JEREMIA, HET BOEK
Profetieën en een geschiedkundig verslag, op aanwijzing van Jehovah door Jeremia opgetekend. In het 13de jaar van koning Josia (647 v.G.T.) kreeg Jeremia als profeet de opdracht om het zuidelijke koninkrijk Juda voor de ophanden zijnde ondergang te waarschuwen. Dit was nog geen 100 jaar na de actieve bediening van de profeet Jesaja en de verovering van het noordelijke koninkrijk Israël door de Assyriërs.
Rangschikking. Het boek is niet chronologisch, maar veeleer volgens onderwerp gerangschikt. Hoewel er, indien nodig, tijdsaanduidingen worden verschaft, hebben de meeste profetieën betrekking op de natie Juda tijdens de regeringsperiodes van Josia, Joahaz, Jojakim, Jojachin en Zedekia. God zei herhaaldelijk tot Jeremia dat de natie onverbeterlijk en hopeloos slecht was. Niettemin werden oprechte personen volledig in de gelegenheid gesteld zich te veranderen en gered te worden. Wat de profetische waarde voor onze tijd betreft, de rangschikking is niet van invloed op het begrip en de toepassing van Jeremia’s geschriften.
Wanneer geschreven. Het grootste deel van het boek Jeremia werd niet geschreven toen Jeremia de desbetreffende profetieën bekendmaakte. Integendeel, kennelijk heeft hij geen van zijn boodschappen op schrift gesteld totdat Jehovah hem in het 4de jaar van koning Jojakim (625 v.G.T.) gebood alle woorden die hij hem tot op dat ogenblik had meegedeeld, aan Baruch te dicteren. Daartoe behoorden niet alleen de woorden die in de dagen van Josia over Juda waren gesproken, maar ook oordeelsboodschappen aan alle natiën (Jer 36:1, 2). De aldus ontstane boekrol werd door Jojakim verbrand toen Jehudi die aan hem voorlas. Jeremia kreeg echter het bevel alles nogmaals op te tekenen, wat hij door bemiddeling van zijn secretaris Baruch ook deed, waarbij hij er nog vele woorden aan toevoegde. — 36:21-23, 28, 32.
Het overige deel van het boek werd kennelijk later toegevoegd, met inbegrip van de inleiding, waarin melding wordt gemaakt van het 11de jaar van Zedekia (Jer 1:3), andere profetieën die Jeremia optekende ten tijde dat hij ze moest uiten (30:2; 51:60) en de brief aan de ballingen in Babylon (29:1). Ook de boodschappen die tijdens de regering van Zedekia werden bekendgemaakt en de verslagen over de gebeurtenissen die zich voordeden na de val van Jeruzalem tot omstreeks 580 v.G.T. werden later toegevoegd. Hoewel de door Baruch geschreven rol de basis vormde voor een groot deel van het boek, is het mogelijk dat Jeremia naderhand de stof heeft bewerkt en gerangschikt toen hij de latere delen eraan toevoegde.
Authenticiteit. De authenticiteit van het boek Jeremia wordt algemeen erkend. Slechts weinig critici hebben die authenticiteit op grond van de verschillen die er tussen de Hebreeuwse masoretische tekst en de tekst van de Griekse Septuaginta (in het Alexandrijnse handschrift) bestaan, in twijfel getrokken. Bij geen ander boek van de Hebreeuwse Geschriften kan men zo veel verschillen vaststellen tussen de Hebreeuwse en de Griekse tekst als bij het boek Jeremia. Naar verluidt is de tekst van de Septuaginta ongeveer 2700 woorden, of een achtste, korter dan de Hebreeuwse tekst. De meeste geleerden zijn het erover eens dat de Griekse vertaling van dit boek gebrekkig is, maar dat maakt de Hebreeuwse tekst niet minder betrouwbaar. Er is geopperd dat de vertaler misschien een Hebreeuws handschrift uit een andere „familie” (een speciale recensie) had, maar uit een kritische studie blijkt dat dit klaarblijkelijk niet het geval was.
De vervulling van de door Jeremia opgetekende profetieën, te zamen met hun inhoud, vormt een krachtig bewijs voor de authenticiteit van het boek. Tot de talloze profetieën van Jeremia behoren die welke in de tabel in de linkerkolom vermeld staan.
Beginselen en hoedanigheden van God. Behalve de vervullingen die wij hebben vermeld, bevat het boek beginselen waardoor wij ons dienen te laten leiden. Het legt de nadruk op het feit dat God geen enkele waarde hecht aan vormendienst, maar dat hij vanuit het hart aanbeden en gehoorzaamd wil worden. De bewoners van Juda wordt gezegd hun vertrouwen niet in de tempel en zijn omliggende gebouwen te stellen, en zij ontvangen de volgende vermaning: „Laat u voor Jehovah besnijden en doet weg de voorhuid van uw hart.” — Jer 4:4; 7:3-7; 9:25, 26.
Het boek bevat ook vele illustraties die Gods hoedanigheden en zijn bemoeienissen met zijn volk onthullen. Jehovah bewijst zijn grote liefderijke goedheid en barmhartigheid doordat hij een overblijfsel van zijn volk bevrijdt en hen ten slotte naar Jeruzalem laat terugkeren, zoals Jeremia had geprofeteerd. Uit Gods zorg voor de Rechabieten, voor Ebed-Melech en voor Baruch blijkt heel duidelijk dat hij degenen die goeddoen aan zijn dienstknechten, waardeert en hun consideratie betoont, en dat hij degenen die hem zoeken en van gehoorzaamheid blijk geven, beloont. — Jer 35:18, 19; 39:16-18; 45:1-5.
Jehovah wordt op schitterende wijze beschreven als de Schepper van alle dingen, de Koning tot onbepaalde tijd, de enige ware God. Hij is de enige die gevreesd moet worden, Degene die allen die zijn naam aanroepen corrigeert en leidt, en Degene onder wiens openlijke veroordeling geen natie kan standhouden. Hij is de Grote Pottenbakker, in wiens hand individuele personen en hele natiën als pottenbakkersvaten zijn, die hij naar believen kan gebruiken of vernietigen. — Jer 10; 18:1-10; Ro 9:19-24.
Het boek Jeremia onthult dat God van het volk dat zijn naam draagt, verwacht dat het hem tot lof en heerlijkheid strekt en laat zien dat hij hen dierbaar acht (Jer 13:11). Degenen die valselijk in zijn naam profeteren door tot hen met wie God niet in vrede is, te zeggen: „Er is vrede!”, zullen rekenschap aan God moeten afleggen van hun woorden, en zij zullen struikelen en vallen (6:13-15; 8:10-12; 23:16-20). Degenen die het volk in de hoedanigheid van priester en profeet dienen, dragen een grote verantwoordelijkheid voor het aangezicht van God, zoals Jehovah tot de bewoners van Juda zei: „Ik heb de profeten niet gezonden, toch hebben zijzelf gelopen. Ik heb niet tot hen gesproken, toch hebben zijzelf geprofeteerd. Maar indien zij in mijn intieme groep hadden gestaan, dan zouden zij mijn volk míjn woorden hebben doen horen, en zij zouden hen van hun slechte weg en van de slechtheid van hun handelingen hebben doen terugkeren.” — 23:21, 22.
Net als in andere bijbelboeken wordt ook hier van Gods heilige natie gezegd dat ze als het ware in een huwelijksverhouding tot hem staat en dat ontrouw aan hem gelijkstaat met „prostitutie” (Jer 3:1-3, 6-10; vgl. Jak 4:4). Jehovah houdt echter onverbrekelijk aan zijn loyaliteit ten aanzien van zijn verbonden vast. — Jer 31:37; 33:20-22, 25, 26.
Het boek bevat talrijke voortreffelijke beginselen en illustraties, waarnaar andere bijbelschrijvers verwijzen, alsook vele zinnebeeldige voorstellingen en profetische beelden die van toepassing zijn op de hedendaagse christenen en hun bediening en grote betekenis voor hen hebben.
[Kader op blz. 1241]
HOOFDPUNTEN UIT JEREMIA
Een verslag van de oordeelsboodschappen die Jehovah bij monde van Jeremia liet bekendmaken, alsook een beschrijving van de ervaringen die de profeet zelf opdeed en van de verwoesting van Jeruzalem door Babylon
Met het schrijven werd ongeveer 18 jaar voor de val van Jeruzalem begonnen en het werd zo’n 27 jaar na die gebeurtenis voltooid
De jeugdige Jeremia wordt tot profeet aangesteld
Hij moet zowel ’omverhalen’ als „bouwen” en „planten”
Jehovah zal hem voor de opdracht sterken (1:1-19)
Jeremia vervult zijn opdracht om „omver te halen”
Hij stelt de slechtheid in Juda aan de kaak en verkondigt dat de verwoesting van Jeruzalem onafwendbaar is; de tempel zal de ontrouwe natie niet redden; Gods volk zal zeventig jaar als ballingen in Babylon zijn (2:1–3:13; 3:19–16:13; 17:1–19:15; 24:1–25:38; 29:1-32; 34:1-22)
Oordeelsuitspraken tegen Zedekia en Jojakim, alsook tegen de valse profeten, de ontrouwe herders en de ongelovige priesters (21:1–23:2; 23:9-40; 27:1–28:17)
Jehovah voorzegt dat vele natiën, met inbegrip van de Babyloniërs, een beschamende nederlaag zullen ondergaan (46:1–51:64)
Jeremia vervult zijn opdracht om „te bouwen” en „te planten”
Hij wijst op het herstel van een Israëlitisch overblijfsel en op de verwekking van „een rechtvaardige spruit” (3:14-18; 16:14-21; 23:3-8; 30:1–31:26; 33:1-26)
Hij kondigt ook aan dat Jehovah een nieuw verbond met zijn volk zal sluiten (31:27-40)
Op aanwijzing van Jehovah koopt Jeremia een veld om te illustreren dat de terugkeer van Israël uit de ballingschap onomstotelijk vaststaat (32:1-44)
Hij verzekert de Rechabieten dat zij in leven zullen blijven, omdat zij hun voorvader Jonadab hebben gehoorzaamd; hun gehoorzaamheid stelt Israëls ongehoorzaamheid aan Jehovah aan de kaak (35:1-19)
Hij wijst Baruch terecht en sterkt hem met de verzekering dat hij de komende rampspoed zal overleven (45:1-5)
Jeremia ondergaat lijden omdat hij vrijmoedig profeteert
Hij wordt geslagen en ’s nachts in het blok gesloten (20:1-18)
Omdat hij de verwoesting van Jeruzalem heeft aangekondigd, wordt er een aanslag op zijn leven beraamd, maar de vorsten bevrijden hem (26:1-24)
De koning verbrandt Jeremia’s rol; Jeremia wordt er valselijk van beschuldigd naar de Babyloniërs te willen overlopen; hij wordt gevangengenomen en opgesloten (36:1–37:21)
Ten slotte wordt hij in een modderige regenput geworpen om te sterven; Ebed-Melech bevrijdt hem en krijgt de verzekering dat hij tijdens de komende verwoesting van Jeruzalem beschermd zal worden (38:1-28; 39:15-18)
Gebeurtenissen vanaf de val van Jeruzalem tot de vlucht naar Egypte
Jeruzalem valt; koning Zedekia wordt gevangengenomen, zijn zonen worden gedood, en hij wordt blind gemaakt en naar Babylon gebracht (52:1-11)
De tempel en de grote huizen van Jeruzalem worden verbrand en het grootste deel van de bevolking wordt in ballingschap gevoerd (39:1-14; 52:12-34)
Gedalja wordt als stadhouder over de weinige achtergebleven Israëlieten aangesteld, maar hij wordt vermoord (40:1–41:9)
Uit vrees vluchten de joden naar Egypte; Jeremia waarschuwt hen dat Egypte zelf zal vallen en dat hun in dat land rampspoed zal treffen (41:10–44:30)
[Kader op blz. 1242]
DOOR JEREMIA OPGETEKENDE PROFETIEËN
Enkele profetieën die hij in vervulling zag gaan
De gevangenneming van Zedekia en de verwoesting van Jeruzalem door Nebukadnezar, de koning van Babylon (Jer 20:3-6; 21:3-10; 39:6-9)
De onttroning van koning Sallum (Joahaz) en zijn dood in gevangenschap (Jer 22:11, 12; 2Kon 23:30-34; 2Kr 36:1-4)
De gevangenneming van koning Chonja (Jojachin) en zijn wegvoering naar Babylon (Jer 22:24-27; 2Kon 24:15, 16)
De dood van de valse profeet Hananja binnen één jaar (Jer 28:16, 17)
Enkele Rechabieten en Ebed-Melech, de Ethiopiër, overleven de verwoesting van Jeruzalem (Jer 35:19; 39:15-18)
Andere profetieën waarvan de vervulling door de geschiedenis wordt gestaafd
Nebukadrezar (Nebukadnezar) valt Egypte binnen en verovert het (Jer 43:8-13; 46:13-26)
Terugkeer van de joden en wederopbouw van de tempel en de stad na zeventigjarige woestligging (Jer 24:1-7; 25:11, 12; 29:10; 30:11, 18, 19; vgl. 2Kr 36:20, 21; Ezr 1:1; Da 9:2)
Ammon woest gelegd (Jer 49:2)
Edom als natie afgesneden (Jer 49:17, 18) (Met de dood van het geslacht Herodes hield Edom op als natie te bestaan)
Babylon zal voor altijd een woestenij worden (Jer 25:12-14; 50:35, 38-40)
Profetieën die volgens de christelijke Griekse Geschriften een belangrijke geestelijke vervulling hebben
Met het huis van Israël en het huis van Juda wordt een nieuw verbond gesloten (Jer 31:31-34; Heb 8:8-13)
Het huis van David zal het nooit ontbreken aan een man op de troon van het koninkrijk (Jer 33:17-21; Lu 1:32, 33)
De tegen het oude Babylon gerichte woorden van Jeremia zullen een grotere en zinnebeeldige vervulling vinden in de val van Babylon de Grote, zoals uit de volgende vergelijkingen blijkt: Jer 50:2 — Opb 14:8; Jer 50:8; 51:6, 45 — Opb 18:4; Jer 50:15, 29 — Opb 18:6, 7; Jer 50:23 — Opb 18:8, 15-17; Jer 50:38 — Opb 16:12; Jer 50:39, 40; 51:37 — Opb 18:2; Jer 51:8 — Opb 18:8-10, 15, 19; Jer 51:9, 49, 56 — Opb 18:5; Jer 51:12 — Opb 17:16, 17; Jer 51:13 — Opb 17:1, 15; Jer 51:48 — Opb 18:20; Jer 51:55 — Opb 18:22, 23; Jer 51:63, 64 — Opb 18:21