12 Daarom heeft Jehovah, de God van I̱sraël, dit gezegd: ’Zie, ik breng een rampspoed over Jeru̱zalem+ en Ju̱da, waarvan ieder die het hoort, de beide oren zullen tuiten.+
17 ten gevolge van het feit dat zij mij verlaten hebben en offerrook zijn gaan brengen aan andere goden,+ ten einde mij te krenken met al het werk van hun handen,+ en mijn woede is ontbrand tegen deze plaats en zal niet worden geblust.’”’+
16 Maar zij staken voortdurend de draak+ met de boden van de [ware] God en verachtten zijn woorden+ en dreven de spot+ met zijn profeten, totdat de woede+ van Jehovah zich tegen zijn volk verhief, totdat er geen genezing meer was.+