Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g83 8/5 blz. 17-20
  • Waartoe kon ik mij in mijn frustratie wenden?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Waartoe kon ik mij in mijn frustratie wenden?
  • Ontwaakt! 1983
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Frustraties in mijn jeugd
  • Ik werd partijlid
  • Ik verneem omtrent een andere hoop
  • Ik verlaat de Partij
  • Ik werd een christen
  • Ik was een communist
    Ontwaakt! 1970
  • Aanhangers van Herodes
    Verklarende woordenlijst
  • Ik vond mijn leven geslaagd
    Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 2017
  • Deel 7: Een politiek streven naar Utopia
    Ontwaakt! 1990
Meer weergeven
Ontwaakt! 1983
g83 8/5 blz. 17-20

Waartoe kon ik mij in mijn frustratie wenden?

Zoals verteld aan Ontwaakt!-correspondent in Japan

EMOTIONEEL geladen en met een brok in mijn keel applaudisseerde ik als een bezetene! De aanleiding? Ik had zojuist de film Tjonrima gezien, een revolutionaire film die in felle, levendige beelden liet zien hoe de Koreaanse arbeiders de strijd aan bonden en uiteindelijk de overwinning behaalden op de als imperialistisch betitelde Amerikanen en hun handlangers, door wie zij behandeld werden alsof zij koeien en paarden waren. Eindelijk had ik iets gevonden om mijn leven aan te wijden — de zaak van het socialisme, met vrijheid, gelijkheid en vrede als doel. Maakte dit dus een eind aan mijn frustratie?

Frustraties in mijn jeugd

Waarom voelde ik mij gefrustreerd? Het begon al toen ik nog een jongen was. Ik ben geboren in de prefectuur Nagano, een deel van Japan dat vanwege zijn prachtige natuurschoon wel het Zwitserland van het Oosten wordt genoemd. De schitterende natuurlijke omgeving ten spijt was het leven bij ons thuis vrij triest en onbevredigend. Mijn ouders waren beiden ziek, en wat er aan geld binnenkwam, werd bijna allemaal aan medische verzorging uitgegeven. Vlak voordat ik naar de lagere school ging, stierf mijn moeder aan haar ziekte.

Toentertijd was de algemene opinie dat kinderen die geen ouders hebben, voor galg en rad opgroeien. Telkens wanneer er problemen rezen, werd ik er dus aan herinnerd dat „kinderen zonder ouders niet deugen”. Deze harteloze instelling van de maatschappij maakte mij boos en gefrustreerd.

Ik zat nog maar net op de middelbare school, of mijn vader stierf. Toen pas ervoer ik ten volle hoe kil en harteloos wezen werden behandeld. Zo werd mijn sollicitatie bij één bedrijf afgewezen, enkel en alleen omdat ik een wees was. O, hoezeer verlangde ik naar een leven dat vrij zou zijn van discriminatie! Ten slotte verhuisde ik naar Tokio, waar ik werk kreeg in een drukkerij.

Op een dag vroeg een collega mij of ik zin had om mee te gaan naar een bijeenkomst van louter jonge mensen. Ik aanvaardde de uitnodiging, en welk een verrassing wachtte mij! Al die jonge mannen en vrouwen verwelkomden mij hartelijk en waren heel vriendelijk. Het was een bijeenkomst van wat de Democratische Jeugdbond heette, een onderafdeling van de Japanse Communistische Partij, georganiseerd om toekomstige leden voor de partij te winnen.

Allen zongen de „Arbeidersliederen” en genoten van de volksdansen, waarna zij zich verdeelden in kleine groepjes waarin zich verhitte discussies ontwikkelden over onderwerpen als „De positie van de arbeider in de toekomst” en „Een rechtvaardige en vreedzame staat”.

Op een dag kwam een van de jonge mensen na een discussie naar mij toe en vroeg: „Is het, om een leven van vrede tot stand te brengen, niet eerst noodzakelijk de klasseverschillen tussen kapitalisten en arbeiders uit de weg te ruimen?” Dit raakte bij mij een gevoelige snaar. Geestdriftig vroeg ik hem: „Hoe denk je dat de klasseverschillen uit de weg geruimd kunnen worden?” Hij antwoordde ogenblikkelijk: „Daarvoor moeten er revoluties plaatsvinden, zoals die in Rusland, China en Korea. Maar hier in Japan is een gewapende revolutie onmogelijk, dus is een ideologische revolutie het enige antwoord.” Het was toen dat ik naar de film Tjonrima ging, en daarna nam ik mijn beslissing!

Ik werd partijlid

In 1960 werd ik lid van de Communistische Partij, overtuigd dat de enige manier om aan een leven van frustraties te ontkomen gelegen was in het stichten van een socialistische staat. In verscheidene ondernemingen organiseerde ik bonden voor arbeiders die te lijden hadden onder lage lonen en slechte werkomstandigheden. Ook werd ik actief in politieke bewegingen en hun campagnes. Zo sloot ik mij bijvoorbeeld aan bij groepen die met grote felheid op Amerikaanse bases demonstreerden tegen het bezoek van een kernonderzeeër aan Jokosoeka. Wij liepen ook mee in protestmarsen tegen het Amerikaans-Japanse Veiligheidsverdrag.

In juli 1963 keerde ik om gezondheidsredenen terug naar de prefectuur Nagano, maar ik bleef actief in de Communistische Partij. In april 1966 trouwde ik, maar mijn vrouw was absoluut niet in het communisme geïnteresseerd.

Terwijl ik betrokken bleef bij allerlei activiteiten van de Communistische Partij, werd ik mij bewust van tegenstrijdigheden tussen wat de partij werkelijk zou moeten zijn en wat ze was. Bevelen van het hoofdbestuur van de partij moesten zonder enig voorbehoud worden gehoorzaamd. Er werd uitgebreid gediscussieerd, maar met wat daarbij werd aangedragen, deed de organisatie niets, en in de meeste gevallen werden constructieve ideeën van tafel geveegd. Onze discussies over vrijheid en vrede waren loze woorden. Dit was louter afgedwongen onderwerping, dezelfde dwang die ik ook in mijn jeugd had ervaren.

Ik begon mij af te vragen: ’Zou de door mij gewenste socialistische staat wel verwezenlijkt kunnen worden, gezien de manier waarop het nu toegaat?’ Deze vraag bleef onbeantwoord, en mijn onvoorwaardelijke vertrouwen in de partij maakte plaats voor angstige twijfels. Maar ik had niets anders waarop ik mijn hoop kon richten. Het oude gevoel van wanhoop begon weer boven te komen, en mijn activiteit bekoelde. Opnieuw werd ik overweldigd door een gevoel van frustratie.

Ik verneem omtrent een andere hoop

Op een gemeen koude dag in januari 1969 gebeurde er iets. Mijn vrouw en ik waren thuis aan het breien op de breimachine, toen een jonge vrouw van net in de twintig — een getuige van Jehovah — bij ons op de deur klopte. Mijn vrouw nodigde de bezoekster binnen om wat op temperatuur te komen. Ik had nooit kunnen dromen welk een diepgaande invloed deze daad van mijn vrouw op mijn levensloop zou hebben. Die jonge getuige van Jehovah vertelde ons iets over God en Gods regering aan de hand van Psalm 37, de verzen 10 en 11: „Nog maar een korte tijd en de goddeloze zal er niet meer zijn; . . . de zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede.”

De woorden maakten echter geen indruk op mij. Ik was het eens met de zienswijze van Karl Marx: „Religie is de opium van het volk.” Daarom had ik geen interesse in wat dan ook dat met God in verband stond. Mijn vrouw toonde echter belangstelling en wilde graag bij een volgend bezoek meer horen. In feite dacht ik: ’Wat jammer dat iemand die nog zo jong is, haar leven opoffert voor een geloof in een niet-bestaande God!’ Ik was van mening dat ik haar moest helpen haar belachelijke zienswijze op te geven. Vanuit een totaal ander motief had het dus ook mijn instemming dat deze jonge vrouw ons weer zou bezoeken.

Bij haar volgende bezoek werd de brochure „Zie! Ik maak alles nieuw” gebruikt en ontspon zich een hevige discussie over de vragen Wat is ware vrede? en Waarom is het voor mensen onmogelijk een staat te stichten waar vrede heerst? Er volgden meer bezoeken door de jonge dame. Op een keer sprak de Getuige over ’s mensen onvolmaaktheid: „Omdat de mens onvolmaakt is, kan hij niet alleen, zonder hulp, heersen in rechtvaardigheid en vrede.” Zij haalde Jeremia 10:23 aan. Ik kan mij nog goed mijn boosheid herinneren toen ik haar scherp bekritiseerde: „Dus ieder moeilijk probleem schrijven jullie toe aan onvolmaaktheid — wat laf!” Toch kon ik geen enkel geval aanwijzen van iemand die volmaakt was geweest.

Als wij aan het studeren waren, gebruikte de Getuige altijd de bijbel om onze vragen te beantwoorden. Ook maakte zij gebruik van schematische voorstellingen en tekeningen om vriendelijk bepaalde dingen uit te leggen. Met mijn verstand kon ik begrijpen wat zij zei en wat er in de publikaties geschreven stond. In mijn hart verwierp ik het omdat ik bleef struikelen over het woord „God”. Afgezien van de dingen die betrekking hadden op God, kon ik mij redelijk verenigen met wat er in de bijbel stond, en daarom zette ik de gesprekken voort.

Ik verlaat de Partij

In de Communistische Partij vond ik alleen maar een idealistische theorie die zei: „De mensheid zou zus moeten zijn”, of „Vrede zou zo moeten zijn”, maar ik zag er geen concrete, realistische aanpak om die theorie te verwezenlijken.

Bovendien raakte ik in de Communistische Partij teleurgesteld omdat ze niets meer scheen te bieden dan een napraten van de marxistisch-leninistische leer en een levenswijze die slechts droomt van een socialistische staat. Dus zei ik mijn lidmaatschap van de partij op.

Prompt kwamen er drie leden van het hoofdbestuur van de partij, die nachtenlang de hele kwestie met mij wilden doorpraten. Er zijn geen fysieke middelen gebruikt, maar na drie avonden werd ik in scherpe bewoordingen veroordeeld als zijnde een ’opportunist’. Dat ik de partij aan de kant zette, deed mij in geestelijk opzicht pijn, maar de partijfunctionarissen zagen dat ik vastbesloten was mij terug te trekken en staakten hun pogingen mij van gedachten te doen veranderen. Hoewel ik mij in 1969 van de Communistische Partij kon losmaken, bleef de socialistische ideologie mijn denken beheersen. Tijdens de bijbelstudies bleven mij daarom vragen achtervolgen zoals: „Is ook dit niet slechts een droom? Is het bestaan van God niet gewoon een kwestie van willen geloven dat hij bestaat?”

Deze vragen verhinderden dat ik ging begrijpen of God nu werkelijk bestond of niet. Terwijl ik de „Zie!”-brochure en het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidta bestudeerde, speelde mij wel voortdurend door de gedachten dat het onredelijk was om tegen deze leer bezwaren te maken.

Toen, op een keer dat ik in de bijbel zat te lezen, bleven mijn ogen rusten op een vers dat luidt: „Ook de zon is stralend opgegaan, en de zon is ondergegaan, en hijgend gaat ze naar haar plaats waar ze stralend zal opgaan. De wind . . . draait voortdurend rond en nog eens rond, en op zijn ronddraaiingen keert de wind ook weer terug. Alle winterstromen gaan uit naar de zee, toch is de zee zelf niet vol” (Pred. 1:5-7). Terwijl ik over deze woorden nadacht, erkende ik nederig dat de bijbel niet louter een religieus boek is, maar ook een wetenschappelijk boek! Dit overtuigde mij ervan dat de bijbel waar is, en dat vrede zal worden bewerkstelligd op de wijze die in de bijbel wordt uiteengezet.

Mettertijd las ik nog een boek, Is de mens ontstaan door evolutie of door schepping?,b en dat bezorgde mij een nieuwe verrassing. Ik leerde dat het, gezien het menselijk lichaam en de prachtige details van de bouw ervan en de verborgen wonderen van de geboorte, een totale onwetendheid verraadt als men zegt dat dit alles bij toeval is ontstaan. Vooral hoofdstuk 7 van dat boek, „Erfelijkheid houdt soorten gescheiden”, leerde mij iets over de volgens wetenschappelijke beginselen opgebouwde substantie DNA (desoxyribonucleïnezuur) en ik ging beseffen dat er een scheppende macht nodig was geweest. Dit kon ik in verband brengen met God — nu was alles wat eens vaag was geweest, werkelijk zeer nabij en reëel, daar ik nu in het bestaan van God kon geloven! (Rom. 1:20; Hebr. 3:4) Ik besefte dat de enige ware hoop op vrede niet was gelegen in het communisme of het socialisme, maar zijn oorsprong vond bij God door bemiddeling van zijn Koninkrijk.

Nu deed zich een ander soort probleem voor. Voor mijn werk moest ik de bergen in om zorg te dragen voor een jachthuis. Dit was zo’n anderhalf uur van mijn vroegere woning vandaan. Ik dacht dat het van degene die de huisbijbelstudie leidde, te veel gevraagd zou zijn om helemaal naar ons toe te komen, en dus stelde ik mijn vrouw voor met de studie te stoppen.

Ik werd een christen

Een reizende opziener die de gemeente bezocht, gaf echter de raad dat de gemeente de helpende hand zou proberen te bieden. Dus regelde een broeder het zo dat hij de studieleider iedere week met zijn auto naar onze woning reed, en wij zetten de studie voort. Deze vriendelijkheid hielp ons te beseffen hoe belangrijk de dingen die wij bestudeerden in werkelijkheid waren. Op de vergaderingen die wij bezochten, werden wij niet alleen met hartelijkheid verwelkomd, maar konden wij gedemonstreerd zien hoe vredige betrekkingen kunnen worden onderhouden. — Matth. 5:9.

Nu hadden wij een vurig verlangen om onze waardering te tonen voor alles wat Jehovah voor ons had gedaan en in de toekomst nog zal doen. Wij wilden zo spoedig mogelijk gedoopt worden om onze opdracht aan Jehovah God te symboliseren. Onze doop vond plaats op 27 mei 1970.

Dat ik van een lid van de Communistische Partij een christelijke getuige van Jehovah ben geworden, is voor velen van mijn vroegere metgezellen een schok geweest. Ook voor mij is de verandering niets minder dan een wonder. Terugkijkend kan ik zeggen dat ik als kind moest opgroeien zonder de liefde van een gezin te ervaren. Nu heb ik een zeer grote christelijke familie die mij ten zeerste liefheeft (Matth. 12:48-50). Eens waren mijn dagen bitter en onbevredigend, gekenmerkt door vooroordeel. Nu heb ik ware vrede gevonden en een geestelijk voldoeningschenkend leven vol vreugde. Mijn speurtocht naar hoop heeft succes gehad, want ik ben erin geslaagd een betrouwbare hoop te vinden, en ik ben ervan overtuigd geraakt dat de mens niet zo’n hoop kan bieden omdat dit zijn krachten te boven gaat en dus buiten zijn bereik ligt. Ik heb geluk en overvloeiende vreugde gesmaakt. Ja, door mij tot Jehovah God te wenden heb ik frustratie achter mij gelaten.

[Voetnoten]

a Beide uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.

b Uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.

[Inzet op blz. 18]

Ik begon mij af te vragen: ’Zou de door mij gewenste socialistische staat wel verwezenlijkt kunnen worden?’

[Inzet op blz. 19]

Ik was het eens met zienswijze van Karl Marx: „Religie is de opium van het volk”

[Inzet op blz. 20]

Terwijl ik over deze woorden nadacht, erkende ik nederig dat de bijbel niet louter een religieus boek is, maar ook een wetenschappelijk boek!

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen