen en dat Jeruzalem geruime tijd door de natiën vertreden zou worden (Mattheüs 24:21, 23-28; Lukas 21:24). Zou het kunnen zijn dat er een andere, grotere vervulling, zou komen? De feiten bevestigen dit. Wanneer wij Openbaring 6:2-8 (opgetekend na de verdrukking over Jeruzalem in 70 G.T.) met Mattheüs 24:6-8 en Lukas 21:10, 11 vergelijken, zien wij dat oorlog, voedseltekorten en plagen op een grotere schaal nog in het verschiet lagen. Deze grotere vervulling van Jezus’ woorden vindt plaats sinds in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak.
16-18. Wat verwachten wij dat er nog zal gebeuren?
16 Al tientallen jaren hebben Jehovah’s Getuigen onderwezen dat de huidige vervulling van het teken bewijst dat er nog een „grote verdrukking” moet komen. Het huidige goddeloze „geslacht” zal die verdrukking meemaken. Het schijnt dat er weer een beginfase (een aanval op alle valse religie) zal zijn, net zoals met Gallus’ aanval in 66 G.T. de verdrukking over Jeruzalem begon.d Vervolgens zal na een tijdsperiode van niet-vermelde duur het einde komen — vernietiging op wereldomvattende schaal, die overeenkomst vertoont met die in 70 G.T.
17 Doelend op de vlak voor ons liggende verdrukking zei Jezus: „Onmiddellijk na de verdrukking van die dagen [de vernietiging van de valse religie] zal de zon worden verduisterd, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen worden geschokt. En dan zal het teken van de Zoon des mensen in de hemel verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan, en zij zullen de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met kracht en grote heerlijkheid.” — Mattheüs 24:29, 30.
18 Derhalve zegt Jezus zelf dat er zich „na de verdrukking van die dagen” zekere hemelverschijnselen zullen voordoen. (Vergelijk Joël 2:28-32; 3:15.) Dit zal ongehoorzame mensen dermate verbazen en schokken dat zij „zich in weeklacht [zullen] slaan”. Velen zullen „mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen”. Maar dit zal niet het geval zijn met ware christenen! Dezen ’zullen hun hoofd omhoogheffen, omdat hun bevrijding nabij komt’. — Lukas 21:25, 26, 28.
Het oordeel staat voor de deur!
19. Hoe kunnen wij vaststellen wanneer de gelijkenis van de schapen en de bokken in vervulling zal gaan?
19 Merk op dat Mattheüs 24:29-31 voorzegt dat (1) de Zoon des mensen komt, (2) deze komst met grote heerlijkheid zal zijn, (3) de engelen bij hem zullen zijn en (4) alle stammen der aarde hem zullen zien. Jezus herhaalt deze aspecten in de gelijkenis van de schapen en de bokken (Mattheüs 25:31-46). Wij kunnen derhalve concluderen dat deze gelijkenis handelt over de tijd wanneer Jezus, na de beginfase van de grote verdrukking, met zijn engelen zal komen en op zijn troon gaat zitten om te oordelen (Johannes 5:22; Handelingen 17:31; vergelijk 1 Koningen 7:7; Daniël 7:10, 13, 14, 22, 26; Mattheüs 19:28). Wie zullen er worden geoordeeld en wat zal het resultaat zijn? De gelijkenis toont aan dat Jezus zijn aandacht op alle natiën zal richten, alsof zij vlak voor zijn hemelse troon vergaderd waren.
20, 21. (a) Wat zal er met de schapen uit Jezus’ gelijkenis gebeuren? (b) Wat zullen de bokken in de toekomst ervaren?
20 Met schapen te vergelijken mannen en vrouwen zullen aan Jezus’ rechterzijde van gunst worden geplaatst. Waarom? Omdat zij hun gelegenheden hebben gebruikt om goed te doen aan zijn broeders — gezalfde christenen, die deel zullen uitmaken van Christus’ hemelse koninkrijk (Daniël 7:27; Hebreeën 2:9–3:1). In overeenstemming met deze gelijkenis hebben miljoenen met schapen te vergelijken christenen Jezus’ geestelijke broeders erkend en hebben hun best gedaan hen te ondersteunen. Dientengevolge heeft de „grote schare” de op de bijbel gebaseerde hoop om „de grote verdrukking” te overleven en vervolgens voor eeuwig te leven in het Paradijs, het aardse domein van Gods koninkrijk. — Openbaring 7:9, 14; 21:3, 4; Johannes 10:16.
21 Wat zal het anders met de bokken aflopen! Over hen wordt in Mattheüs 24:30 gezegd dat zij „zich in weeklacht slaan” wanneer Jezus komt. En daar hebben zij alle reden voor, want zij zullen een bericht hebben opgebouwd waaruit blijkt dat zij het goede nieuws van het Koninkrijk hebben verworpen, dat zij Jezus’ discipelen hebben tegengestaan en dat zij de wereld, die voorbijgaat, hebben verkozen (Mattheüs 10:16-18; 1 Johannes 2:15-17). Jezus — niet een van zijn discipelen op aarde — bepaalt wie de bokken zijn. Over hen zegt hij: „Dezen zullen heengaan in de eeuwige afsnijding.” — Mattheüs 25:46.
22. Welk onderdeel van Jezus’ profetie verdient onze verdere aandacht?
22 Ons toegenomen begrip van de profetie in Mattheüs hoofdstuk 24 en 25 is opwindend. Maar er is een onderdeel van Jezus’ profetie dat onze verdere aandacht verdient — ’het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt en in een heilige plaats staat’. Jezus drukte zijn volgelingen op het hart met betrekking hiertoe onderscheidingsvermogen te gebruiken en gereed te zijn stappen te ondernemen (Mattheüs 24:15, 16). Wat is dit „walgelijke ding”? Wanneer staat het in een heilige plaats? En hoe zijn onze huidige en toekomstige levensvooruitzichten hierbij betrokken? Dit zal in het volgende artikel worden besproken.
-
-
„De lezer gebruike onderscheidingsvermogen”De Wachttoren 1999 | 1 mei
-
-
„De lezer gebruike onderscheidingsvermogen”
„Wanneer gij . . . het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt . . . in een heilige plaats ziet staan . . ., laten dan zij die in Judea zijn, naar de bergen vluchten.” — MATTHEÜS 24:15, 16.
1. Welk resultaat had de waarschuwing die Jezus in Lukas 19:43, 44 gaf?
WANNEER wij voor een naderende rampspoed gewaarschuwd worden, kan dat ons in staat stellen die te vermijden (Spreuken 22:3). Stelt u zich dus eens de situatie voor waarin de christenen in Jeruzalem zich bevonden nadat de Romeinen in 66 G.T. tot de aanval overgingen. Jezus had gewaarschuwd dat de stad ingesloten en verwoest zou worden (Lukas 19:43, 44). De meeste joden negeerden hem. Maar zijn discipelen namen zijn waarschuwing ter harte. Als gevolg hiervan werden zij voor de rampspoed van 70 G.T. behoed.
2, 3. Waarom dienen wij belangstelling te hebben voor Jezus’ in Mattheüs 24:15-21 opgetekende profetie?
2 In een profetie waarin voor ons in deze tijd consequenties liggen opgesloten, gaf Jezus een uiteenzetting van een samengesteld teken waarin melding werd gemaakt van oorlogen, voedseltekorten, aardbevingen, pestilenties en vervolging van christenen die over Gods koninkrijk predikten (Mattheüs 24:4-14; Lukas 21:10-19). Jezus gaf ook een aanwijzing waardoor zijn discipelen geholpen zouden worden te weten dat het einde nabij was — een ’walgelijk ding dat verwoesting veroorzaakt en in een heilige plaats staat’ (Mattheüs 24:15). Laten wij die betekenisvolle woorden nog eens onder de loep nemen om te zien welke invloed ze thans en in de toekomst op ons leven kunnen hebben.
3 Nadat Jezus het teken had uiteengezet, zei hij: „Wanneer gij . . . het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, waarover door bemiddeling van de profeet Daniël gesproken is, in een heilige plaats ziet staan (de lezer gebruike onderscheidingsvermogen), laten dan zij die in Judea zijn, naar de bergen vluchten. Laat de man die zich op het dak bevindt, niet naar beneden komen om de goederen uit zijn huis te halen; en laat de man die op het veld is, niet naar huis terugkeren om zijn bovenkleed op te halen. Wee de zwangere vrouwen en hen die een klein kind zogen in die dagen! Blijft bidden dat uw vlucht niet in de wintertijd geschiedt, noch op de sabbatdag; want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er sedert het begin der wereld . . . niet is voorgekomen.” — Mattheüs 24:15-21.
4. Waardoor wordt te kennen gegeven dat Mattheüs 24:15 in de eerste eeuw een vervulling had?
4 De verslagen van Markus en Lukas verschaffen aanvullende details. Waar Mattheüs „in een heilige plaats . . . staan” gebruikt, zegt Markus 13:14 „staan waar het niet behoort”. Lukas 21:20 voegt er Jezus’ woorden aan toe: „Wanneer gij . . . Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, weet dan dat haar verwoesting nabij gekomen is.” Dit helpt ons te begrijpen dat de eerste vervulling te maken had met de Romeinse aanval op Jeruzalem en zijn tempel — een plaats heilig voor de joden maar niet langer een plaats heilig voor Jehovah — die in 66 G.T. begon. De volledige verwoesting vond plaats toen de Romeinen in 70 G.T. zowel de stad als de tempel vernietigden. Wat was destijds „het walgelijke ding”? En hoe ’stond het in een heilige plaats’? De antwoorden op deze vragen zullen ertoe bijdragen de hedendaagse vervulling te verduidelijken.
5, 6. (a) Waarom zouden lezers van Daniël hoofdstuk 9 onderscheidingsvermogen nodig hebben? (b) Hoe ging Jezus’ profetie over „het walgelijke ding” in vervulling?
5 Jezus drukte lezers op het hart onderscheidingsvermogen te gebruiken. Lezers waarvan? Waarschijnlijk van Daniël hoofdstuk 9. Daar vinden wij een profetie waarin te kennen wordt gegeven wanneer de Messias zou verschijnen en waarin wordt voorzegd dat hij na drie en een half jaar „afgesneden” zou worden. De profetie zegt: „Op de vleugel van walgelijkheden zal degene komen die verwoesting veroorzaakt; en totdat een verdelging voltrokken is, zal zich dan juist datgene waartoe besloten is, ook over degene die woest ligt, uitstorten.” — Daniël 9:26, 27; zie ook Daniël 11:31; 12:11.
6 De joden dachten dat dit betrekking had op de ontheiliging van de tempel door Antiochus IV ongeveer 200 jaar voordien. Maar Jezus toonde aan dat het anders was en drong erop aan onderscheidingsvermogen te gebruiken aangezien „het walgelijke ding” nog in „een heilige plaats” moest gaan staan. Het is duidelijk dat Jezus doelde op het Romeinse leger dat in 66 G.T. met onderscheidende veldtekens zou komen. Zulke lang in gebruik zijnde standaarden waren nagenoeg afgoden en waren walgelijk in de ogen van de joden.a Wanneer zouden zij echter ’in een heilige plaats staan’? Dat gebeurde toen het Romeinse leger, met zijn veldtekens, Jeruzalem en zijn tempel, die de joden als heilig beschouwden, aanviel. De Romeinen begonnen zelfs de muur van het tempelterrein te ondermijnen. Ja, wat reeds lang walgelijk was, stond nu in een heilige plaats! — Jesaja 52:1; Mattheüs 4:5; 27:53; Handelingen 6:13.
Een hedendaags ’walgelijk ding’
7. Welke profetie van Jezus gaat in onze tijd in vervulling?
7 Sinds de Eerste Wereldoorlog hebben wij de grotere vervulling van Jezus’ in Mattheüs hoofdstuk 24 opgetekende teken gezien. Maar roep u nog eens zijn woorden te binnen: „Wanneer gij . . . het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt . . . in een heilige plaats ziet staan . . ., laten dan zij die in Judea zijn, naar de bergen vluchten” (Mattheüs 24:15, 16). Ook in onze tijd moet dit aspect van de profetie een vervulling hebben.
8. Als wat hebben Jehovah’s Getuigen „het walgelijke ding” in de huidige tijd al jarenlang geïdentificeerd?
8 Illustratief voor het vertrouwen van Jehovah’s dienstknechten dat deze profetie in vervulling zou gaan, vestigde The Watchtower van 1 januari 1921 er de aandacht op in samenhang met ontwikkelingen in het Midden-Oosten. Daarna stond op bladzijde 374 van The Watchtower van 15 december 1929 ondubbelzinnig: „De hele neiging van de Volkenbond is de mensen van God en van Christus af te keren en hij is daarom iets dat verwoesting brengt, het product van Satan en een gruwel in Gods ogen.” „Het walgelijke ding” verscheen dus in 1919. Mettertijd maakte de Bond plaats voor de Verenigde Naties. Jehovah’s Getuigen hebben deze menselijke vredesorganisaties reeds lang als walgelijk in Gods ogen aan de kaak gesteld.
9, 10. Hoe heeft een vroeger begrip van de grote verdrukking invloed uitgeoefend op onze kijk ten aanzien van de tijd dat „het walgelijke ding” in een heilige plaats zou staan?
9 In het voorgaande artikel werd een verduidelijkte zienswijze van veel van de in Mattheüs hoofdstuk 24 en 25 opgetekende punten samengevat. Is het juist enige verduidelijking aan te brengen met betrekking tot ’het walgelijke ding dat in een heilige plaats staat’? Klaarblijkelijk wel. Jezus’ profetie legt een nauw verband tussen het ’staan in een heilige plaats’ en het uitbreken van de voorzegde „verdrukking”. Hoewel „het walgelijke ding” dus reeds geruime tijd bestaat, dient het verband tussen het ’staan ervan in een heilige plaats’ en de grote verdrukking ons denken te beïnvloeden. Hoe dat zo?
10 Ooit bestond bij Gods volk de opvatting dat de eerste fase van de grote verdrukking in 1914 was begonnen en dat het laatste gedeelte in de strijd van Armageddon zou komen (Openbaring 16:14, 16; vergelijk De Wachttoren van juni 1939, blz. 127). Daarom kunnen wij begrijpen dat er eens werd gedacht dat het „walgelijke ding” van de laatste dagen niet lang na de Eerste Wereldoorlog in een heilige plaats moet hebben gestaan.
11, 12. Welke verbeterde zienswijze van de grote verdrukking werd in 1969 uiteengezet?
11 Maar in latere jaren zijn wij dingen anders gaan begrijpen. Op donderdag 10 juli 1969 hield de toenmalige vice-president van het Wachttorengenootschap, F. W. Franz, op het internationale „Vrede op aarde”-congres in de stad New York een bezielende lezing. Toen broeder Franz een overzicht gaf van het vroegere begrip van Jezus’ profetie, zei hij: „De verklaring werd gegeven dat de ’grote verdrukking’ in 1914 G.T. was begonnen en dat deze toen niet geheel ten einde mocht lopen maar dat God in november 1918 een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog. Van die tijd af stond God een tussenperiode toe voor de activiteit van zijn gezalfde overblijfsel van uitverkoren christenen voordat hij toeliet dat het laatste deel van de ’grote verdrukking’ in de strijd van Armageddon werd hervat.”
12 Vervolgens werd er een belangrijke herziene verklaring gegeven: „Om . . . overeen te stemmen met de gebeurtenissen van de eerste eeuw, . . . kon de tegenbeeldige ’grote verdrukking’ niet in 1914 G.T. beginnen. Wat Jeruzalems hedendaagse tegenbeeld in 1914-1918 overkwam was integendeel slechts ’een begin van weeën der benauwdheid’ . . . De ’grote verdrukking’ die niet meer zal voorkomen, ligt nog in het verschiet, want ze betekent de vernietiging van het wereldrijk van valse religie (met inbegrip van de christenheid), gevolgd door de ’oorlog van de grote dag van God de Almachtige’ in Armageddon.” Dit betekende dat de hele grote verdrukking nog in het verschiet lag.
13. Waarom is het logisch te zeggen dat „het walgelijke ding” op een toekomstig tijdstip ’in een heilige plaats zal staan’?
13 Dit houdt rechtstreeks verband met het moment om te kunnen onderscheiden dat „het walgelijke ding” in een heilige plaats staat. Denk eens terug aan wat er in de eerste eeuw gebeurde. De Romeinen vielen in 66 G.T. Jeruzalem aan, maar zij trokken zich abrupt terug, waardoor christelijk „vlees” gered kon worden (Mattheüs 24:22). Dienovereenkomstig verwachten wij dat de grote verdrukking binnenkort zal beginnen, maar dat ze ter wille van Gods uitverkorenen verkort zal worden. Merk het volgende sleutelpunt op: In het oude patroon hing ’het walgelijke ding dat in een heilige plaats staat’ samen met de Romeinse aanval onder generaal Gallus in 66 G.T. De hedendaagse parallel van die aanval — het uitbreken van de grote verdrukking — ligt nog in het verschiet. „Het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” dat reeds sinds 1919 bestaat, moet dus kennelijk nog in een heilige plaats gaan staan.b Hoe zal dit gebeuren? En hoe kan dit op ons van invloed zijn?
Een toekomstige aanval
14, 15. Hoe helpt Openbaring hoofdstuk 17 ons gebeurtenissen te begrijpen die tot Armageddon leiden?
14 Het boek Openbaring beschrijft een toekomstige verwoestende aanval op de valse religie. In hoofdstuk 17 wordt Gods oordeel tegen „Babylon de Grote, de moeder van de hoeren” — het wereldrijk van valse religie — uiteengezet. De christenheid vormt het belangrijkste deel daarvan en beweert in een verbondsverhouding met God te staan. (Vergelijk Jeremia 7:4.) De valse religies, met inbegrip van de christenheid, hebben sinds lang ongeoorloofde betrekkingen met „de koningen der aarde”, maar hieraan komt een einde doordat die religies worden verwoest (Openbaring 17:2, 5). Door toedoen van wie?
15 Openbaring beschrijft „een scharlakengekleurd wild beest” dat enige tijd bestaat, verdwijnt en dan weer terugkeert (Openbaring 17:3, 8). Dit beest wordt door wereldheersers ondersteund. In de profetie verschafte details helpen ons dit symbolische beest te identificeren als een vredesorganisatie die in 1919 tot bestaan kwam als de Volkenbond (een ’walgelijk ding’) en die thans de Verenigde Naties is. Openbaring 17:16, 17 toont aan dat God het uiteindelijk bepaalde menselijke heersers, die een voorname positie in dit „beest” innemen, zal ingeven om het wereldrijk van valse religie te verwoesten. Die aanval is het startsein voor het losbarsten van de grote verdrukking.
16. Welke opmerkenswaardige ontwikkelingen vinden met betrekking tot religie plaats?
16 Ligt, aangezien het begin van de grote verdrukking nog moet komen, het ’staan in een heilige plaats’ dan ook nog in de toekomst? Klaarblijkelijk wel. Hoewel „het walgelijke ding” vroeg in deze eeuw verscheen en aldus reeds decennia bestaat, zal het in de nabije toekomst op een unieke wijze „in een heilige plaats” gaan staan. Net als eerste-eeuwse volgelingen van Christus nauwlettend moeten hebben opgelet om te zien hoe het ’staan in een heilige plaats’ zich zou voordoen, geldt dit ook voor hedendaagse christenen. Toegegeven, wij zullen op de werkelijke vervulling moeten wachten om alle details te weten te komen. Het is evenwel opmerkenswaard dat er in sommige landen reeds een waarneembare en groeiende antipathie tegen religie bestaat. Sommige politieke elementen, samen met voormalige christenen die het ware geloof de rug hebben toegekeerd, zetten aan tot vijandschap tegen religie in het algemeen en ware christenen in het bijzonder (Psalm 94:20, 21; 1 Timotheüs 6:20, 21). Bijgevolg ’strijden politieke machten zelfs thans reeds tegen het Lam’, en zoals Openbaring 17:14 te kennen geeft, zal deze strijd intenser worden. Hoewel ze het Lam Gods — Jezus Christus in zijn verheven, glorierijke positie — niet letterlijk in handen kunnen krijgen, zullen ze verder gaan in hun oppositie tegen Gods ware aanbidders, vooral tegen zijn „heiligen” (Daniël 7:25; vergelijk Romeinen 8:27; Kolossenzen 1:2; Openbaring 12:17). Wij hebben de goddelijke verzekering dat het Lam en degenen die met hem zijn de overwinning zullen behalen. — Openbaring 19:11-21.
17. Wat kunnen wij, zonder dogmatisch te zijn, zeggen met betrekking tot de wijze waarop „het walgelijke ding” in een heilige plaats zal staan?
17 Wij weten dat de valse religie verwoesting te wachten staat. Babylon de Grote is „dronken . . . van het bloed der heiligen” en is opgetreden als een koningin, maar haar verwoesting staat vast. De onreine invloed die ze over de koningen der aarde heeft uitgeoefend, zal drastisch veranderen als die verhouding omslaat in gewelddadige haat van de ’tien horens en het wilde beest’ (Openbaring 17:6, 16; 18:7, 8). Wanneer het ’scharlakengekleurde wilde beest’ de religieuze hoer aanvalt, zal „het walgelijke ding” dreigend in de zogenaamde heilige plaats van de christenheid staan.c De verwoesting zal dus beginnen over de ontrouwe christenheid, die zichzelf als heilig afschildert.
„Vluchten” — Hoe?
18, 19. Welke redenen worden aangevoerd om aan te tonen dat de uitdrukking „naar de bergen vluchten” niet zal betekenen dat men van religie verandert?
18 Na voorzegd te hebben dat ’het walgelijke ding in een heilige plaats zou staan’, waarschuwde Jezus degenen met onderscheidingsvermogen om tot handelen over te gaan. Bedoelde hij dat veel mensen op dat late tijdstip — wanneer ’het walgelijke ding in een heilige plaats staat’ — uit de valse religie zullen vluchten en de ware aanbidding zullen opnemen? Beslist niet. Beschouw de eerste vervulling eens. Jezus zei: „Laten . . . zij die in Judea zijn, naar de bergen vluchten. Laat de man die zich op het dak bevindt, niet naar beneden komen, noch naar binnen gaan om iets uit zijn huis te halen; en laat de man die op het veld is, niet terugkeren tot de dingen die hij heeft achtergelaten, om zijn bovenkleed op te halen. Wee de zwangere vrouwen en hen die een klein kind zogen in die dagen! Blijft bidden dat het niet in de wintertijd geschiedt.” — Markus 13:14-18.
19 Jezus zei niet dat alleen zij die zich in Jeruzalem bevonden, moesten wegtrekken, alsof hij duidelijk wilde maken dat zij uit het centrum van de joodse aanbidding moesten gaan; ook hield zijn waarschuwing niet in dat zij van religie moesten veranderen — uit de valse religie vluchten en de ware opnemen. Jezus’ discipelen hadden beslist geen waarschuwing nodig om van de ene religie naar een andere te vluchten; zij waren reeds ware christenen geworden. En de aanval in 66 G.T. spoorde de beoefenaars van het judaïsme in Jeruzalem en heel Judea er niet toe aan die religie de rug toe te keren en het christendom te aanvaarden. Professor Heinrich Graetz zegt dat degenen die de vluchtende Romeinen achtervolgden naar de stad terugkeerden: „De Zeloten, die uitbundig krijgsliederen zongen, keerden naar Jeruzalem terug (8ste oktober), hun hart vervuld van de vreugdevolle hoop op vrijheid en onafhankelijkheid. . . . Had God hen niet barmhartig bijgestaan zoals Hij hun voorvaders had bijgestaan? De Zeloten maakten zich niet bezorgd over de toekomst.”
20. Hoe reageerden de vroege discipelen op Jezus’ waarschuwing om naar de bergen te vluchten?
20 Hoe heeft het betrekkelijk kleine aantal uitverkorenen destijds dan in overeenstemming met Jezus’ raad gehandeld? Door Judea te verlaten en naar de bergen aan de overkant van de Jordaan te vluchten, gaven zij te kennen dat zij geen deel vormden van het joodse samenstel, noch in politiek noch in religieus opzicht. Zij verlieten velden en huizen, waarbij zij niet eens hun bezittingen uit hun huizen haalden. Vertrouwend op de bescherming en steun van Jehovah plaatsten zij zijn aanbidding boven al het andere dat belangrijk scheen te zijn. — Markus 10:29, 30; Lukas 9:57-62.
21. Wat moeten wij niet verwachten wanneer „het walgelijke ding” tot de aanval overgaat?
21 Beschouw nu de grotere vervulling eens. Reeds vele decennia hebben wij er bij mensen op aangedrongen de valse religie te verlaten en de ware aanbidding op te nemen (Openbaring 18:4, 5). Miljoenen hebben dat al gedaan. Jezus’ profetie geeft niet te kennen dat zodra de grote verdrukking uitbreekt zich menigten tot de zuivere aanbidding zullen keren; in 66 G.T. vond er beslist geen massabekering van joden plaats. Toch zullen ware christenen een krachtig motief hebben Jezus’ waarschuwing toe te passen en te vluchten.
22. Wat kan het inhouden wanneer wij Jezus’ raad omtrent het vluchten naar de bergen toepassen?
22 Wij kunnen thans niet over volledige details omtrent de grote verdrukking beschikken, maar wij kunnen logischerwijs concluderen dat de vlucht waarover Jezus sprak voor ons niet van geografische aard zal zijn. Gods volk bevindt zich reeds over de hele wereld, praktisch overal. Wij kunnen er echter zeker van zijn dat wanneer vluchten nodig is, christenen een duidelijk onderscheid tussen henzelf en vals-religieuze organisaties zullen moeten blijven bewaren. Ook is het veelbetekenend dat Jezus ervoor waarschuwde dat men niet naar zijn huis moest terugkeren om kleren of andere goederen op te halen (Mattheüs 24:17, 18). Er kunnen dus beproevingen in het verschiet liggen met betrekking tot de wijze waarop wij materiële dingen bezien; zijn ze het allerbelangrijkste of is de redding die zal komen voor allen die aan Gods zijde staan belangrijker? Ja, vluchten kan inhouden dat wij met enkele moeilijkheden en ontberingen te kampen krijgen. Wij zullen bereid moeten zijn om te doen wat nodig blijkt, evenals onze eerste-eeuwse tegenhangers, die van Judea naar Perea aan de overzijde van de Jordaan vluchtten.
23, 24. (a) Alleen waar zullen wij bescherming vinden? (b) Welke invloed dient Jezus’ waarschuwing omtrent ’het walgelijke ding dat in een heilige plaats staat’ op ons te hebben?
23 Wij moeten er zeker van zijn dat onze toevlucht nog steeds Jehovah en zijn met een berg te vergelijken organisatie is (2 Samuël 22:2, 3; Psalm 18:2; Daniël 2:35, 44). Daar zullen wij bescherming vinden! Wij zullen de mensenmenigten niet navolgen die zullen vluchten naar „de holen” en zich zullen verbergen „in de rotsen van de bergen” — menselijke organisaties en instellingen die wellicht nog een zeer korte tijd zullen bestaan nadat Babylon de Grote verwoest is (Openbaring 6:15; 18:9-11). Het is waar, de tijden kunnen moeilijker worden — net als ze dat in 66 G.T. geweest zullen zijn voor zwangere vrouwen die Judea ontvluchtten of voor een ieder die in koud, regenachtig weer moest reizen. Maar wij kunnen er zeker van zijn dat God overleving mogelijk zal maken. Laten wij zelfs nu ons vertrouwen in Jehovah en zijn Zoon, die thans als Koning van het Koninkrijk regeert, versterken.
24 Wij hebben geen reden in vrees te leven voor wat er gaat gebeuren. Jezus wilde niet dat zijn discipelen destijds angst zouden hebben en hij wil niet dat wij hetzij nu of in de komende tijd bevreesd zijn. Hij heeft ons gewaarschuwd zodat wij ons hart en onze geest kunnen voorbereiden. Gehoorzame christenen zullen immers niet gestraft worden wanneer de verwoesting over de valse religie en de rest van dit goddeloze samenstel komt. Zij zullen de waarschuwing omtrent ’het walgelijke ding dat in een heilige plaats staat’ onderscheiden en er acht op slaan. En zij zullen op grond van hun onwankelbare geloof beslissende stappen doen. Mogen wij nooit vergeten wat Jezus beloofde: „Wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden.” — Markus 13:13.
[Voetnoten]
a „De Romeinse standaarden werden met religieuze verering in de tempels van Rome bewaard; en de eerbied welke dit volk voor hun veldtekens had, was evenredig aan hun superioriteit over andere natiën . . . [Voor soldaten was het] misschien wel het heiligste op aarde. De Romeinse soldaat zwoer bij zijn veldteken.” —The Encyclopædia Britannica, 11de uitgave.
b Er zij opgemerkt dat hoewel de vervulling van Jezus’ woorden in 66–70 G.T. ons kan helpen te begrijpen hoe ze in de grote verdrukking in vervulling zullen gaan, de twee vervullingen niet exact hetzelfde zijn omdat de vervullingen zich tegen verschillende achtergronden voordoen.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Hoe manifesteerde „het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” zich in de eerste eeuw?
◻ Waarom is het redelijk te denken dat het hedendaagse „walgelijke ding” op een toekomstig tijdstip in een heilige plaats zal staan?
◻ Welke aanval door een ’walgelijk ding’ wordt in Openbaring voorzegd?
◻ Wat voor ’vlucht’ kan alsnog van ons worden verlangd?
[Illustratie op blz. 16]
Babylon de Grote wordt „de moeder van de hoeren” genoemd
[Illustratie op blz. 17]
Het scharlakengekleurde wilde beest uit Openbaring hoofdstuk 17 is „het walgelijke ding” waarover Jezus sprak
[Illustratie op blz. 18]
Het scharlakengekleurde wilde beest zal een verwoestende aanval op de religie leiden
-
-
Wees waakzaam en wees ijverig!De Wachttoren 1999 | 1 mei
-
-
Wees waakzaam en wees ijverig!
„Waakt daarom voortdurend, want gij weet noch de dag noch het uur.” — MATTHEÜS 25:13.
1. Waar zag de apostel Johannes naar uit?
IN DE laatste dialoog in de bijbel beloofde Jezus: „Ik kom vlug.” Zijn apostel Johannes antwoordde: „Amen! Kom, Heer Jezus.” De apostel twijfelde er niet aan dat Jezus zou komen. Johannes behoorde tot de apostelen die Jezus hadden gevraagd: „Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid [Grieks: pa·rouʹsi·a] en van het besluit van het samenstel van dingen?” Ja, Johannes zag vol vertrouwen uit naar Jezus’ toekomstige tegenwoordigheid. — Openbaring 22:20; Mattheüs 24:3.
2. In welke situatie verkeren de kerken met betrekking tot Jezus’ tegenwoordigheid?
2 Zo’n vertrouwen is tegenwoordig iets zeldzaams. Veel kerken hebben een officiële leer omtrent Jezus’ ’komst’, maar weinige van hun leden verwachten dat die echt zal plaatsvinden. Zij leven dienovereenkomstig. Het boek The Parousia in the New Testament merkt op: „De hoop op de Parousia oefent weinig positieve invloed uit op het leven, de gedachtegang en het werk van de kerk. . . . De intense dringendheid waarmee de kerk haar werkzaamheden op het gebied van berouw en van de missionaire evangelieprediking dient uit te oefenen, is verzwakt, zo niet geheel verloren gegaan.” Maar dat is niet bij iedereen het geval!
3. (a) Hoe denken ware christenen over de pa·rouʹsi·a? (b) Wat zullen wij nu in het bijzonder beschouwen?
3 Jezus’ ware discipelen zien vol verlangen uit naar het einde van het huidige goddeloze samenstel van dingen. Terwijl wij dat loyaal doen, moeten wij de juiste kijk behouden op alles wat bij Jezus’ tegenwoordigheid betrokken is en dienovereenkomstig handelen. Dat zal ons in staat stellen ’tot het einde te volharden en gered te worden’ (Mattheüs 24:13). Terwijl Jezus de profetie in Mattheüs hoofdstuk 24 en 25 uiteenzette, verschafte hij wijze raad die wij tot ons eeuwige voordeel kunnen toepassen. Hoofdstuk 25 bevat gelijkenissen die u waarschijnlijk kent, met inbegrip van die over tien maagden (de wijze en de dwaze maagden) en de gelijkenis van de talenten (Mattheüs 25:1-30). Hoe kunnen wij profijt trekken van die illustraties?
-