27 Wat mij aangaat, ik heb niet tegen u gezondigd, maar gij handelt verkeerd jegens mij door tegen mij te strijden. Laat Jehovah, de Rechter,+ heden oordelen tussen de zonen van I̱sraël en de zonen van A̱mmon.’”
13 En gij moet hem vertellen* dat ik zijn huis tot onbepaalde tijd oordeel+ om de dwaling waarvan hij heeft geweten,+ omdat* zijn zonen God* kwaad toewensen,+ en hij hen niet heeft bestraft.+