Kruiswoordpuzzel
Horizontaal
1. Zullen deze een mooie winst opleveren? (Jakobus 4:13)
4. Een verzoek, maar het vergde kennis die Job niet bezat (Job 38:18)
7. Doe dit, zonder er een vertoning van te maken (Mattheüs 6:6)
8. Deze tweede zoon van Aäron genoot korte tijd grote prominentie (Exodus 24:1; Leviticus 10:1, 2)
9. ’Hij ---- hem zeer teder’ (Mattheüs 26:49)
11. Jehovah beschikte voor Jona een grote vis, en een fors opschietende plant, en toen beschikte Jehovah ook een heel klein nietig schepsel (Jona 4:7)
13. Wat iets goeds was voor de zonen van Israël, scheen hun vijanden iets heel ---- toe (Nehemia 2:10)
15. Onontbeerlijk voor leven, wordt deze vloeistof in de bijbel ook vaak figuurlijk gebruikt (Jeremia 2:13)
17. In bange tijden was hierop geen verkeer (Rechters 5:6)
19. In opschudding, in verwarring: „in rep en ----” (Handelingen 16:20)
20. Boos, misdadig (Esther 9:24)
21. Jehu’s manier van ---- was kenmerkend voor hem (2 Koningen 9:20)
23. Deze mocht niet verlegd worden; de benadeelde zou erdoor van een deel van zijn levensonderhoud beroofd worden (Spreuken 23:10)
24. Een familiehoofd in Zebulon (Genesis 46:14; Numeri 26:26)
26. Wanneer de vermogens tot volle ontplooiing zijn gekomen (Prediker 11:10)
27. Jehovah geeft geenszins vrijstelling hiervan; hij zal bijvoorbeeld niet de keten van oorzaak en gevolg doorbreken (Exodus 34:7)
28. Het was er niet slechts één waarmee Salomo zich het leven kon veraangenamen (Prediker 2:8)
31. Een voorafschaduwing van Christus (1 Korinthiërs 10:4; vergelijk Johannes 7:37)
34. Een periode waarin grote inzet en vele handen nodig zijn (Spreuken 10:5; Mattheüs 9:37, 38)
36. Een bekwaam onderzoeker die de dingen nauwkeurig was nagegaan om ze vervolgens in logische volgorde te presenteren (Lukas 1:3)
37. De broer van zijn vader (2 Koningen 24:17)
38. Tegenover zo’n deel van te ontvangen zegeningen verzinkt inderdaad alle doorgemaakte leed in het niet (Zacharia 9:12)
39. Omvang van de stad waarheen Lot verzocht te mogen vluchten (Genesis 19:20)
Verticaal
1. Drie jaar droogte eindigde in een ---- stortregen (1 Koningen 18:45)
2. Deze aanduiding, „de ---- der steden van Israël”, had een tweede, grotere betekenis (Mattheüs 10:23)
3. In deze mate moest de overledene verwant zijn (Leviticus 21:2)
4. Neerdalend uit de hemel verteerde dit het brandoffer en de slachtoffers (2 Kronieken 7:1)
5. Arm, maar velen ---- makend (2 Korinthiërs 6:10)
6. „De grootste ijdelheid” (Prediker 1:2): letterlijk staat hier „ijdelheid der ----”
7. Vader van een profeet (2 Petrus 2:15)
10. Zoon van Joktan (Genesis 10:27)
12. Een spreekwoord: „Is Saul ook ---- de profeten?” (1 Samuël 10:12)
14. De kapperbes ---- open: smaakzin en eetlust van de bejaarde mens gaan achteruit en ook deze specerij verhelpt dat niet (Prediker 12:5)
16. Een van de zegeningen onder Jehovah’s Herder-Koning Jezus Christus (Micha 2:12)
18. Ook de naam van een koning van Israël (1 Koningen 14:20)
19. Het teken van een verbond (Genesis 9:13)
22. En de inhoud van dat verbond: ’---- meer een vloed’ (Genesis 9:11, 12)
25. Een van de geschenken voor het kind dat koning zou zijn (Mattheüs 2:11)
27. Zacharias bleef dit tot na de geboorte van Johannes (Lukas 1:22)
29. Klein vaartuigje (Exodus 2:3)
30. Voorwaarden (Psalm 89:22)
32. Broer van Uzal (Genesis 10:28)
33. In het waterbekken van Siloam moest hij dit eraf wassen (Johannes 9:6)
35. Waarheen Jefta vluchtte voor zijn halfbroers (Rechters 11:3)
Oplossing op blz. 21
Oplossing horizontaal
1. ZAKEN
4. VERTEL
7. BID
8. ABIHU
9. KUSTE
11. WORM
13. ERGS
15. WATER
17. PADEN
19. ROER
20. SNOOD
21. RIJDEN
23. GRENS
24. ELON
26. BLOEI
27. STRAF
28. DAME
31. ROTS
34. OOGST
36. LUKAS
37. OOM
38. DUBBEL
39. KLEIN
Oplossing verticaal
1. ZWARE
2. KRING
3. NAUW
4. VUUR
5. RIJK
6. IJDELHEDEN
7. BEOR
10. UZAL
12. ONDER
14. SPRINGT
16. EENHEID
18. NADAB
19. REGENBOOG
22. NOOIT
25. HARS
27. STOM
29. ARKJE
30. EISEN
32. OBAL
33. SLIJK
35. TOB