13 En gij moet hem vertellen* dat ik zijn huis tot onbepaalde tijd oordeel+ om de dwaling waarvan hij heeft geweten,+ omdat* zijn zonen God* kwaad toewensen,+ en hij hen niet heeft bestraft.+
6 En zijn vader krenkte nooit* zijn gevoelens door te zeggen: „Waarom hebt gij aldus gedaan?”+ En hij was ook zeer welgevormd van gestalte,+ en [zijn moeder*] had hem na A̱bsalom gebaard.