Jezus’ familie — Deel 1
TOEN de tijd was aangebroken dat Jehovah’s gezalfde Zoon als Zijn Messias op aarde zou rondwandelen, zocht Jehovah de juiste bloedverwanten uit, die als een familiekring van getrouwe dienstknechten van God een beschermende en heilzame invloed op Zijn Zoon zouden uitoefenen. De bloedverwanten van Jezus van Nazareth bleken inderdaad evenals Jezus zelf, de meest dynamische geloofshelden en strijders voor Jehovah’s ware aanbidding te zijn die ooit op aarde hebben geleefd. Zij droegen er door hun vrijwillige rechtvaardige werken als predikers toe bij, dat het laatste geslacht van het joodse samenstel van dingen theocratische roem verwierf.
JOHANNES DE DOPER
Johannes de Doper was de laatste in de lange rij van profeten die door Jehovah tot zijn verbondsvolk, de joden, werd gezonden. Dank zij het grote werk dat hij gedurende één jaar met zijn discipelen in de openbare bediening, en daarna voor ongeveer twee jaar in de gevangenis verrichtte, wordt Johannes onder de grootsten van al de door God gezonden voor-christelijke profeten gerekend (Matth. 11:11). Jehovah zorgde ervoor dat deze grote profeet, die ongeveer zes maanden ouder was dan zijn Zoon, Jezus’ achterneef werd.
Jezus’ moeder, Maria, en Johannes’ moeder, Elisabeth, waren volle nichten van elkaar. Dit was echter niet het enige; zij hadden namelijk vóór de geboorte van hun kinderen een hechte vriendschap met elkaar gesloten welke op gelijksoortige van Jehovah verkregen grote voorrechten was gebaseerd (Luk. 1:39-45). Waarschijnlijk waren Maria’s moeder (die volgens de overlevering Anna heette en door de katholieken de Heilige Anna wordt genoemd)a en Elisabeths moeder vleselijke zusters, van de stam Levi. Terwijl de moeder van Maria met Eli of Heli van de stam Juda trouwde, waardoor haar kinderen in feite dus Judeeërs werden, trouwde de moeder van Elisabeth in het priesterlijke huis van Aäron, waardoor haar kinderen niet alleen levieten waren, maar als nakomelingen van Aäron, tot het hoogste huis der levieten behoorden. Elisabeth, een verre dochter in de geslachtslijn van Aäron, trouwde dus met Zacharias, die ook een afstammeling van het priesterlijke huis van Aäron was (Luk. 1:5). Hun zoon, Johannes de Doper, was dientengevolge bij dubbel recht, zowel via zijn vader als via zijn moeder, van het priesterlijke huis van Aäron.
Hoe geschiedkundig dramatisch bleek dit alles te zijn! Toen Salomo van het huis Davids als koning over Israël werd gezalfd, werd dit door de Aäronitische priester Zadok gedaan (1 Kon. 1:39). Evenzo werd de zalving van alle latere koningen van Juda door toenmalige Aäronitische hogepriesters verricht. Toen hier op aarde derhalve de grootste koninklijke zalving aller tijden zou geschieden, werd dit voorbeeld tot het uiterste doorgevoerd. Voor deze bijzondere gebeurtenis had Jehovah in zijn eigen getrouwe Aäronitische vertegenwoordiger voorzien, zodat hij dus niet op Jeruzalems goddeloze hogepriester, die Jezus later liet terechtstellen, was aangewezen. Ten tijde dat hij gezalfd zou worden, bood Jezus, van de stam van Juda en het koninklijke huis van David, zich aan zijn achterneef, Johannes de Doper, van de stam Levi en het priesterlijke huis van Aäron, aan om gedoopt te worden. Bij die gelegenheid werd Jezus vanuit de hemel met heilige geest wettelijk als Koning over het geestelijke Israël gezalfd.
JOZEF
Jozef, de pleegvader van Jezus, moet evenals David, zijn vermaarde voorvader, een man naar Gods hart zijn geweest. Met het oog op de grote autoriteit en de invloedrijke positie die de vader in het Israëlitische gezin innam, moet Jozef een betrouwbare en buitengewoon godvrezende man zijn geweest. Waarom? Omdat de Levende God hem de zorg over het kostbaarste in het universum, het leven van Zijn eniggeboren Zoon, het bezit dat Hem het meest na aan het hart ligt, wenste toe te vertrouwen. Het kind Jezus was Jehovah’s Zoon en niet de natuurlijke zoon van Jozef.
Daar Jozef van het koninklijke huis van David was, was hij een lid van de voornaamste familie van de joodse natie en had hij het door God gegeven wettelijke recht op de troon. Daarom moest hij in de dagen dat de Romeinse gouverneur Quirinius in Syrië het bewind uitoefende, in gehoorzaamheid aan het bevel van de keizer naar Bethlehem reizen ten einde zich met het oog op de belastingregistratie te laten inschrijven, aangezien daar, in de geboortestad van David, de geslachtsregisters van het koninklijke huis van David werden bewaard (Luk. 2:1-3). Jaren later was de voormalige belastinggaarder Mattheüs, die een expert in geslachtsregisters was, in de gelegenheid naar Bethlehem te gaan om deze geslachtslijn welke tot David en Abraham teruggaat, voor ons op te stellen (Matth. 1:1-16). Jozef blijkt een zeer onzelfzuchtig man te zijn geweest, want ondanks zijn vermaarde erfelijke afstamming aarzelde hij ook in dit opzicht niet Gods wil te doen, maar was hij direct bereid Jezus als zijn eerstgeboren zoon te adopteren, waarbij hij hem het wettelijke recht op de troon van David doorgaf (Luk. 4:22). Vanaf die dag stond Jezus bekend als Jozefs zoon, de zoon van de timmerman, met het eerstgeboorterecht van Jozef. — Matth. 13:55.
De mooiste en passendste huldebetuiging voor het succesvolle ouderschap van Jozef en Maria in verband met de verstandige opvoeding van Jezus, wordt in het volgende korte, maar toepasselijke bijbelverslag gevonden: „Hij bleef onderworpen aan hen. . . . En Jezus ging voort vorderingen te maken in wijsheid en in fysieke groei en in gunst bij God en mensen”. Klaarblijkelijk verrichtte Jozef zijn taak als pleegvader-onderwijzer van Jezus uitstekend, terwijl hij hem bovendien nog in het timmervak bekwaamde, welk beroep Jezus tot zijn dertigste jaar bleef beoefenen. — Luk. 2:51, 52, NW; Mark. 6:3.
MARIA
Maria, de uitzonderlijke vrouwelijke nakomelinge van David, de dochter van Eli van het huis Davids, zou het hart van de vroegere koning, indien hij in haar dagen had geleefd en had gezien hoe zij haar bevoorrechte theocratische dienst verrichtte, beslist verheugd hebben. De verschillende verwijzingen die er in de Schrift naar haar worden gedaan, stellen ons in staat een nogal belangwekkend beeld van haar te vormen. Zij was een maagd, niet alleen in lichamelijk maar ook in geestelijk opzicht, onbesmet door de afval van haar dagen. Haar kennis van de Hebreeuwse Geschriften was groot en haar toewijding aan Jehovah als haar God was exclusief en volkomen.
Hoewel Maria een groot geloof en veel kennis had, werd ze, toen de machtige engel Gabriël — dezelfde theocratische boodschapper der hemelse hoven die zes maanden voordien tot de priester Zacharias in de tempel had gesproken — haar begroette met de woorden: „Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u”, toch hevig verontrust, daar zij niet wist wat deze openingsgroet, waarmee deze dramatische ontmoeting werd ingeleid, te betekenen had.
De engel vertelde haar dat Jehovah haar als een menselijke moeder had uitgezocht om door middel van de overschaduwende kracht van Gods heilige geest een manlijk kind te baren dat de „Zoon des Allerhoogsten . . . genoemd [zou] worden, en de Here God zal Hem den troon van zijn vader David geven, en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen”. Wat een verheven dienstvoorrecht werd haar hier aangeboden! Als een opmerkenswaardige vrouw des geloofs stemde zij er bereidwillig in toe. — Luk. 1:26-38.
Ver van de pracht en praal van het afvallige Jeruzalem, onder de beschermende zorg van de loyale Jozef en in de rustige stilte van een stal in Bethlehem, baarde deze vrouw aan het einde van de normale negen-maanden-durende zwangerschapsperiode op een natuurlijke wijze een volmaakt manlijk kind. Haar zoon was geen incarnatie of een gedeeltelijk geestelijk en gedeeltelijk menselijk schepsel, maar in elk opzicht een volkomen mens. Mensen van goede wil, getrouwe herders die hiervan door een koor van engelen op de hoogte waren gebracht, kwamen naar de stal om van deze van universeel belang zijnde geboorte betrouwbare getuigen te worden. Acht dagen later werd hij volgens de gewoonte besneden en Jezus genoemd.
Maria bewaarde al de ongewone dingen die er in verband met deze zoon van Jehovah — van wie zij de bevoorrechte moeder mocht zijn — gebeurden, in haar hart. Dagelijks voorzag zij in zijn behoeften als opgroeiend kind, en zij oefende te allen tijde een reine, liefderijke en toegewijde invloed op hem uit, opdat haar pupil maar de fijnste theocratische opleiding en onderwijzing mocht hebben. Toen Jezus dertig jaar later zijn grote openbare bedieningswerk begon, volgde zij hem hierin op de voet. Ook zij werd een van zijn toegewijde volgelingen. Toch begunstigde Jezus haar gedurende zijn bediening nooit boven andere toegewijde vrouwen. Hij sprak haar nooit als „moeder”, maar altijd als „vrouw” aan. — Matth. 12:48; Joh. 2:4.
Zij verkreeg het gelukkige voorrecht één van de 120 personen te zijn die tijdens het pinksterfeest de gave van de heilige geest ontvingen waardoor dezen de eerste gezalfde leden van Christus’ lichaam-organisatie werden en te zamen met hem voor leven in zijn hemelse koninkrijk in aanmerking kwamen. Zij kreeg dus een hemelse hoop, niet om koningin des hemels, maar om één van de 144.000 leden van Christus’ glorierijke hemelse bruidsklasse te worden. Maria was een getrouwe en theocratische vrouw bij uitnemendheid. Theocratische vrouwen van thans zouden er goed aan doen haar loopbaan van toewijding, gehoorzaamheid en getrouwheid na te volgen.
[Voetnoten]
a De Katholieke Encyclopaedie, Deel 2, blz. 452 en 453; The Catholic Encyclopedia, Deel 1, blz. 530; McClintock and Strong’s Cyclopædia, Deel 1, blz. 235.