14 En daarom heb ik het huis van E̱li gezworen dat de dwaling van het huis van E̱li niet tot onbepaalde tijd door slachtoffer of door offergave van straf vrijgesteld zal worden.”+
18 Nu gebeurde het dat zodra hij melding maakte van de ark van de [ware] God,* hij voorts van de zetel achteroverviel, naast de poort, en hij brak toen zijn nek, zodat hij stierf, want de man was oud en zwaar; en hijzelf was veertig jaar rechter over I̱sraël geweest.
3 (En Ahi̱a, de zoon van Ahi̱tub,+ de broer van I̱kabod,+ de zoon van Pi̱nehas,+ de zoon van E̱li,+ de priester van Jehovah te Si̱lo,+ droeg de efod.+) En het volk zelf wist niet dat Jo̱nathan was weggegaan.
18 Ten slotte zei de koning tot Do̱ëg:+ „Keert gij u om en val de priesters aan!” Onmiddellijk keerde Do̱ëg, de Edomiet,+ zich om en viel zelf de priesters aan, en hij bracht op die dag vijfentachtig man die een linnen* efod+ droegen, ter dood.+
27 Zo verdreef Sa̱lomo A̱bjathar uit Jehovah’s priesterdienst, ten einde Jehovah’s woord te vervullen dat hij te Si̱lo+ tegen het huis van E̱li had gesproken.+
3 En Da̱vid, en Za̱dok+ uit de zonen van Elea̱zar, en Achime̱lech+ uit de zonen van I̱thamar, deelden hen voorts in afdelingen in voor hun ambt in hun dienst.+