16 Ook heeft Mana̱sse zeer veel onschuldig bloed vergoten,+ totdat hij Jeru̱zalem ermee gevuld had van het ene einde tot het andere,* afgezien van zijn zonde waarmee hij Ju̱da deed zondigen door te doen wat kwaad was in de ogen van Jehovah.+
26 Toch keerde Jehovah* zich niet af van de grote hitte van zijn toorn, waarmee zijn toorn ontbrand was tegen Ju̱da+ vanwege al de krenkingen waarmee Mana̱sse hen ertoe gebracht had [hem] te krenken.+
11 Ten slotte bracht Jehovah de legeroversten die tot de koning van Assy̱rië+ behoorden tegen hen,+ en zo namen zij Mana̱sse gevangen in de spelonken+ en bonden+ hem met twee koperen boeien en voerden hem naar Ba̱bylon.
13 En hij bleef tot Hem bidden, zodat Hij zich door hem liet verbidden+ en zijn verzoek om gunst hoorde en hem te Jeru̱zalem in zijn koningschap herstelde;+ en Mana̱sse kwam te weten dat Jehovah de [ware] God is.+