11 Toen dacht men* aan de dagen van weleer, aan zijn knecht* Mo̱zes: „Waar is Degene die hen uit de zee opvoerde+ met de herders* van zijn kudde?+ Waar is Degene die Zijn eigen heilige geest+ in hem legde?
7 „Daarom, zie! er komen dagen”, is de uitspraak van Jehovah, „en men zal niet meer zeggen: ’Jehovah leeft, die de zonen van I̱sraël uit het land Egy̱pte heeft opgevoerd’,+