Wat de eigenaar van de aarde gaat doen
Verplaats u in zijn situatie en vraag u af wat u zou doen
HET eerste artikel in deze uitgave vertelde over een prachtig huis dat u hebt verschaft voor bewoners die dat huis vervolgens ruïneerden. Ongetwijfeld zou u hen eruit verwijderen. Daaropvolgende artikelen vertelden iets over de schade die mensen op aarde hebben aangericht. Wat is erger, dat een gezin uw huis uitwoont of dat de mensheid de aarde ruïneert? Als u geen bewoners zou tolereren die uw huis uitwonen, kunt u dan niet begrijpen waarom God degenen die zijn aarde ruïneren, daar niet zal laten blijven?
Dit is exact wat Jehovah heeft gezegd, namelijk dat hij niet zal toestaan dat dit ruïneren van zijn aarde eeuwig doorgaat. Bovendien heeft hij de tijd vastgesteld waarop hij er een halt aan zal toeroepen, een tijd die bekendstaat als „de laatste dagen”. Oorlogen, hongersnoden, aardbevingen, ziekten, een morele ineenstorting, jeugdcriminaliteit, een groeiende wetteloosheid, een ’ik eerst’-maatschappij die enkel op plezier uit is en geen tijd heeft voor God of godsvrucht — dit waren de kenmerken die waren voorzegd als karakteristiek voor de „laatste dagen” van het huidige samenstel. De uitwerking van dit alles is exact zoals was voorzegd en zoals wij nu waarnemen — „radeloze angst der natiën, die . . . geen uitweg weten”, terwijl de mensen overal „mat [zijn] van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen”. — 2 Tim. 3:1-5; Matth. 24:3-14; Luk. 21:25-27.
Zijn er personen die zich hier spottend van afmaken? Ook de aanwezigheid van deze spotters is voorzegd: „Dit weet gij in de eerste plaats, dat er in de laatste dagen spotters zullen komen met hun spotternij, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan en zeggen: ’Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem? Ach wat, van de dag af dat onze voorvaders zijn ontslapen, blijven alle dingen precies zo als sedert het begin der schepping’” (2 Petr. 3:3, 4). De spotters zijn er, zoals voorzegd, en zij zeggen maar wat graag dat al deze dingen vroeger ook hebben plaatsgevonden.
Maar dit is niet waar, althans niet in de mate waarin het probleem nu over de hele aarde bestaat, en er komt nog iets bij dat er vroeger nooit geweest is. John Oakes, een voormalig hoofdredacteur van de New York Times, identificeerde dit nieuwe element: „De milieucrisis . . . verschilt in aard en omvang van alles wat zich eerder in de geschiedenis van het mensdom heeft voorgedaan.” Jehovah God heeft dit extra element laten vermelden als nog een bewijs van de „laatste dagen”. Na melding te hebben gemaakt van het op de troon plaatsen van Christus en van de internationale beroering, verklaart het bijbelboek Openbaring dat de tijd gekomen is „om te verderven die de aarde verderven” (Openb. 11:18). Mensen zijn misschien in hun hebzucht en liefde voor geld al eerder bereid geweest de aarde te verderven, maar zij bezaten nimmer het vermogen dit te doen. Nu echter heeft hun wetenschappelijke technologie hun het vermogen gegeven om de aarde te verderven en dit zijn zij ook werkelijk aan het doen, daar zij de aarde op hebzuchtige wijze exploiteren. En, wat de profetie ook laat zien, het is Jehovah die hun vernietigende handelwijze een halt zal toeroepen.
Jehovah God heeft de aarde niet geschapen omdat hij gevolg gaf aan een voorbijgaande gril. Hij heeft haar niet gemaakt om vervolgens toe te staan dat ze in een woestenij veranderd zou worden. Hij handelde met een doel voor ogen. „God, de Formeerder van de aarde en de Maker ervan, . . . die haar niet louter voor niets heeft geschapen, [maar] haar ter bewoning geformeerd heeft.” En de bedoeling is dat de aarde voor eeuwig als een bewoond en prachtig paradijs zal blijven bestaan. — Jes. 45:18; Ps. 104:5; Pred. 1:4.
De eerste mens op aarde werd in de tuin van Eden geplaatst en kreeg de opdracht „die te bebouwen en er zorg voor te dragen”. De planten waren als voedsel voor alle levende schepselen bedoeld, niet alleen voor de mens. Sommige planten waren er vanwege hun schoonheid — hoe prachtig bekleedde hij de leliën des velds! Voor het land moest zorg gedragen worden. Later verordende God dat ieder zevende jaar „een sabbat van volkomen rust voor het land” zou zijn. — Gen. 1:30; 2:15-17; Matth. 6:28-30; Lev. 25:3-7.
Hebben mensen in overeenstemming met deze opdracht voor de aarde zorg gedragen?
Er moest consideratie worden betoond met de dieren. God noemt de mens die goed voor zijn dieren zorgt, rechtvaardig, maar brandmerkt als goddeloos al wie wreed is. De wet die hij door bemiddeling van Mozes gaf, voorzag in het behoud van de soorten — moedervogels moesten gespaard worden. Men mocht niet ploegen met een os en een ezel onder hetzelfde juk — het is niet billijk tegenover het kleinere, zwakkere dier. Men mocht een os die het graan dorst, niet muilbanden — het dier heeft het recht om te eten terwijl het werkt. Onder die Wet moesten huisdieren, net zo goed als hun meesters, op de sabbat rust krijgen, en mensen moesten moeite doen om een dier dat in nood verkeerde, te helpen, zelfs al was het op een sabbat. — Matth. 10:29; Spr. 12:10; Deut. 22:6, 7, 10; 25:4; Ex. 23:12, 5; Luk. 14:5.
Worden die beginselen vandaag de dag opgevolgd?
God gaf instructies hoe mensen elkaar moesten behandelen. Jezus bracht het aldus onder woorden: „Alle dingen dan die gij wilt dat de mensen voor u doen, moet ook gij insgelijks voor hen doen.” „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.” En precies zoals wij waardering zouden willen zien van de zijde van degenen die in ons prachtige huis mogen wonen, zo behoren wij dankbaarheid te tonen jegens de Eigenaar van de aarde, Jehovah God. „Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart”, zei Jezus (Matth. 7:12; 22:37-39). Trouwens, om dit te kunnen doen, moet u ook uw naaste liefhebben, „want wie zijn broeder, die hij heeft gezien, niet liefheeft, kan God, die hij niet heeft gezien, niet liefhebben”. — 1 Joh. 4:20.
Zien wij dat de mens zich bij de huidige vervuiling van lucht, water en land door zulk een liefde laat leiden? Zien wij deze liefde in de verharde en onverschillige en zelfs wrede wijze waarop hij tegenwoordig verwoesting onder planten en dieren en volken aanricht? En vooral, zien wij deze liefde bij de industriëlen die hun bedrijven verplaatsen naar de kwetsbare ontwikkelingslanden van de derde wereld, waar zij op schandalige wijze kunnen vervuilen, verminken en doden zonder lastige milieubeschermende bepalingen die een beperking kunnen opleggen aan de verschrikkelijke wijze waarop zij in die landen en tegen de weerloze bevolking ervan tekeergaan?
Ten slotte bestaat er nog een andere vorm van vervuiling die de aarde verderft — de morele vervuiling. Ook die roept om verwijdering van de bewoners van de aarde. Toen God de Israëlieten gebood het Beloofde Land, Kanaän, in bezit te nemen, verwijderde hij niet botweg het ene volk om plaats te maken voor een ander volk. De Kanaänieten werden uit het land geworpen omdat zij het land door hun grove immoraliteit en religieuze bloedvergieten hadden bezoedeld. Na enkele van deze afschuwelijke misdaden te hebben opgesomd, waarschuwde God Israël: „Maakt u door geen van deze dingen onrein, want door al deze dingen hebben de natiën die ik van voor uw aangezicht wegzend, zich onrein gemaakt. Dientengevolge is het land onrein, en ik zal het straf doen ondergaan voor zijn dwaling, en het land zal zijn bewoners uitbraken.” — Lev. 18:24, 25.
Maar Israël deed zoals die natiën hadden gedaan: aanbad afgoden, vergoot onschuldig bloed, bedreef verachtelijke immoraliteit, totdat het land opnieuw „bezoedeld” werd. En omdat God onpartijdig is, werd Israël uit het land uitgebraakt, net zoals eerder met de Kanaänieten was gebeurd. „Zie!” zei de profeet, „Jehovah maakt het land leeg en verwoest het, en hij heeft de oppervlakte ervan omgedraaid en zijn bewoners verstrooid. En het land zelf is bezoedeld onder zijn bewoners, want zij hebben de wetten overtreden, het voorschrift veranderd, het voor onbepaalde tijd durende verbond verbroken. Daarom heeft de vloek zelf het land verteerd, en de bewoners ervan worden voor schuldig gehouden.” — Ps. 106:35-39; Jes. 24:1, 5, 6.
Net zoals u geen bewoners in uw prachtige huis zou laten blijven als zij de schoonheid ervan vernielen en de kamers tot een bordeel maken, zal ook Jehovah de bewoners van de aarde verwijderen. Daarna zal de aarde een prachtig paradijstehuis worden voor alle leden van de mensheid die er waardering voor hebben en er zorg voor dragen. „Nog maar een korte tijd”, zingt de psalmist, „en de goddeloze zal er niet meer zijn; en gij zult stellig acht geven op zijn plaats, en hij zal er niet zijn. De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede. De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven.” — Ps. 37:10, 11, 29.
De aarde is voor alle levende schepselen; de hele schepping behoort haar Schepper, Jehovah God, te loven. ’Looft hem, hemelen, aarde, zeedieren, vogels, landdieren en alle volken’, zegt Psalm 148. En het allerlaatste vers van de laatste psalm in de bijbel luidt als een glorieuze finale: „Al wat adem heeft, love Jah. Looft Jah!” — Ps. 150:6.
[Inzet op blz. 10]
’De milieucrisis verschilt van alles wat zich eerder in de geschiedenis van het mensdom heeft voorgedaan’
[Inzet op blz. 11]
Er bestaat nog een andere vorm van vervuiling die de aarde verderft — de morele vervuiling
[Inzet op blz. 11]
„Zie!” zei de profeet, „Jehovah maakt het land leeg en verwoest het . . . het land zelf is bezoedeld onder zijn bewoners”
[Inzet op blz. 12]
De aarde is voor alle levende schepselen; de hele schepping behoort haar Schepper, Jehovah God, te loven!
[Illustratie op blz. 12]
„Het is ook mijn wereld”