Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 35-36
  • Achaz

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Achaz
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DIENSTBAARHEID AAN ASSYRIË EN DOOD
  • Achaz
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Vertrouw op Jehovah als er onheil dreigt
    Jesaja’s profetie — Licht voor de hele mensheid I
  • Gelukkig dat Jehovah ons zijn weg wijst
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
  • Tiglath-Pileser (III)
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 35-36

ACHAZ

(A̱chaz) [hij, d.w.z. Jehovah, heeft vastgegrepen].

De zoon van koning Jotham van Juda. Hij begon op 20-jarige leeftijd te regeren en heeft 16 jaar lang geregeerd, tot 745 v.G.T. (2 Kon. 16:2; 2 Kron. 28:1). Aangezien Achaz’ zoon Hizkia 25 jaar oud was toen hij begon te regeren, zou dit betekenen dat Achaz nog geen 12 jaar was toen hij hem verwekte. Eén Hebreeuws handschrift en ook de Septuaginta- en de Pesjitta-vertaling geven in 2 Kronieken 28:1 echter „vijfentwintig jaar” aan als de leeftijd waarop Achaz begon te regeren. Wat zijn precieze leeftijd ook geweest mag zijn, Achaz stierf betrekkelijk jong en liet een bericht van aanhoudend kwaaddoen na.

Ondanks het feit dat Jesaja, Hosea en Micha allen in de dagen van Achaz profeteerden, werd zijn regering door grove afgoderij gekenmerkt. Hij liet niet alleen toe dat zijn onderdanen afgoderij beoefenden, maar nam ook zelf geregeld aan heidense offerdiensten deel, waarbij hij zelfs zo ver ging dat hij zijn eigen zoon (of zonen) in het dal van Hinnom in het vuur offerde (2 Kon. 16:3, 4; 2 Kron. 28:3, 4). Omdat Achaz zich op deze wijze aan valse aanbidding overgaf, kreeg hij tijdens zijn regering met tal van moeilijkheden te kampen. Syrië en het noordelijke koninkrijk Israël vielen Juda gemeenschappelijk vanuit het N. aan, de Edomieten grepen de gelegenheid aan om vanuit het Z.O. toe te slaan en de Filistijnen drongen het land vanuit het W. binnen. De waardevolle haven Elath aan de Golf van Akaba ging verloren. Tijdens de nederlaag die het noordelijke koninkrijk Achaz toebracht en waarbij zo’n 200.000 Judeeërs gevangengenomen werden en 120.000 inwoners van Juda het leven lieten, werden een zoon van de koning en twee van Achaz’ vooraanstaande mannen door Zichri, een sterke Efraïmiet, gedood. Slechts door tussenkomst van de profeet Oded, met steun van enkele aanvoerders van Efraïm, werden deze gevangenen vrijgelaten om naar Juda terug te keren. — 2 Kron. 28:5-15, 17-19; 2 Kon. 16:5, 6; Jes. 7:1.

Achaz’ ’trillende hart’ had versterkt moeten zijn door Gods boodschap bij monde van de profeet Jesaja, waarin hem de verzekering werd gegeven dat Jehovah niet zou toestaan dat het Syro-Israëlitische bondgenootschap Juda zou vernietigen en een man op de troon zou plaatsen die niet uit de Davidische geslachtslijn kwam. Maar toen de afgodische Achaz ertoe werd uitgenodigd God om een teken te vragen, antwoordde hij: „Ik zal niet vragen, noch zal ik Jehovah op de proef stellen” (Jes. 7:2-12). Er werd niettemin als teken voorzegd dat een meisje een zoon zou baren, Immanuël (God is met ons), en dat nog voordat de jongen opgegroeid zou zijn de koning van Assyrië de bedreiging voor Juda zou wegnemen. — Jes. 7:13-17; 8:5-8.

Met betrekking tot de in Jesaja 7:8 genoemde „vijfenzestig jaar”, binnen welke periode volgens de voorzegging van Jesaja Efraïm „verbrijzeld” zou worden, merkt de Commentary on the Whole Bible door Jamieson, Fausset en Brown (blz. 437) op: „Eén deportatie van Israël vond, gerekend vanaf dit tijdstip [het tijdstip van Jesaja’s profetie], binnen één of twee jaar plaats, onder Tiglath-Pileser (2 Kon. 15:29). Een andere deportatie vond ongeveer twintig jaar later tijdens de regering van Hosea plaats, onder Salmaneser (2 Kon. 17:1-6). Maar de definitieve deportatie die Israël totaal ’verbrijzelde’ zodat het ’geen volk’ meer was, gepaard met de kolonisatie van Samaria door vreemdelingen, vond onder Esar-Haddon plaats, die ook Manasse, de koning van Juda, wegvoerde in het tweeëntwintigste jaar van zijn regering, vijfenzestig jaar na het uitspreken van deze profetie (vgl. Ezra 4:2, 3, 10 met 2 Koningen 17:24; 2 Kronieken 33:11).”

DIENSTBAARHEID AAN ASSYRIË EN DOOD

In plaats van geloof te stellen in Jehovah, verkoos Achaz uit angst voor de samenzwering de kortzichtige politiek te volgen om door omkoping de hulp van Tiglath-Pileser III van Assyrië in te roepen. Welke tijdelijke verlichting de ambitieuze koning van Assyrië Achaz ook schonk door Syrië en Israël te vernietigen, het bracht hem uiteindelijk alleen maar „in het nauw, en [het] sterkte hem niet” (2 Kron. 28:20), aangezien Achaz nu het zware Assyrische juk over Juda had gebracht. Als vazal werd koning Achaz klaarblijkelijk in Damaskus ontboden om Tiglath-Pileser eer te bewijzen en toen hij in die stad was, bewonderde hij het heidense altaar dat zich daar bevond, nam het ontwerp over en liet priester Uria net zo’n altaar bouwen om dit vóór de tempel in Jeruzalem te plaatsen. Achaz verstoutte zich toen om slachtoffers op dit „grote altaar” te brengen. Het oorspronkelijke koperen altaar werd aan de kant gezet tot de koning besloten zou hebben wat hij ermee zou doen (2 Kon. 16:10-16). Ondertussen maakte hij veel van de koperen tempeluitrusting onklaar en bracht hij nog meer veranderingen op het tempelterrein aan, allemaal „wegens de koning van Assyrië”, misschien om de zware schatting te kunnen betalen die Juda was opgelegd, of wellicht om enkele kostbaarheden van de tempel voor de ogen van de hebzuchtige Assyriër te verbergen. De tempeldeuren werden gesloten en Achaz „maakte zich altaren op elke hoek in Jeruzalem”. — 2 Kon. 16:17, 18; 2 Kron. 28:23-25.

Na 16 jaar van wanbestuur en klinkklare afvalligheid stierf Achaz, en ofschoon hij evenals zijn voorvaders „in de Stad van David” werd begraven (2 Kon. 16:20), werd zijn lichaam niet in de koninklijke grafsteden bijgezet (2 Kron. 28:27). Zijn naam wordt in de koninklijke geslachtsregisters vermeld. — 1 Kron. 3:13; Matth. 1:9.

De naam Achaz komt in een inscriptie van Tiglath-Pileser III voor als Jauchazi, hetgeen met de volledige vorm van de Hebreeuwse naam Joachaz (Jah heeft vastgegrepen) overeenkomt.

[Illustratie op blz. 35]

Zegel van „Usjna, dienstknecht van Achaz”

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen