11 Voorts zei hij: „Dit zal datgene worden wat de koning die over U zal regeren, rechtens toekomt:+ UW zonen zal hij nemen+ en hen voor zich op zijn wagens+ en onder zijn ruiters+ plaatsen, en sommigen zullen voor zijn wagens uit moeten lopen;+
7 En Sa̱lomo had twaalf gevolmachtigden over heel I̱sraël, en zij voorzagen de koning en zijn huishouding van voedsel. Zo werd aan ieder opgelegd om één maand in het jaar voor het voedsel te zorgen.+