14 Dit heeft Jehovah gezegd tegen al mijn slechte buren,*+ die het erfelijke bezit aantasten dat ik mijn volk, ja I̱sraël, in bezit heb gegeven:+ „Zie, ik ruk hen weg uit hun bodem;+ en het huis van Ju̱da zal ik uit hun midden wegrukken.+
10 Omdat gij gezegd hebt: ’Deze twee natiën en deze twee landen — ze zullen van míȷ́ worden, en wij zullen stellig elk [land] in bezit nemen’,+ terwijl Jehovah zelf zich juist daar bevond,+
8 „Ik heb de smaad van Mo̱ab+ en de beschimpende woorden van de zonen van A̱mmon gehoord,+ waarmee zij mijn volk hebben gesmaad en een groot air tegen hun gebied bleven aannemen.